Parodontale diagnostiek: hoe diep moet het probleem worden?

tandarts

Het grootste gedeelte van de bevolking heeft last van gingivitis of parodontitis. Het maken van een DPSI-score is belangrijk: veel patiënten komen zelf niet met klachten. Parodontale diagnostiek: waar moet u op letten als u pockets meet bij gebitselementen en waar moet u opletten bij het sonderen van implantaten?

Parodontaal ligament

Ontsteking
Ontsteking van het tandvlees komt veel voor. Meer dan 90% van de bevolkingen heeft last van gingivitis. Bij ongeveer 35% is er sprake van parodontitis en bij 10% is er sprake van ernstige parodontitis. De klinische symptomen van ontstekingen in het algemeen zijn rubor, calor, dolor, tumor en functio laesa. Bij parodontitis komen niet al deze signalen voor (onder andere calor, dolor) en hierdoor hebben veel mensen ook geen last van hun ontsteking. Indien een patiënt rookt, zijn de ontstekingssignalen nog minder. Mobiliteit zeg niets over de parodontitis maar is wel een belangrijke indicator voor parodontaal verval.

Pocketsonde
Omdat patiënten zelf dus niet zo snel met klachten zullen komen, is het heel belangrijk dat de tandarts tijdens het periodieke mondonderzoek een DPSI-score maakt. Hierbij wordt het sulcusepitheel (indien gezond 1mm) en het aanhechtingsepitheel (indien gezond 1mm) gemeten. De bindweefselaanhechting (indien gezond 1 mm) kan niet gemeten worden omdat de pocketsonde niet dieper komt dan het aanhechtingsepitheel.

Uit onderzoek (o.a. Lang et al. 1991 & Mombelli et al. 1992) blijkt dat er sprake is van meer bloeding en een grotere sondeerdiepte wanneer er meer kracht wordt gebruikt. Daarnaast is de sondeerrichting ook erg belangrijk. Het beste kan een taps-toelopende sonde gebruikt worden. Wanneer er gesondeerd wordt, is het belangrijk dat de tandarts wel goed blijft nadenken: Pockets meten gaat altijd in combinatie met de klinische blik en de informatie van een röntgenfoto.

Na parodontale behandeling moet er ook lichte kracht worden gebruikt bij het meten van de pockets (Mombelli et al. 1992). Bij herstel vindt er namelijk alleen maar verkleving plaats van de parodontale weefsels: als er maar hard genoeg geduwd wordt dan is de sondeerdiepte weer hetzelfde als voor behandeling.
Het is dus belangrijk dat een handsonde goed werkt met een lichte sondeerdruk (1270 N/cm2: zijnde 25 gram met een sonde diameter van 0.5 mm). Als er te veel kracht wordt gebruikt dan wordt de situatie voor de behandeling overschat (de situatie lijkt ernstiger dan het daadwerkelijk is) en het resultaat na de behandeling onderschat (het resultaat lijkt slechter dan het daadwerkelijk is).

Implantologie
Bij een implantaat is er geen sprake van een parodontaal ligament. Dus wat wordt er eigenlijk gemeten bij het sonderen? De klinische ontstekingsverschijnselen van peri-implantitis zijn nog minder duidelijk dan bij gingivitis.

Bij het sonderen is het belangrijk rekening te houden met:
– Het implantaat type.
– De positie van de kop van het implantaat relatief ten opzichte van het bot en de gingiva.
– Het type en de vorm van het prothetisch gevolg, het kan zijn dat sonderen moeilijk gaat door de bolling van bijvoorbeeld een kroon.
– Een sondeerdiepte van meer dan 3 mm, dit is al een risico voor ontsteking.
– Het gebruik van een druksonde afgesteld op 1270 N/cm2: zijnde 25 gram met een sonde diameter van 0.5 mm).

Geadviseerd wordt om plastic sondes te gebruiken. Het is dan zeker dat er niets beschadigd wordt. Pockets meten of aanhechting meten bij een implantaat is heel anders dan bij een gebitselement omdat je de beginsituatie niet kent. Het is daarom belangrijk dat er 12 weken na het plaatsen van het implantaat gesondeerd wordt met een pocketsonde en dat er een röntgenfoto gemaakt wordt. Dit is namelijk je referentie. Daarna kan er na 1 jaar en vervolgens na 3 jaar weer een röntgenopname gemaakt worden. Echter bij elk bezoek moet er gesondeerd worden en notitie worden gemaakt van het bloeding na sonderen.

Dick Barendregt studeerde in 1988 af als tandarts aan de Rijksuniversiteit van Groningen. In 1994 rondde hij zijn postacademische opleiding in de parodontologie aan ACTA af. In 1996 heeft hij de Kliniek voor Parodontologie Rotterdam opgericht. Hij werkt daar als parodontoloog en implantoloog. De laatste 14 jaar is in dat kader de nadruk komen te liggen op patiënten behandeling in een interdisciplinair teamverband (Proclin) met collega tandartsen zoals orthodontisten, endodontologen, prothetisten, kaakchirurgen en tandtechnici. In 2009 promoveerde hij op zijn proefschrift ‘Probing around teeth’ aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast is hij betrokken bij verschillende postacademische cursussen.

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van dr. Dick Barendregt tijdens het congres Diagnostiek van Bureau Kalker.

 

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z