Tuchtrecht Klacht tegen collega tandarts leidt tot berisping

Tuchtrecht: Klacht tegen collega tandarts leidt tot berisping

De klager is zelf tandarts en heeft een klacht ingediend tegen een collega tandarts in dezelfde plaats waarmee de verhouding al jaren verstoord is. De klager geeft aan dat de tandarts zich niet collegiaal gedraagt door medische dossiers van overgestapte patiënten niet te verstrekken en patiënten aanmoedigt en financieel steunt om klachten in te dienen tegen een collega tandarts waar de verweerder een conflict mee heeft.

Volgens de klager is dit in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Er zijn tuchtklachten ingediend door acht patiënten die eerder door de klager zijn behandeld.

Klacht

De klager heeft een klacht ingediend tegen de verweerder vanwege het feit dat de verweerder oncollegiaal heeft gehandeld door patiënten aan te moedigen om klachten in te dienen tegen de klager. Daarnaast heeft de verweerder namen van voormalige patiënten gebruikt om brieven op te stellen, ondertekenen en versturen aan de praktijk van de klager waarin wordt gevraagd om medische gegevens van het elektronische dossier te sturen. Verder heeft de verweerder medische dossiers van patiënten die naar de klager zijn overgestapt niet verstrekt. De verweerder heeft het tuchtcollege verzocht om de klacht niet inhoudelijk te behandelen en wanneer de klacht wel wordt beoordeeld heeft de verweerder het college verzocht om de klacht ongegrond te verklaren.

Beoordeling

Het tuchtcollege geeft aan dat het medisch tuchtrecht het doel heeft om de kwaliteit van de patiëntenzorg te bevorderen en niet bedoeld is om een oordeel te geven over een verstoorde houding tussen zorgverleners onderling. Volgens het tuchtcollege heeft de verweerder patiënten aangemoedigd om tuchtklachten tegen de klager in te dienen waarbij de verweerder de advocaatkosten ook voor eigen rekening neemt. Het tuchtcollege heeft geoordeeld dat dit niet professioneel is en strijd met de vastgelegde gedragsregels voor tandartsen verklaard dit klachtenonderdeel als gegrond. Er is niet voldoende informatie om te onderbouwen dat de vervalste reviews in opdracht van de verweerder op social media heeft geplaatst. Het tweede klachtenonderdeel houdt in dat de verweerder brieven opstelt in naam van voormalig patiënten en dat praktijkmedewerkers deze brieven hebben ondertekend.

Echter geeft de verweerder aan dat deze brieven zijn opgesteld en ook door de betrokken patiënten zelf zijn ondertekend. Dit klachtenonderdeel is ongegrond omdat er onvoldoende informatie is over het feit dat handtekeningen vervalst zijn of niet. Het derde klachtenonderdeel houdt in dat de verweerder de patiëntendossiers van de patiënten die zijn overgestapt naar de klager niet heeft verstrekt. Het is echter niet mogelijk om vast te stellen of de patiënten zelf een verzoek hebben gedaan om het dossier niet door te sturen of dat de verweerder het dossier niet op tijd of niet volledig heeft afgegeven. Dit klachtenonderdeel is daarom ook ongegrond.

Uitspraak

Het eerste klachtenonderdeel is gegrond en de andere twee klachtenonderdelen zijn ongegrond. Het tuchtcollege legt een berisping op omdat de verweerder op meerdere momenten had moeten beseffen dat zijn handelen niet past binnen de patiëntenzorg

 

Bron:
Tuchtrecht Overheid

 

 

 

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht: Klacht tegen tandarts vanwege verwijderen van element die vastzat aan brug

Tuchtrecht: Klacht tegen tandarts vanwege verwijderen van element die vastzat aan brug

De klager was sinds 2010 patiënt bij de praktijk van de beklaagde. Op 1 maart 2020 was de klager voor het laatst op controle geweest bij een collega tandarts. Tijdens deze controle is een solo gemaakt en aan de hand daarvan is in het patiëntendossier genoteerd dat de 27 verloren is en doorgeslepen moest worden om te verwijderen.

Op 23 mei 2023 was de klager bij de tandarts gekomen om de 27 te extraheren. Voorafgaand aan de behandeling werd een röntgenfoto gemaakt. Tijdens het trekken van de kies brak er een stukje van de 27 en van de 26 af. Na het bekijken van de patiëntkaart kwam de tandarts erachter dat de 27 onderdeel was van een brug waarna de tandarts de 27 heeft los geslepen van de brug waarbij er nog een stukje van de 26 af brak. Tijdens de behandeling brak er ook een stukje van de 21 af en de tandarts heeft dit tijdelijk en kosteloos hersteld met composiet. Ongeveer een uur na de behandeling kwam er nog een stukje los van element 25. Na de behandeling heeft de tandarts een orthopantomogram (OPT) gemaakt en de klager aangeboden om de 21, 25 en 26 te behandelen. Uit coulance zouden dan voor de 21 alleen de techniekkosten in rekening worden gebracht. De totale kosten zouden dan ongeveer €800 zijn voor de klager. De klager heeft een second opinion aangevraagd bij tandarts D, waaruit is gebleken dat er een nieuwe brug gemaakt moet worden waarvan de kosten € 5.200 zouden zijn. De klager heeft daarbij aan de beklaagde tandarts gevraagd om de helft te vergoeden, echter heeft de tandarts dit geweigerd.

Situatie

De klager was sinds 2010 patiënt bij de praktijk van de beklaagde. Op 1 maart 2020 was de klager voor het laatst op controle geweest bij een collega tandarts. Tijdens deze controle is een solo gemaakt en aan de hand daarvan is in het patiëntendossier genoteerd dat de 27 verloren is en doorgeslepen moest worden om te verwijderen. Op 23 mei 2023 was de klager bij de tandarts gekomen om de 27 te extraheren. Voorafgaand aan de behandeling werd een röntgenfoto gemaakt. Tijdens het trekken van de kies brak er een stukje van de 27 en van de 26 af. Na het bekijken van de patiëntkaart kwam de tandarts erachter dat de 27 onderdeel is van een brug waarna de tandarts de 27 heeft los geslepen van de brug waarbij er nog een stukje van de 26 af brak.

Tijdens de behandeling brak er ook een stukje van de 21 af en de tandarts heeft dit tijdelijk en kosteloos hersteld met composiet. Ongeveer een uur na de behandeling kwam er nog een stukje los van element 25. Na de behandeling heeft de tandarts een orthopantomogram (OPT) gemaakt en de klager aangeboden om de 21, 25 en 26 te behandelen. Uit coulance zouden dan voor de 21 alleen de techniekkosten in rekening worden gebracht. De totale kosten zouden dan ongeveer €800 zijn voor de klager. De klager heeft een second opinion aangevraagd bij tandarts D, waaruit is gebleken dat er een nieuwe brug gemaakt moet worden waarvan de kosten € 5.200 zouden zijn. De klager heeft daarbij aan de beklaagde tandarts gevraagd om de helft te vergoeden, echter heeft de tandarts dit geweigerd.

Klacht

De klager diende een klacht in tegen de tandarts vanwege het feit dat de tandarts niet heeft gezien dat de kies in bovenkaak die geëxtraheerd moest worden, vastzat aan een brug en daardoor tijdens de behandeling schade heeft aangericht aan twee andere kiezen en een voortand.

De tandarts heeft de klager voor de behandeling niet geïnformeerd over de risico’s op beschadiging van andere kiezen. Daarnaast vindt de klager dat de beklaagde tandarts onvoldoende compensatie heeft aangeboden voor de herstelbehandeling.

Standpunt tandarts

De tandarts heeft aangegeven dat hij pas in tweede instantie heeft gezien dat element 27 vastzat aan een brug omdat hij een dergelijke brugconstructie nog nooit eerder had gezien. Daarnaast geeft de tandarts aan dat element 21 endodontisch is behandeld en dat de brug daarom vermoedelijk verzwakt is ter plaatse van dit element waardoor er een stukje is afgebroken. Bij element 25 en 26 is cariës aanwezig. Omdat er ook andere problemen in de mond zijn en de klager al een lange tijd niet bij de tandarts is geweest is de beklaagde tandarts niet bereid om de herstelbehandeling van de elementen uit coulance uit te voeren. De tandarts geeft aan dat hij van tevoren niet goed heeft gekeken naar de brugconstructie en dat hij zich wel heeft ingelezen in de patiënt maar het dossier niet helemaal heeft gelezen tot en met 2020.

Beoordeling

Het klachtenonderdeel gaat over het feit dat de tandarts niet heeft gezien dat element 27 vastzat aan andere kiezen door middel van een brug. Het tuchtcollege heeft geoordeeld dat de tandarts niet zorgvuldig heeft gehandeld door vooraf niet voldoende kennis te hebben verkregen over de situatie van de patiënt. Het tuchtcollege oordeelt dat de tandarts niet bekwaam heeft gehandeld en daarmee is het klachtenonderdeel gegrond.

Het tweede klachtenonderdeel betreft het feit dat de tandarts onvoldoende compensatie heeft geboden voor de veroorzaakte schade in de mond. De tuchtrechter kan hier echter niet over oordelen en geeft aan dat dit voorbehouden is aan de civiele rechter. Dit klachtenonderdeel is daarmee ongegrond.

Uitspraak

Het tuchtcollege legt de lichtste maatregel, een waarschuwing, op vanwege het feit dat de tandarts niet goed voorbereid was op de extractie van element 27 en daardoor onzorgvuldig heeft gehandeld.

Bron:
Tuchtrecht Overheid

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Onbekend maar niet onbemind: de GOMA 2022

Onbekend maar niet onbemind: de GOMA 2022

De afwikkeling van klachten en schadeclaims binnen de medische aansprakelijkheid is een vreemde eend in de bijt. Daarom kwam in 2010 de eerste versie van de Gedragscode ‘Openheid Medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid’, afgekort en ook wel bekend als ‘GOMA’, tot stand. Op 1 maart 2023 is de hernieuwde GOMA (GOMA 2022) in werking getreden. Deze geeft aanbevelingen over de fase voorafgaand aan de klacht of aansprakelijkstelling, en over de afwikkeling hiervan.

De GOMA lijkt voor veel zorgaanbieders nog onbekend terrein te zijn. Waarschijnlijk heeft dit ermee te maken dat de GOMA in eerste instantie toegespitst was op ziekenhuizen en hun aansprakelijkheidsverzekeraars. De ‘nieuwe’ GOMA richt zich echter op alle zorgaanbieders en zorgverleners die te maken hebben met incidenten, waaronder zorgverleners in de mondzorg. Reden genoeg om in dit artikel stil te staan bij de GOMA.

Wat staat erin?

Hoe gaan partijen met elkaar om?

In de GOMA wordt allereerst aandacht besteed aan de manier waarop partijen met elkaar dienen om te gaan, namelijk respectvol, open en coöperatief. Dit heeft geleid tot de aanbeveling dat zorgaanbieders begeleiding en ondersteuning aan de cliënt dienen te bieden, bijvoorbeeld het inschakelen van een klachtenfunctionaris. Ook wordt aanbevolen een overzicht van relevante feiten en omstandigheden aan de cliënt aan te bieden. Interessant is verder aanbeveling 5 van de GOMA waar aandacht wordt besteed aan de grote impact die incidenten en (tucht)klachten op zorgverleners kan hebben. Van zorgaanbieders wordt dus verwacht ook begeleiding en ondersteuning te bieden aan de zorgverlener.

Hoe ga je om met incidenten?

Vervolgens wordt ingegaan op de manier waarop moet worden omgegaan met (mogelijke) incidenten. Denk dan aan het melden van incidenten binnen de zorgorganisatie en het onderzoeken van die incidenten. Maar ook het melden van incidenten aan de cliënt zelf en de wijze waarop een eventueel calamiteitenonderzoek dient plaats te vinden en eventueel kan worden besproken. Deze aanbevelingen zijn ook vergelijkbaar met de verplichtingen vanuit de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (hierna te noemen: ‘Wkkgz’).

Bovendien is interessant dat wordt aangehaald dat de zorgaanbieder, als een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden, de cliënt dient aan te bieden het calamiteitenrapport samen te bespreken. Aan de cliënt dient desgewenst een schriftelijke samenvatting van of zelfs het gehele rapport te worden verstrekt. Dit is echter geen verplichting op grond van de Wkkgz of de KNMG-Richtlijn Omgaan met medische gegevens. Een cliënt heeft weliswaar recht op het verkrijgen van bepaalde informatie over een incident, maar het gaat dan enkel om de aard en toedracht van het incident en uitsluitend als is komen vast te staan dat sprake is geweest van een incident.

Belangrijk op dit punt is ook dat in de rechtspraak is bepaald dat het calamiteitenonderzoek behoort tot het interne register van de zorgaanbieder en dus niet hoeft te worden gedeeld met de cliënt. Overigens werd door de tuchtrechter hierover anders beslist. Op dit punt bestaan er dus verschillende opvattingen. Vooralsnog lijkt echter niet wettelijk te zijn vastgelegd dat (een samenvatting van) het calamiteitenrapport verstrekt hoeft te worden. In sommige gevallen kan het verstrekken van het rapport echter wel verzachtend werken, maar het is dan wel raadzaam om dit af te stemmen met de medewerkers die in het rapport worden genoemd of te herleiden zijn en de andere risico’s van verstrekking af te wegen.

Mag je excuses aanbieden?

Verder is er veel te doen geweest om het bieden van erkenning van het leed aan cliënten en hun naasten. Zorgverleners hebben vaak het idee dat zij geen excuses mogen aanbieden, omdat dan zou worden erkend dat zij een fout zouden hebben gemaakt. Dit is echter niet het geval; het aanbieden van excuses of het tonen van medeleven over iets dat is mis gegaan betekent niet dat wordt erkend dat er ook iets fout is gedaan. Vaak kan juist veel ellende voorkomen worden door het tonen van erkenning en medeleven.

Hoe ga je om met verzoeken tot financiële compensatie?

Tot slot wordt in de GOMA ingegaan op de afhandeling van verzoeken tot financiële compensatie. In de praktijk worden dergelijke verzoeken vaak door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de betreffende zorgaanbieder afgehandeld. Deze aanbevelingen lijken dan ook minder relevant voor de zorgaanbieder en zorgverlener zelf, maar dat is niet zo. Uit de rechtspraak volgt namelijk dat een zorgverlener er op toe moet zien dat een schadeclaim door de aansprakelijkheidsverzekeraar binnen redelijke termijn wordt afgehandeld en dat de zorgverlener correct en zorgvuldig omgaat met claims en klachten die worden ingediend door cliënten.

Gebondenheid aan en naleving van de GOMA

De GOMA geeft dus handvatten en uitleg over de manier waarop kan worden omgegaan met (mogelijke) incidenten en de manier waarop gevolg kan worden gegeven aan de verplichtingen die volgen uit de verschillende wetten. Goed om op te merken is dat de GOMA aanbevelingen geeft en geen wet is. De vraag is dan ook in hoeverre van zorgaanbieders en -verleners verlangd kan worden dat zij de GOMA naleven en of zij er ook op afgerekend kunnen worden als zij dat niet doen.

Uit de tuchtrechtspraak volgt dat het belang van de uitgangspunten in de GOMA voorop worden gesteld. Ook zien wij dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een klacht bij de tuchtrechter kan baseren op de uitgangspunten van de GOMA, hetgeen de tuchtrechter ook onderschreef.

Daarnaast wordt de GOMA ook door de civiele rechter aangehaald: “De GOMA is een gedragscode, bij uitstek een codificatie van volgens de branche behoorlijk, met de eisen van redelijkheid en billijkheid overeenstemmend handelen. Relevant is bovendien dat deze code dezelfde doelstelling heeft als een procedure als de onderhavige, namelijk het bevorderen van goede afwikkeling van letselschade buiten rechte. Bij de beoordeling komt daarom aanzienlijk gewicht toe aan de normen die in de GOMA zijn vervat […].”

Kortom, hoewel de GOMA geen wet is, wordt er door meerdere partijen, te weten tuchtrechters, civiele rechters en de IGJ, wel waarde gehecht aan het handelen in lijn met de aanbevelingen uit de GOMA.

Tot slot

De hernieuwde GOMA richt zich op alle zorgaanbieders en zorgverleners die te maken hebben met incidenten en niet meer alleen op ziekenhuizen. Bovendien wordt er veel waarde gehecht aan het handelen in lijn met de aanbevelingen uit de GOMA. Het kan dus raadzaam zijn de (interne) procedure van klachten en claims naast de GOMA te houden.

Door:
Mr. Joekie van Gogh, advocaat gezondheidsrecht bij Eldermans|Geerts Advocaten.

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht: Klacht tegen tandarts vanwege eindigen behandelrelatie

Tuchtrecht: Klacht tegen tandarts vanwege eindigen behandelrelatie

Na twee jaar afwezigheid bezocht de patiënt de praktijk. Bij dit consult werden verschillende vervolgafspraken gemaakt. Na een wortelkanaalbehandeling hield de klaagster pijn en kwam terug in de praktijk, echter mocht de tandarts niet in haar mond kijken. De andere vervolgafspraken zegde zij daarna af waarop de praktijk haar in een brief verzocht een andere praktijk te zoeken. Het college oordeelt dat de tandarts bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld.

Situatie

Na een periode van twee jaar afwezig te zijn geweest, heeft de klaagster zich eind 2020 opnieuw ingeschreven bij de tandartsenpraktijk. Op 3 december 2020 had de klaagster een afspraak voor een consult bij de tandarts. Naar aanleiding van dit consult werden verschillende vervolgafspraken gemaakt voor het maken van twee restauraties, een wortelkanaalbehandeling, beoordelen van de prothese en een afspraak bij de mondhygiënist. Op 8 december 2020 onderging de klaagster een wortelkanaalbehandeling. Echter bleef de pijn aanhouden en nam de dochter van de klaagster contact op met de tandartspraktijk. Op 17 december 2020 kwam de klaagster weer in de praktijk van de beklaagde, echter weigerde de klaagster plaats te nemen in de stoel en mocht de tandarts niet in de mond kijken. Verder stonden er nog vervolgafspraken gepland maar deze werden door de klaagster afgezegd. De klaagster ontving een week later een brief van praktijk waarin stond dat de klaagster en haar dochter op zoek moesten gaan naar een andere praktijk en begin 2021 is de klaagster uitgeschreven als patiënt.

Klacht

De klaagster heeft een klacht ingediend bij het tuchtcollege vanwege het feit dat de tandarts de behandelovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd, de klaagster onvoldoende geïnformeerd heeft tijdens het consult op 3 december 2020 en de klinische bevindingen tijdens de wortelkanaalbehandeling niet genoteerd zijn.

Beoordeling

Er blijkt dat er geen nader onderzoek is gedaan naar de reden waarom de klaagster geen medewerking wilde verlenen tijdens het onderzoek op 17 december 2020. Uit het dossier blijkt niet dat de klaagster is gewaarschuwd voor het eindigen van de behandelovereenkomst en dat er niet is gekeken of herstel in de relatie nog mogelijk is. Het tuchtcollege geeft aan dat de tandarts onzorgvuldig heeft gehandeld daarmee is dit klachtonderdeel gegrond. Volgens het tuchtcollege is er niet voldoende genoteerd in het dossier en is het onduidelijk of de klaagster heeft begrepen wat voor behandelingen noodzakelijk waren omdat zij de Nederlandse taal niet goed begrijpt. Het tuchtcollege acht dit onderdeel ook als gegrond. Het feit dat de tandarts onvoldoende heeft genoteerd over de bevindingen tijdens de wortelkanaalbehandeling is volgens het tuchtcollege ongegrond.

Uitspraak

De klacht is door het tuchtcollege gedeeltelijk gegrond verklaart en geeft de tandarts een waarschuwing.

Bron:
Tuchtrecht Overheid

 

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht berisping na verkeerde behandeling en dossiervervalsing

Tuchtrecht: Waarschuwing voor tandarts tijdens het maken van een brug

Een patiënt diende een klacht in tegen haar tandarts na plaatsing van een brug. Met klachtonderdelen: schade toegebracht met de boor aan haar kaakbot (1), tekortgeschoten zorg (2), onvolledige dossiervoering (3) en onjuist factureren (4). Het Centraal Tuchtcollege geeft een waarschuwing, alleen voor klachtonderdeel 2, omdat de tandarts meer inspanning had moeten doen om de brug te plaatsen.

Situatie

Op 2 maart 2020 heeft de tandarts bij de klaagster de elementen 15 en 17 beslepen voor het plaatsen van een brug. De bloeding die is opgetreden is gestelpt met Expasyl en de tandarts heeft hierna een afdruk gemaakt voor de zirkoniumbrug en een tijdelijke noodbrug geplaatst. Nadat de klaagster een aantal afspraken heeft afgezegd i.v.m. corona probeert de tandarts op 9 juli de definitieve zirkoniumbrug te plaatsen. Echter passen de door de tandtechnieker gemaakte zirkoniumbrug en noodbrug beide niet. De noodbrug is aangepast en wordt geplaatst. Een maand later is er een nieuwe afdruk gemaakt voor de zirkoniumbrug, zijn de beslepen elementen 15 en 17 gecorrigeerd en wordt de losgelaten noodbrug weer vastgezet. Meerdere afspraken daarna kan de zirkoniumbrug niet definitief worden vastgezet omdat er sprake is van bloedend tandvlees. Op 8 december 2020 is de zirkoniumbrug met tijdelijk cement geplaatst. De klaagster heeft een e-mail gestuurd naar de tandarts over haar mening tijdens de behandelingen, wat er volgens haar niet goed is gegaan tijdens de behandeling en over de volgens haar onjuiste facturatie.

Klacht

Volgens de klaagster is de tandarts uitgeschoten met de boor tijdens het prepareren van elementen 15 en 17 voor een brug. De tandarts heeft daarbij volgens de klaagster onherstelbare schade aan het kaakbot aangericht en heeft hij zijn fout niet in het dossier genoteerd. Verder heeft de tandarts volgens de klaagster niet voldoende informatie gegeven over de behandeling en heeft hij haar te lang met pijn laten rondlopen. Verder heeft de tandarts niet op de juiste wijze gefactureerd volgens de klaagster. De volgende klachtonderdelen worden beoordeeld: uitschieten met de boor en de gevolgen, de zorg voor de patiënt na de behandeling op 2 maart 2020, of het dossier compleet is en of de tandarts zich gehouden heeft aan informed consent en of de tandarts juist gefactureerd heeft.

Beoordeling

Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de tandarts bij het beslijpen van de pijlerelementen 15 en 17 is uitgeschoten. Bij zo’n behandeling kan bloedend tandvlees optreden, maar het is echter onmogelijk om schade aan te richten aan het kaakbot.
Het college vindt het onzorgvuldig dat de tandarts de klaagster niet eerder heeft laten komen dan 9 juli 2020 om de losgelaten noodbrug weer vast te zetten. De klaagster heeft 4 maanden met 2 onbeschermde, beslepen pijlerelementen rondgelopen. Hierbij was er risico op kanteling of scheefgroei van de pijlers.
Uit het dossier is niet op te maken wat er is besproken over de ervaren problemen in haar mond en hoe dit is op te lossen. Ook is er niet genoteerd wat de overweging is geweest om de brug te maken, of er alternatieven zijn besproken en waarom er is gekozen voor de brug en niet voor een andere oplossing. Daarnaast ontbreekt ook de planning van de gehele behandeling. Een zorgplan en verslaglegging ontbreekt en daarnaast staat er in het dossier geen compleet overzicht van de baliecontacten.
Daarnaast heeft de tandarts gekozen om via de verzekering te declareren. Deze regeling kan echter alleen wanneer de brug via definitief cementeren is geplaatst. Echter is de tandarts nog niet tot het definitief cementeren gekomen. De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

Uitspraak

Alleen klachtonderdeel over het feit dat de tandarts de klaagster niet de juiste zorg heeft verleend na 2 maart 2020 is gegrond. Dit leidt tot een waarschuwing voor de tandarts.

Bron:
Tuchtrecht Overheid

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht mondzorg

Tuchtrecht: Waarschuwing voor tandarts na arrogant en agressief gedrag

Een patiënt verwijt de vervanger van z’n eigen tandarts arrogant en agressief gedrag in deze tuchtrechtzaak. De tandarts voerde geen verweer en verscheen niet ter zitting. De tandarts kreeg een waarschuwing, mede omdat hij zich niet toetsbaar heeft opgesteld.

Situatie

De klager had in juli 2022 een afspraak bij een vervanger van zijn eigen tandarts om een uitgevallen vulling te restaureren. Echter is er nooit een behandeling gedaan omdat de klager is vertrokken uit de praktijk in verband met arrogant en agressief gedrag dat de tandarts vertoonde. De tandarts heeft geen reactie gegeven op de meerdere verzoeken per mail en brief van het tuchtcollege om een verweerschrift in te dienen en is ook niet ter zitting verschenen.

Klacht

Volgens de klager heeft de tandarts met een strenge toon gezegd dat hij zijn spullen op de stoel moest leggen en daarna niet de kans heeft gekregen om te zeggen waarvoor hij kwam, maar direct moest gaan zitten. De klager heeft aan de beklaagde gevraagd waarom dit op een strenge manier gezegd werd, waarop het antwoord van de beklaagde luidde ‘’wij tandartsen zijn streng’’. De klager heeft de klacht ingediend vanwege het onbeschofte en agressieve gedrag van de tandarts.

Beoordeling

De klacht wordt als onweersproken gegrond verklaard omdat de beklaagde niet is verschenen tijdens de zitting en geen verweer heeft gevoerd tegen de klacht. Het tuchtcollege heeft geen verklaring voor het feit dat de klager zijn zakken leeg moest maken voor dat hij in de stoel plaats kon nemen.
Daarnaast staat in artikel 2.1 van de gedragsregels dat de tandarts moet zorgen voor een goede samenwerkingsrelatie om de mondgezondheid van de patiënt te bevorderen.
Daarnaast heeft de tandarts de klager naar huis laten gaan zonder een poging te doen om de situatie op te lossen. De klager heeft hierdoor langer dan nodig was last gehad van zijn kies. Dit is niet in overeenstemming met artikel 2.1 van de gedragsregels.

Uitspraak

De klacht is gegrond en het tuchtcollege heeft rekening gehouden met het feit dat de tandarts op geen enkele brief of mail gereageerd heeft en niet ter zitting verschenen is. De tandarts krijgt een waarschuwing.

Bron:
Tuchtrecht Overheid

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht: Waarschuwing voor tandarts die niet thuis geeft

Tuchtrecht: Waarschuwing voor tandarts die niet thuis geeft

Klaagster diende een klacht in bij Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam, omdat haar tandarts geen gehoor gaf. Ze belde en schreef meerdere malen, waarop de receptioniste haar op het hart drukte dat ze antwoord zou krijgen. Na niks te horen te krijgen, was de maat vol en nam ze het heft in eigen handen.

Situatie

Na een halfjaarlijkse controle, een wortelkanaalbehandeling en een nieuwe kroon, binnen twee maanden tijd, was het mis bij de klaagster. Ze ging in november op consult voor de pijnklachten en er werd een ontsteking aan de wortelpunt geconstateerd. Een spoedconsult werd ingepland bij endodontie en na twee bezoeken is de klaagster doorverwezen naar een kaakchirurg. De zwelling en pijn namen alleen maar toe en zij is zelf naar de huisartsenpost gegaan. Daar verwezen ze haar door naar de spoedeisende hulp, waar ze behandeld is door een kaakchirurg.
Klaagster heeft daarna telefonisch en schriftelijk contact opgenomen met de praktijk om te laten weten wat er was gebeurd. De receptionistes die deze berichten hebben ontvangen hebben haar laten weten dat zij de boodschap hebben doorgeven, maar toch kreeg de klaagster geen antwoord. Dit bleef ook zo na herhaaldelijke berichten van de klaagster. Op 22 december was de maat vol en heeft zij de behandelrelatie opgezegd en een klacht ingediend bij het tuchtcollege. Toch is de klacht in februari weer ingetrokken, toen de KNM, een bemiddeling had geïnitieerd. Na een geslaagde klachtenbemiddeling probeert de klaagster contact op te nemen met de tandarts over een kroon. Wanneer het contact weer moeizaam verloopt, besluit zij opnieuw een klacht in te dienen.

Klacht

De klacht is dat de tandarts, nadat de klaagster had laten weten dat zij via de spoedeisende hulp bij de kaakchirurg was beland, nooit een reactie heeft gegeven. Ook nadat de klaagster meerdere malen heeft aangedrongen bij de receptioniste. Ook is er nooit gereageerd op het opzeggen van de behandelrelatie en het verzoek om informatie over de geplaatste kroon.
De tandarts heeft op de klacht gereageerd en vind het spijtig hoe het is gelopen. Hij neemt de volle verantwoording en erkent de verwijten van de klaagster.

Beoordeling

Het tuchtcollege kijkt of de tandarts de zorg heeft verleend die hij moest geven. De norm is dat een tandarts redelijk moet handelen. Bij de beoordeling wordt er rekening gehouden met beroepsnormen en andere standaarden. Het is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt om te zeggen dat de tandarts beter had kunnen handelen. De tandarts in deze zaak is tuchtrechtelijk aanspreekbaar, omdat hij verantwoordelijk is als praktijkhouder. Tijdens de zitting gaf de tandarts toe dat er in 2021 meerdere klachten over de communicatie binnen zijn gekomen. Het probleem was ontstaan door een praktijkmanager die niet goed functioneerde. Het College oordeelde dat de praktijk niet voldeed aan de eisen waaraan hij moet voldoen. Vooral omdat het om een grote praktijk gaat met meerdere filialen zijn ze streng. Ze vinden dat bij zo´n praktijk het belangrijk is dat alle medewerkers goed hun werk doen en dat de praktijkhouder een goed overzicht van alles heeft.

Uitspraak

Het college besloot dat de klacht gegrond was en legde de tandarts een waarschuwing op. De tandarts was namelijk nog nooit in aanmerking gekomen met de tuchtrechter en het college hoopt zo dat hij hier iets van leert. En zoals het er naar uit ziet is dat zo. De tandarts heeft een kwaliteitsmanager aangenomen die het klachtprotocol en richtlijnen binnen de praktijk flink heeft aangepakt. Ook is er een klachtenfunctionaris aangenomen.

 

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Artikel 34 beroepen kritisch op nieuwe wetgeving zzp van het ministerie van SZW

Artikel 34 beroepen kritisch op nieuwe wetgeving zzp van het ministerie van SZW

Artikel 34-beroepen zijn beroepen die niet in het BIG-register staan, maar die wel een wettelijk beschermde opleidingstitel hebben. De deskundigheids- en opleidingseisen staan doorgaans beschreven in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Deze beroepen kunnen zich niet laten registreren in het BIG-register en vallen dus ook niet onder het tuchtrecht. Artikel 34-beroepen zijn onder meer de mondhygiënisten, huidtherapeuten, podotherapeuten en medisch beeldvormings- en bestralingsdeskundigen.

Smeeroliefunctie in de zorg

Zzp’ers in de zorg vervullen een belangrijke smeeroliefunctie. Zij vullen gaten en schaarste op die op geen enkele andere wijze vervuld kunnen worden en mede hierdoor wordt de continuïteit van de zorg gewaarborgd. Als een zzp’er door een in het wetsvoorstel voorgesteld aanzienlijk beperkend kader deze rol niet meer kan vervullen, lopen wachttijden op en komt door schaarste de continuïteit en uiteindelijk ook de kwaliteit van zorg in het gedrang. Want er is geen menskracht om deze gaten op te vullen.

Personeelstekort in de zorg

Momenteel heerst er een groot personeelstekort in de zorg, wat zorgbreed wordt ervaren. De inzet van een zzp’er is een gedeeltelijke oplossing voor dit probleem, maar nog steeds is het personeelstekort nadrukkelijk aanwezig. Als door dit wetsvoorstel het voor veel zzp’ers niet meer mogelijk is om het werk als zzp’er voort te zetten, wordt het personeelstekort alleen maar groter.

Ziek en piek

Veel patiënten hebben dag en nacht zorg nodig. Ook op tijden die minder courant zijn. Veel zorgverleners werken parttime, verlenen mantelzorg of zijn (mede) verantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen. Zzp’ers vervullen een belangrijke rol in de opvang van de zogenaamde ‘ziek en piek’ in de zorg. De gaten in het rooster zijn steeds moeilijker op te vullen en dat gaat ten koste van de patiënt.

Extra administratieve belasting

Veel zorgverleners kampen met heel veel administratieve belasting. Dat kan oplopen tot twintig tot dertig procent van hun tijd, en wordt als een groot probleem gezien bij overheid en de zorgverleners. Gezien de complexiteit van deze wetgeving vrezen we dat er nog meer tijd van zorgverleners aan administratie op gaat, in het nadeel van de patiënt.

Inbedding en inhoudelijke aansturing

Wij wijzen met name op de factor inbedding in de organisatie, waardoor het voor zorgaanbieders onmogelijk wordt gemaakt een zorgverlener aan te trekken voor het opvullen van een tijdelijk personeelstekort of het inspringen in drukke periodes. En daarbij de werkinhoudelijke aansturing, waarbij protocollen en richtlijnen al onder deze definitie vallen. Beroepshalve vallen daar alle zorgverleners onder, omdat hier sprake is van een gekwalificeerde en gereguleerde beroepsgroep.

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving, ZZP-er
Tuchtrecht: Berisping tandarts na beetverhoging

Tuchtrecht: Berisping tandarts na beetverhoging

Een patiënt heeft een klacht ingediend tegen een tandarts vanwege een onzorgvuldige voorbereiding en uitvoering van de behandeling. Verder is er door de tandarts onvoldoende informatie verstrekt en is er onjuist gedeclareerd. De tandarts kreeg een berisping.

Situatie

De klaagster is in 2019 verhuisd en heeft zich daarom in oktober 2019 ingeschreven bij de tandartspraktijk van de beklaagde. In februari 2021 heeft ze een periodieke controle bij de beklaagde tandarts gehad.
De klaagster heeft in april 2021 naar de praktijk van de beklaagde gebeld vanwege het afbreken van twee kleine stukjes van haar kiezen. De klaagster kon dezelfde dag nog langskomen om de situatie te laten beoordelen en er werden twee bitewings gemaakt. Op grond van het onderzoek heeft de beklaagde geadviseerd om op element 46 een kroon te plaatsen. Om de kroon te plaatsen moest eerst de beet verhoogd worden door het plaatsen van zeven meervlaksvullingen op de elementen 24, 25, 26, 15, 16, 45 en 46. Het verhogen van de beet zou ongeveer €800,- kosten. De klaagster heeft voor deze behandeling mondeling akkoord gegeven. De behandeling om de beet te verhogen is direct uitgevoerd en heeft ongeveer 5 kwartier geduurd.

Na de behandeling heeft de beklaagde een declaratie gestuurd van €889,93. Deze kosten zijn voor de zeven meervlaksvullingen en de bitewings, maar er zijn ook kosten in rekening gebracht voor niet-standaard beetregistratie, protrale/laterale bepalingen en toeslag voor het behouden van beethoogte.

De klaagster heeft de behandeling echter als naar ervaren omdat zij sneetjes in haar mondhoeken heeft opgelopen en er is etsvloeistof gelekt wat resulteerde in een blaar op haar gehemelte. Daarnaast kreeg zij moeite met kauwen omdat de vullingen plat zijn gemaakt en geen groeven hadden. De klaagster heeft over deze klachten een mail gestuurd naar de praktijk en werd daarom uitgenodigd voor een gesprek in de praktijk. Dit gesprek is niet goed verlopen en daarom heeft de klaagster een klacht ingediend bij de KNMT.

Klacht

De klaagster heeft een klacht ingediend vanwege het feit dat de tandarts de behandeling niet goed heeft voorbereid, niet voldoende informatie heeft gegeven over de behandeling, de behandeling onzorgvuldig heeft uitgevoerd, het traject met de KNMT vertraagd heeft en de beklaagde tandarts heeft volgens de klaagster de verkeerde G-codes gedeclareerd.
De beklaagde heeft zijn standpunten uitgelegd en geeft aan dat hij de situatie duidelijk aan de klaagster heeft uitgelegd terwijl zij rechtop in de stoel zat. De klaagster stemde er mee in om de beet direct te verhogen. Het behandelplan staat niet op papier en is mondeling besproken. De beklaagde geeft aan op de hoogte te zijn van de richtlijn dat er boven €250,- een gespecificeerde begroting moet zijn maar deze is echter niet gemaakt.
De beklaagde vindt het vervelend dat de klaagster de behandeling als onzorgvuldig heeft ervaren. De beklaagde heeft naar de lip van de klaagster gekeken en deze was al geheeld. De blaar op het verhemelte was alweer bijna genezen. De beklaagde heeft uitgelegd dat de blaar kan ontstaan wanneer er niet adequaat wordt afgezogen tijdens het wegspoelen van de ets, dat het weleens vaker gebeurt maar niet wenselijk is. Daarnaast heeft de beklaagde aangegeven dat de vullingen nog niet volledig waren afgewerkt, vooral de scherpe randjes zijn weggehaald. De klaagster had al langer dan een uur in de stoel gelegen en het volledig afwerken van de vullingen zou in een volgende zitting plaatsvinden.

De beklaagde heeft meegewerkt het met traject van de KNMT en heeft ook ingestemd met een second opinion. Echter vond de beklaagde de klachtenfunctionaris niet onafhankelijk en was de beklaagde het niet eens met de uitspraak van de externe deskundige.
Daarnaast heeft de beklaagde toegegeven dat G codes die hij gedeclareerd heeft niet juist zijn maar dat er geen andere codes zijn die het verhogen van de beet dekken.

Beoordeling

Wat betreft de informatieverstrekking geldt dat de hulpverlener, voor het uitvoeren van de behandeling de patiënt geïnformeerd moet worden over de aard en het doel van de behandeling, de diagnose en prognose zijn, welke risico’s er aan de behandeling verbonden zijn en welke alternatieven eventueel mogelijk zijn. De tandarts mag de behandeling ook pas starten wanneer de patiënt toestemming gegeven heeft. Volgens het college is het voor de klaagster wel duidelijk geweest wat de behandeling ongeveer zou kosten maar niet waaruit de behandeling zou bestaan. Daarom is het klachtonderdeel informatieverstrekking gegrond.
De kwaliteit van de meervlaksvullingen zijn onvoldoende en het feit dat de beklaagde deze vullingen in een andere zitting had willen afwerken heeft hij niet met de klaagster besproken. Het klachtonderdeel over de uitvoering van de behandeling is dan ook gegrond.
Het klachtenonderdeel over de medewerking aan het bemiddelingstraject is ongegrond omdat het college niet kan vaststellen dat de beklaagde onvoldoende heeft meegewerkt.
Het klachtenonderdeel over het declareren van de onjuiste G-codes is gegrond.
Op basis van deze beoordeling acht het tuchtcollege een berisping op zijn plaats.

Bron:
Overheid.nl

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht: Waarschuwing na onjuiste behandeling van spoedgeval

Tuchtrecht: Waarschuwing na onjuiste behandeling van spoedgeval

De klaagster heeft een klacht ingediend naar aanleiding van een bezoek aan de tandarts met haar dochter. Haar dochter was van het klimrek gevallen maar de tandarts heeft haar niet onderzocht. Daarmee is de tandarts in strijd met de KNMT-richtlijn voor spoedgevallen buiten openingstijden.

Situatie

De vierjarige dochter van de klaagster is op vrijdag 30 september 2022 aan het einde van de middag van een klimrek gevallen, waarna zij flink huilde, haar mond bloedde erg en er zaten enkele voortanden los en scheef. De eigen tandarts van het meisje was op deze middag gesloten en daarom werd de spoedlijn gebeld. De dienstdoende tandarts kwam tijdens het telefoongesprek tot de conclusie dat het om een melkgebit zou gaan en dat er geen sprake was van avulsie of fractuur. De tandarts heeft tijdens dit telefoongesprek geen aantekeningen gemaakt en niet om foto’s of een videoverbinding gevraagd om de ernst van de situatie beter te kunnen beoordelen. De echtgenoot van de klaagster heeft hierna de tandarts boos opgebeld vanwege het feit dat de klaagster en haar dochter niet langs mochten komen. Het vierjarige meisje is uiteindelijk door een andere tandarts in de regio behandeld en er zijn 2 elementen geëxtraheerd.

De klacht

De klaagster heeft een klacht ingediend tegen de tandarts omdat hij haar dochter niet wilde zien, onderzoeken of behandelen. Verder heeft de tandarts de praktijkrichtlijn van de KNMT over spoedgevallen niet gevolgd en een verkeerd advies gegeven om de bloeding te stoppen.
De tandarts heeft het tuchtcollege verzocht om de klacht ongegrond te verklaren.

Uitspraak

Volgens het tuchtcollege moet een jong kind met forse en acute pijnklachten altijd worden gezien. Verder heeft de tandarts aangegeven dat hij de dochter van de klaagster niet hoefde te zien omdat het om een melkgebit ging. De tandarts heeft dus gehandeld in strijd met de KNMT-richtlijn.
Naar het oordeel van het tuchtcollege had de tandarts de dochter van de klaagster moeten zien om de ernst van de situatie goed in te kunnen schatten. Omdat het gaat om het woord van de een tegen de ander, moet de klacht ongegrond worden verklaard en krijg de tandarts een waarschuwing.

Bron:
Overheid.nl

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Uitspraak gerechtshof: Woning tandarts behoort niet tot ondernemingsvermogen

Uitspraak gerechtshof: Woning tandarts behoort niet tot ondernemingsvermogen

Even een nieuwe woning kopen, gaat niet zo makkelijk als je een tandartspraktijk hebt. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft recentelijk in een zaak geoordeeld dat een woning op grotere afstand van de praktijk dan een vorige woning, niet tot het ondernemingsvermogen mag worden gerekend op basis van verplichting om binnen een half uur bij de praktijken te kunnen zijn.

Achtergrondinformatie

Een tandarts (ook wel X genoemd) heeft sinds 2001 een tandartspraktijk als eenmanszaak. In 2013 gaat ze ook in een andere praktijk werken. In 2015 koopt zij samen met haar partner een woning. Nu is de vraag of haar aandeel van het huis als ondernemingsvermogen kan worden gezien. Haar werkkamer en een bijbehorende kast worden alleen zakelijk gebruikt en maken samen 7,75% deel uit van huis. Volgens Rechtbank Gelderland is de woning verplicht privévermogen, omdat het niet de 10%-criterium haalt.

Hoger beroep

X haalt in hoger beroep aan dat zij volgens de beroepsregels binnen een half uur op de praktijken moet kunnen zijn en dat de zakelijke auto in de garage van de woning wordt gestald.
Toch oordeelt het Hof Arnhem-Leeuwarden dat de woning – die op grotere afstand van haar praktijken ligt dan haar eerdere woning – niet aan de eisen voldoet. Ook al heeft X de verplichting om binnen 30 minuten van haar praktijk te wonen, maakt dat de woning nog steeds niet geschikt is om voor ondernemingsvermogen te worden gezien.
Het hof zegt dat X niet heeft aangetoond dat de garage alleen gebruikt wordt door de zakelijke auto. Ze had meer bewijs moeten geven, zoals foto’s. Nu is de woning geen ondernemingsvermogen.

Lees de hele samenvatting op Taxlive

Bron:
Taxlive

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
De ontwikkelingen rondom de concurrentiebedingen

De ontwikkelingen rondom de concurrentiebedingen in de mondzorg: wat staat ons te wachten?

Veel werkgevers (en werknemers) hebben ermee te maken: het concurrentiebeding. Het is vrijwel in iedere arbeidsovereenkomst opgenomen. Hierdoor beperkt een werkgever de werknemer in het overstappen naar een andere werkgever. De beperkende werking van een concurrentiebeding komt voort uit het beschermen van bedrijfsbelangen van werkgevers. In de praktijk wordt het vaak niet om die reden toegepast, maar om werknemers aan het bedrijf te binden. De rechtbank Limburg heeft enkele maanden geleden geoordeeld dat het concurrentiebeding niet bedoeld is om werknemers te binden.

Arbeidsmobiliteit onnodig geremd

Begin dit jaar publiceerden wij al een artikel over concurrentie- en relatiebedingen in de mondzorg en wat hierin wel en niet mocht worden opgenomen. Het kabinet is nu voornemens het concurrentiebeding aan banden te leggen. Uit onderzoek is verder gebleken dat deze beperking veelvuldig niet terecht is en dat de arbeidsmobiliteit onnodig wordt geremd. Eén op de drie werkgevers hanteert via een standaardbepaling een concurrentiebeding in het arbeidscontract. Het gaat daarbij voor het merendeel om werknemers die geen toegang hebben tot bedrijfsgevoelige informatie of tot relaties van de werkgever. Het is de vraag in hoeverre dit nog in lijn is met het doel van de wetgever om de mogelijkheid te creëren voor concurrentiebedingen.

Verwachte wijzigingen concurrentiebeding

Vanwege voornoemde redenen wil het kabinet regels opstellen over wanneer een concurrentiebeding kan worden opgenomen in een arbeidsovereenkomst en wanneer daar een beroep op kan worden gedaan. De achterliggende reden daarvan is onder andere om een gang naar de rechter te voorkomen. Minister Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: “de Minister”) is van plan om de volgende wijzigingen uit te werken in een wetsvoorstel:

  • Het concurrentiebeding wordt wettelijk begrensd in duur;
  • Het concurrentiebeding moet geografisch worden afgebakend, gespecificeerd en gemotiveerd in de overeenkomst;
  • De werkgever moet in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd het zwaarwichtig bedrijfsbelang van een concurrentiebeding motiveren (NB: dit is al van toepassing op tijdelijke contracten);
  • Als een werkgever een vertrekkende werknemer aan het concurrentiebeding houdt, dan moet de werkgever een vergoeding hiervoor betalen aan de werknemer. Het gaat om een bepaald percentage van het laatstverdiende salaris, dat wettelijk wordt vastgelegd.

Met name de laatste wijziging is bedoeld om ervoor te zorgen dat werkgevers goed nadenken voordat ze een concurrentiebeding opnemen in de arbeidsovereenkomst of voordat ze het beding inroepen. Hierbij wordt wel de kanttekening geplaatst door de Minister dat er nader onderzoek wordt gedaan bij de toepassing van het concurrentiebeding in geval van een faillissement.

Eveneens noemenswaardig is dat de opties dat een concurrentiebeding alleen kan worden ingeroepen bij ontslag op initiatief van de werkgever en het vervallen van het beding bij ontslag in de proeftijd intussen zijn gestrand.

Verwachte planning

De verwachting is dat het wetsvoorstel ten aanzien van het concurrentiebeding eind 2023 of in 2024 voor consultatie zal worden aangeboden. Aan de hand van de reacties van de consultatie zal het wetsvoorstel worden aangepast. Hoe de wet er uiteindelijk komt uit te zien, is nog onduidelijk en zal moeten worden afgewacht.

Door:
mr. Demi van Rossenberg – www.eldermans-geerts.nl
Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen | Adviseurs in de zorg

Lees meer over: Ondernemen, Personeel, Wet- en regelgeving
Wtza administratie

Minister Helder stelt jaarverantwoordingsplicht Wtza met 2 jaar uit

De verplichte jaarverantwoording voor eerstelijns zorgaanbieders wordt met twee jaar uitgesteld. Minister Helder (Ontregel de zorg) meldde dit op 6 juli tijdens het tijdens het Eerstelijnszorgdebat in de Tweede Kamer. Ze gaf aan de rust in het proces te willen terugbrengen door een pauze in te stellen. Voor de aanlevering over boekjaar 2022 zoekt ze een ‘pragmatische’ oplossing waarmee de administratieve lasten voor mondzorgprofessionals worden verminderd.

Geen uitstel maar afstel

Twee jaar uitstel is volgens de KNMT en NVM-mondhygiënisten niet voldoende. “Ook over twee jaar zal de jaarverantwoordingsplicht eerstelijnszorgaanbieders veel tijd kosten. Tijd die zij niet aan patiëntenzorg kunnen besteden. Wij pleiten daarom niet alleen voor uitstel, maar ook voor afstel”, zeggen de beroepsverenigingen.

Verhoging grens voor intern toezicht

Tijdens het debat werd ook gesproken over de verplichting in de Wtza tot het instellen van intern toezicht bij meer dan 25 zorgmedewerkers. CDA, Groen Links, met steun van Fractie den Haan en de SGP stelden voor deze grens te verhogen naar 50 of  75 zorgmedewerkers. Minister Helder gaf aan hierop terug te komen in de brief over de Invoeringstoets, die ze dit najaar ruim voor de begrotingsbehandeling VWS (oktober) zal sturen.

Bronnen:
NVM
KNMT

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
contract

Wtza-verplichtingen voor mondzorgaanbieders

De Wet toetreding zorgaanbieders (‘Wtza’) is op 1 januari 2022 in werking getreden, en brengt verschillende verplichtingen met zich voor (mond)zorgaanbieders. Eind dit jaar dient aan een aantal belangrijke verplichtingen te worden voldaan, zoals de vergunningplicht. In dit artikel wordt daarom nog eens stilgestaan bij de belangrijkste verplichtingen.

Lees ook de laatste update: Minister Helder stelt jaarverantwoordingsplicht Wtza met 2 jaar uit

1) Meldplicht

Verplichting

Een van de verplichtingen op grond van de Wtza is de meldplicht. De meldplicht geldt voor mondzorgaanbieders die mondzorg gaan verlenen, maar dat op dit moment nog niet doen. Dit worden ook wel ‘nieuwe zorgaanbieders’ genoemd. Dit betreft zowel instellingen, als solistisch werkend zorgverleners (zoals bijvoorbeeld zzp’ers).

Voor mondzorgaanbieders die op 1 januari 2022 of daarna al mondzorg verleenden, gold in principe ook een meldplicht (‘bestaande zorgaanbieders’). De meldtermijn is echter inmiddels verstreken. Het is in dat geval raadzaam om na te gaan of de mondzorgaanbieder was uitgezonderd van de meldplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wtza. Zo is specifiek voor mondzorgaanbieders relevant dat zorgaanbieders die op 1 januari 2022 in het Landelijk Register Zorgaanbieders (‘LRZa’) stonden, zijn uitgezonderd van de meldplicht. Het lijkt erop dat de meeste mondzorgaanbieders in het LRZa staan. Het is echter wel raadzaam dit voor de eigen mondzorgpraktijk na te gaan; indien er immers een meldplicht gold (en er geen uitzondering van toepassing was) én niet is gemeld, kan dat leiden tot een boete.

Tijdstip en wijze melding

Nieuwe mondzorgaanbieders moeten zich vóór aanvang van de zorgverlening melden bij het CIBG. Deze melding dient niet eerder dan drie maanden voor deze aanvang gedaan te worden. Zorgaanbieders kunnen zich melden via een formulier op de website van het CIBG. In het meldformulier wordt onder andere gevraagd naar de aard van de te verlenen zorg, de (personele en materiële) organisatorische inrichting en voorwaarden aan de kwaliteit van zorg.

Let dus op: er dient gemeld te worden, voordat wordt gestart met de mondzorg.

2) Vergunningplicht

Verplichting

De vergunningplicht geldt voor 2 soorten zorginstellingen (dus niet voor solistisch werkend zorgverleners):

  1. Instellingen die medisch specialistische zorg (doen) verlenen
    In de Uitvoeringsregeling Wtza is het begrip ‘medische specialistische zorg’ gedefinieerd. Voor mondzorgaanbieders is relevant dat kaakchirurgie onder dit begrip valt. Indien door of namens een mondzorginstelling dus kaakchirurgische zorg wordt verleend, geldt een vergunningplicht. Dit ongeacht het aantal zorgverleners binnen die instelling.
  2. Instellingen die Wlz- of Zvw-zorg (doen) verlenen met meer dan 10 zorgverleners
    Daarnaast geldt een vergunningplicht voor instellingen die Wlz- of Zvw-zorg verlenen met meer dan 10 zorgverleners (dus 11 of meer). Voor ‘gewone’ mondzorgaanbieders (waarbij geen kaakchirurgische zorg wordt verleend) komt het er dus op neer dat een vergunningplicht geldt indien er 11 of meer zorgverleners werkzaam zijn. Voor het tellen van het aantal zorgverleners, is van belang dat alle natuurlijke personen die beroepsmatig (dus betaald) zorg verlenen meetellen. Een stafmedewerker, vrijwilliger of stagiaire telt niet mee. Welke personen binnen de mondzorgpraktijk kwalificeren als zorgverlener, is niet altijd even duidelijk. Van belang is dat gekeken dient te worden naar de feitelijke werkzaamheden. Voor zover een persoon daadwerkelijk zorg(taken) verleent, is dat in principe een zorgverlener in de zin van de Wtza.

Het aantal FTE’s van de zorgverlener, is niet relevant (een zorgverlener die parttime werkt, telt dus mee als één zorgverlener). Daarnaast is ook de juridische basis op grond waarvan de zorgverlener werkzaam is (dus een dienstverband, of een opdracht in geval van bijvoorbeeld zzp’ers) niet relevant. Kortom: het gaat om koppen tellen. Daarbij geldt nog dat uitbesteding van zorg en meerdere vestigingen worden meegeteld: dat betekent dat zorgverleners bij bijvoorbeeld een onderaannemer of een andere locatie van de instelling, meetellen voor het aantal zorgverleners.

Tijdstip en wijze aanvraag vergunning

Zorginstellingen kunnen een vergunning aanvragen via een formulier op de website van het CIBG, en dienen daarbij verschillende vragen te beantwoorden (onder andere over het intern toezicht). De vergunning wordt vervolgens toegekend of geweigerd; in het laatste geval staat daartegen bezwaar en beroep open.

Wanneer is vastgesteld dat een vergunningplicht geldt, is nog van belang dat de vergunning tijdig moet worden aangevraagd. Voor ‘nieuwe zorgaanbieders’ (die op dit moment nog geen zorg verlenen), geldt dat de vergunning voorafgaand aan de zorgverlening aangevraagd (en verkregen) moet zijn. Voor mondzorgaanbieders die op 1 januari 2022 of daarna al mondzorg verleenden (‘bestaande zorgaanbieders’) geldt dat zij vóór 1 januari 2024 een vergunning moeten aanvragen. Gelet op de beoordelingstermijnen van het CIBG en de eisen in de aanvraag, is het raadzaam niet te lang te wachten met de aanvraag.

Let wel op: Indien door of namens een mondzorginstelling dus kaakchirurgische zorg wordt verleend, heeft de mondzorgaanbieder mogelijk automatisch al een Wtza-vergunning omdat eerder sprake was van een actief aangevraagde Wtzi-toelating. Het is raadzaam dit na te vragen bij het CIBG.

Let op: als op dit moment nog geen vergunningplicht geldt omdat er minder dan 11 zorgverleners werkzaam zijn maar op een bepaald moment de grens van 10 zorgverleners wordt overschreden, dient binnen zes maanden na overschrijving van die grens een vergunning aangevraagd worden.

3) Intern toezicht

Verplichting

Sommige (mond)zorgaanbieders moeten daarnaast een interne toezichthouder – zoals een Raad van Commissarissen of een Raad van Toezicht – aanstellen. Specifiek voor mondzorgaanbieders geldt dat een interne toezichthouder verplicht is indien de zorg wordt verleend met meer dan 25 zorgverleners (dus 26 of meer). Als er kaakchirurgische zorg wordt verleend, ligt de grens op meer dan 10 zorgverleners (dus 11 of meer).

Indien is vastgesteld dat een verplichting bestaat om een interne toezichthouder aan te stellen, is van belang dat dit in orde moet zijn vóór de vergunningsaanvraag. Bij de aanvraag dienen hier immers vragen over ingevuld te worden.

Eisen

Aan een interne toezichthouder worden verschillende eisen gesteld. Zo dient de toezichthouder uit drie natuurlijke personen te bestaan en worden er verschillende onafhankelijkheidseisen gesteld. Daarnaast volgt uit de wet- en regelgeving ook (deels) welke taken en bevoegdheden een interne toezichthouder heeft. De taken en bevoegdheden volgen ook uit andere bronnen, zoals de Governancecode Zorg 2022, maar voor veel mondzorgaanbieders zal niet direct de verplichting volgen deze code integraal te volgen.

Mondzorgaanbieders doen er goed aan om advies in te winnen over de eisen die worden gesteld aan de interne toezichthouder, indien de verplichting bestaat om een interne toezichthouder aan te stellen.

4) Financiële verplichtingen

Naast de meldplicht, vergunningplicht en de verplichting om een interne toezichthouder aan te stellen, brengt de (Aanpassingswet) Wtza ook verschillende financiële verplichtingen met zich. Dit ziet op de jaarverantwoordingsplicht en de transparante financiële bedrijfsvoering. In het algemeen geldt dat meer (mond)zorgaanbieders aan deze verplichtingen dienen te voldoen. Welke verplichtingen precies gelden, hangt erg af van de rechtsvorm en de wijze waarop de praktijk wordt uitgeoefend. Mondzorgaanbieders doen er goed aan hier ook advies over in te winnen. De NZa heeft inmiddels verschillende Handreikingen over de openbaarmaking gepubliceerd. Ook is een nieuwe beleidsregel handhaving openbaarmaking jaarverantwoording gepubliceerd en een nieuwe beleidsregel Transparante bedrijfsvoering en verbod op winstoogmerk.

Door:
Mr. Nina Amini Abyaneh, www.eldermans-geerts.nl
Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen | Adviseurs in de zorg

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht

Tuchtrecht: waarschuwing na onbereikbaarheid in het weekend

Een patiënt heeft een tandarts aangeklaagd nadat ze in het weekend geen contact kon krijgen met hem toen ze na het verwijderen van twee elementen pijnklachten kreeg. Volgens het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam was het gebrek aan bereikbaarheid en beschikbaarheid in het weekend tuchtrechtelijk verwijtbaar. De tandarts heeft hiervoor een waarschuwing opgelegd gekregen.

Situatie

Eind juni 2021 kwam klaagster voor een periodieke controle bij de tandarts. Aangezien ze pijn had aan element 47 werd besloten om elementen 47 en 17  op 12 augustus te verwijderen. Zondag 15 augustus zocht de patiënt contact met de tandarts omdat ze pijnklachten had. Ze belde het spoednummer dat op de website te vinden was, sprak een voicemail in, stuurde een whatsappbericht naar hetzelfde nummer en verstuurde een email. Klaagster kreeg die dag echter geen reactie.

De volgende dag belde een medewerker van de tandartspraktijk dat de tandarts de dag erna, dinsdag, terug zou zijn. Dan zou de situatie met de tandarts worden besproken. Dinsdagochtend belde klaagster naar de tandarts maar kreeg ze geen gehoor. Direct erna belde dezelfde medewerken terug, en na nog enkele telefoontjes kon klaagster uiteindelijk direct naar de praktijk komen. Bij het consult bleek dat er mogelijk een stuk kies achter was gebleven en er sprake zou kunnen zijn van een osteomyelitis. Er werd 500 mg Amox voorgeschreven.

Een week later voerden klaagster en tandarts een gesprek over de bereikbaarheid van de praktijk op zondag en de gang van zaken de maandag erna. Hier bleek ook dat haar vorige tandarts vond dat er te weinig pijnstiller werd voorgeschreven. Een paar dagen later belde een collega van de tandarts naar de klaagster. Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat de patiënt zich niet serieus voelde genomen doordat niemand haar die maandag had verteld dat er een tandartsbemiddelingsbureau is voor spoedgevallen. Verder zijn in de periode augustus-november enkele brieven heen en weer gestuurd.

Klacht

De klaagster verwijt de tandarts dat hij:

a) haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico’s van het tegelijk trekken van twee kiezen, waarvan één gezonde kies;

b) een onjuiste behandeling heeft gegeven, waarbij in de onderkaak een kaakontsteking is opgetreden. Daarbij heeft de tandarts haar niet preventief antibiotica voorgeschreven en heeft hij geen advies over pijnstilling gegeven;

c) niet beschikbaar was voor nazorg;

d) onvoldoende nazorg heeft gegeven, door geen advies te geven over pijnstilling en verdere spoeling;

e) onvoldoende zijn toezeggingen heeft nagekomen, door geen openheid van zaken te geven over welke instructies hij aan de assistent heeft gegeven op maandagochtend en dinsdagochtend en door vragen van klaagster onbeantwoord te laten;

f) een gebrekkige praktijkorganisatie heeft, omdat er geen checks and balances waren rond het mobiele noodnummer, een piketdienst ontbrak, de (nieuwe) medewerker niet was geïnstrueerd en de tandarts onvoldoende verantwoordelijkheid nam voor de dienstverlening.

Beoordeling

Wat betreft onderdeel a blijkt uit de behandelprotocollen dat er in één zitting meerdere tanden en kiezen kunnen worden verwijderd als dat geïndiceerd is. Aangezien er geen contra-indicaties aanwezig waren en klaagster akkoord heeft gegeven om beide elementen tegelijk te verwijderen, is er geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Uit de richtlijn over het antibioticumgebruik voor tandartsen blijkt dat er geen (preventieve) antibiotica worden voorgeschreven bij normale extractie van elementen – dus ook niet in het geval van klaagster. Ook zijn de gebruikelijke instructies over pijnbestrijding gegeven. Het college acht deze instructie voldoende en oordeelt dat klachtonderdeel b ongegrond is. Daarnaast was er geen reden voor het voeren van een ander pijnstillingsbeleid nadat antibiotica waren voorgeschreven. Het moet voor klaagster duidelijk zijn geweest dat het advies met betrekking tot pijnbestrijding nog steeds gold. Verder is bij een vermoeden van osteomyelitis het gebruik van een spoelmiddel niet geïndiceerd, dus valt de tandarts ten aanzien van klachtonderdeel d geen verwijt te maken.

Klachtonderdeel e betreft de volgens klaagster onbevredigende reactie van de tandarts op haar vragen in verschillende brieven. Het college vind echt dat het de tandarts niet te verwijten is dat hij op de laatste brief niet heeft gereageerd. Dat de tandarts niet alle vragen naar wens van klaagster heeft beantwoord, betekent niet dat de tandarts geen openheid van zaken heeft gegeven. De tandarts is in gesprek gegaan met klaagster, en heeft zijn excuses aangeboden en bloemen aangeboden. Daarmee heeft de tandarts voldoende blijk gegeven de situatie van klaagster serieus te hebben genomen. De college acht het klachtonderdeel ongegrond.

Alleen klachtonderdelen c en f zijn volgens het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam gegrond; de bereikbaarheid van de tandartsenpraktijk schoot dat weekend tekort. De opstapeling van een niet ingeschakeld antwoordapparaat van het spoednummer, moeilijk te vinden contactgegevens van het tandartsbemiddelingsbureau en het onjuiste handelen van de medewerker op maandag acht het college tuchtrechtelijk verwijtbaar. De tandarts was normaal gesproken altijd bereikbaar voor spoedgevallen en heeft inmiddels verschillende verbeteracties doorgevoerd. Zo is op de website van de tandartspraktijk duidelijk aangegeven wanneer de tandarts bereikbaar is en welk telefoonnummer in de avonden en in de weekenden gebeld kan worden bij spoedeisende klachten. Gelet hier op en dat de tandarts niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is gekomen, volstaat het college met een waarschuwing.

Uitspraak

Het college verklaart klachtonderdelen c en f gegrond, en de verdere klachten ongegrond. De tandarts wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Ook gelast het college dat het VWS-Financieel Dienstencentrum aan klaagster het betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,- voor de behandeling van deze procedure vergoed.

Bron:
Overheid.nl

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving

Wettelijke regelingen voor tandheelkundig afval

Iedere mondzorgpraktijk heeft te maken met praktijkafval dat schadelijk kan zijn voor mens en milieu. De regels voor opslag, inzameling, registratie en verwerking van dit afval zijn vastgelegd in een aantal wetten, richtlijnen en besluiten.

Wetgeving gevaarlijke afvalstoffen

Er zijn een aantal wetten waarin de kaders voor de omgang met (gevaarlijke) afvalstoffen zijn opgenomen, namelijk:

Zorgplicht

Als er gewerkt wordt met schadelijke stoffen geldt een zorgplicht voor zowel het milieu als voor de werknemers. Dit vloeit voort uit:

  • De Wet milieubeheer (Artikel 10.1): iedereen die met afvalstoffen werkt, is verplicht om zoveel mogelijk maatregelen te nemen om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen of te beperken.
  • De Arbowet: als werknemers kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, is de werkgever verplicht te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemer.

Mondzorgpraktijken

Deze algemene bepalingen gelden voor alle bedrijven. Tandartspraktijken werken echter met specifieke stoffen waar extra aandacht aan besteed moet worden, zoals kwik uit amalgaam. In de Lozingsvoorschriften tandheelkunde staat aangegeven hoe je hiermee om moet gaan.

Kwik uit amalgaam

In tandartspraktijken is het zaak om de hoeveelheid kwikhoudend afvalwater te minimaliseren. Kwik komt voor in amalgaam. Hoewel amalgaamvullingen bijna niet meer worden toegepast, kunnen patiënten deze nog wel hebben. Bij het uitboren van oude vullingen kan zo kwik in het afvalwater terecht komen. Voor tandartspraktijken is daarom een amalgaamscheider verplicht voor het zuiveren van amalgaamhoudend afvalwater. Vanaf 1 januari 2021 moeten in heel Europa alle amalgaamafscheiders voldoen aan de Europese norm. Dat wil zeggen dat minimaal 95% van het kwik wordt afgevangen. In Nederland gold deze norm al. Amalgaamafscheiders moeten minimaal een keer per jaar geleegd worden. Het afgevangen kwik geldt als gevaarlijk afval en moet aan een erkende inzamelaar worden meegegeven.

Overig tandheelkundig afval

Voor de verwerking van overig tandheelkundig afval wordt verwezen naar bijgaand overzicht.

Bij al het afval moet rekening worden gehouden met de algehele veiligheid en duurzaamheid. Je moet altijd proberen de hoeveelheid afval zoveel mogelijk te beperken en het zoveel mogelijk gescheiden aan te bieden. Daarnaast kan er bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van gerecyclede amalgaamscheiders of filters.

Erkende inzamelaar: Medentex

Lees meer over: Duurzaamheid, Ondernemen, Wet- en regelgeving
Recht

Tuchtrecht: berisping na incorrecte facturen, slechte informatievoorziening en ondeugdelijke prothese

Een tandarts heeft door het regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s Hertogenbosch een berisping opgelegd gekregen na een waslijst aan klachten door een patiënt. De beklaagde had onder andere een ondeugdelijke prothese geleverd, geen correcte facturen opgesteld en gedreigd om geplaatste elementen te verwijderen als er niet werd betaald.

Situatie

De klaagster zocht in mei 2018 contact met de praktijk van de verweerder omdat ze belangstelling had voor een “all on 4”-gebitsbehandeling. Na het laten maken van röntgenfoto’s, een CT-scan en gebitsafdrukken voor een noodprothese, en het opstellen van een factuur vonden in juli 2018 de eerste operaties plaats. Hierbij werden de tanden verwijderd en de noodprothese geplaatst.

Het eerste deel van de factuur werd toen zoals afgesproken door de patiënt betaald. Ze klaagde echter wel dat ze niet tevreden was met (de plaatsing van) de noodprothese. Gedurende de volgende maanden vonden verschillende controles plaats waarbij onder andere afgebroken elementen werden teruggezet. Ondertussen was er ook al contact met de tandtechnicus die de definitieve constructie zou vormgeven.

In januari 2019 kreeg de klaagster last van de tijdelijke brug omdat deze aan het verslijten was. Na contact met de praktijk heeft ze de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om informatie gevraagd. Eind januari/begin februari werd de definitieve brug geplaatst door de tandtechnicus. Een week later bleek echter dat de positie van de kiezen niet goed was. Bij een bezoek aan een orofaciaal therapeut bleek dat er sprake was van een occlusiestoornis en foute proaalstand die hersteld moest worden.

De praktijk verstuurde eind maart de factuur voor de definitieve constructie naar de klaagster. Hoewel ze deze zei te zullen voldoen wilde ze ook de inkoopfacturen ontvangen en een oplossing verkrijgen voor de problemen. Uit een second opinion in maart van een andere tandarts bleek dat de registratie van de beet te proaal was bepaald. Hierna diende de patiënt een officiële klacht in bij de verweerder.

Na verder contact tussen klaagster en verweerder vroeg de tandarts om betaling van de factuur, maar de patiënt was van mening dat ze nog geen correcte factuur had ontvangen. Hierop diende een belangenbehartiger van de klaagster in mei een klacht in over de verweerder bij de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT). Ze verzochten om een transparante declaratie, medisch dossier en een implantatenpaspoort te verstrekken. Uiteindelijk gebeurde dit. Ondertussen waren er bij de patiënt twee tanden afgebroken.

In september diende de belangenbehartiger nog een klacht in bij de ANT. Na een mislukte bemiddelingspoging van de associatie stelde de klaagster in mei 2020 de verweerder aansprakelijk voor het tekortschieten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst en vorderde ze een schadevergoeding. Verweerder hield echter vol dat de aangepaste factuur moest worden betaald.

Klacht

De klacht bestaat uit maar liefst vijftien onderdelen. De tandarts wordt verweten dat hij de informatieplicht heeft geschonden (a), de behandelovereenkomst niet correct is nagekomen (b) en een ondeugdelijke brug/prothese heeft geleverd (c). Verder zou hij niet goed hebben gecommuniceerd (d), geen kopie van het dossier, implantatenpaspoot, inkoopfacturen en materialenoverzicht hebben afgegeven (e), en zowel geen correcte facturen hebben opgesteld (f) als hebben gefraudeerd met facturen (g). Toen er niet onmiddellijk werd betaald zou de tandarts hebben gedreigd om geplaatste elementen te verwijderen (h).

Ook zou de verweerder geen verantwoording hebben afgelegd aan nalatig handelen (i), zich niet transparant hebben opgesteld (j) en niet hebben meegewerkt aan de klachtenprocedure (k). De tandarts zou schade hebben toegebracht aan de klaagster (l), zich niet hebben gedragen als een goede hulpverlener (m) en onvolledige/onjuiste informatie hebben gegeven over de implantaten (n). Hierdoor zou een andere tandarts niet goed hebben kunnen helpen. Tot slot zou de tandarts lukraak restjes hebben gebruikt bij het plaatsen van de implantaten (o).

Beoordeling

Negen van de vijftien klachten waren ongegrond. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat partijen andere dingen overeen waren gekomen dan was uitgevoerd (b). Ook is er geen fraude vastgesteld (g) omdat verweerder eerder onbewust onbekwaam was dan dat er opzet in het spel was. Wat betreft klachtonderdelen i, j en m oordeelt het college dat ze geen zelfstandige betekenis hebben naast de andere klachtonderdelen. Ook klachtonderdeel k wordt ongegrond verklaard, omdat niet valt in te zien dat verweerder verplicht zou zijn aan de bemiddeling in het kader van de klachtprocedure mee te werken. De beoordeling van de vraag of er schade is en, zo ja, van de hoogte daarvan (onderdeel l) is aan de civiele rechter voorbehouden en hoeft niet door de tuchtrechter te worden beantwoord. Klachtonderdelen n en o werden last-minute toegevoegd en niet meegenomen in het oordeel wegens strijd met een goede procesorde.

Het verwijt dat de verweerder zijn informatieplicht heeft geschonden (a) is deels gegrond. Het college is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht wat betreft uitleg over relevante aspecten van de behandeling, voldoende gespecificeerde prijsopgave en uitleg over (prijsverschillen tussen) toe te passen materialen (porselein of nano-composiet). Er is mondelinge toelichting geweest en een instructiefolder meegegeven. Een adequate intake met informatie over de behandeling, alternatieven en risico’s ontbrak echter. Verweerder zegt dat hij dit mondeling heeft gedaan maar dit staat niet in het dossier. Ook is geen informed consent-formulier aanwezig en bevat de begroting te weinig informatie. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond. Verweerder heeft echter wel voldoende geregistreerd welke implantaten zijn geplaatst. Het valt verweerder tuchtrechtelijk niet te verwijten dat hij klaagster over deze specifieke (detail)informatie niet vooraf heeft geïnformeerd of dat hij delen van de behandeling heeft uitbesteed aan een tandtechnicus.

Uit de röntgenfoto’s en het dossier blijkt dat de constructie niet voldeed aan de eisen die daaraan worden gesteld. De tandarts verweert dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van de tandtechnicus. Volgens het college is hij echter als hoofdbehandelaar verantwoordelijk voor het eindresultaat en is klachtonderdeel c gegrond. Het verweer dat hem daarna de kans is ontnomen om het euvel te herstellen, doordat klaagster niet meer bij hem is teruggekeerd, wordt later besproken.

Wat betreft onderdeel d, de slechte communicatie, vindt het college dat de klacht deels gegrond is. De vragen in de mails waren voldoende beantwoord. De verstrekte informatie was echt deels onjuist en intimiderend, wat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verder stelt het college dat de verweerder dusdanig laat een kopie van het dossier, implantatenpaspoot, inkoopfacturen en materialenoverzicht heeft geleverd (onderdeel e) dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hij is namelijk wettelijk verplicht om deze te verstrekken. Het dossier bleek ook nog eens summier en incompleet te zijn, en het klachtonderdeel is gegrond.

De begroting en facturen die de verweerder aan de klaagster heeft verstrekt zijn niet in overeenstemming met de Regeling mondzorg (NR/REG-1912). De declaraties moeten in ieder geval prestatiecodes, tarieven, materiaal- en/of techniekkosten en elementnummers bevatten. Ook kent de regeling transparantievoorschriften. Voor standaardonderdelen van de behandeling was er geen reden om geen codes te hanteren. De facturen bevatten echter eerst geen prestatiecodes, hoewel de tandarts in samenspraak met NZa en ANT dit heeft aangepast toen hij begreep dat het niet juist was. Hij had echter op voorhand contact op kunnen nemen met deze partijen om het meteen goed te doen. Ook heeft verweerder geen prijslijsten ter zake van gebruikte materialen en technieken, per prestatie gespecificeerd, geleverd. Het beroep van verweerder op een vermeende toestemming van klaagster faalt; dit kan pas worden aangenomen als klaagster goed geïnformeerd is. Verder was er geen onderscheid gemaakt tussen techniek- en materiaalkosten in de kostenopgave. Klachtonderdeel f is daarom gegrond.

Tot slot kan het college weinig begrip opbrengen voor de gemailde opmerking dat de tandarts de prothese uit de mond van de patiënt zou schroeven als ze niet zou betalen. Hierdoor durfde de klaagster niet meer terug te keren. Daarmee heeft verweerder zelf de omstandigheid geschapen dat hij niet meer de gelegenheid kreeg de gebreken aan de prothese zelf te herstellen. Die omstandigheid kan dan niet als verweer dienen. Klachtonderdeel h is gegrond.

Het college oordeelt dat de verweerder op verschillende vlakken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij gaat het om een gebrekkige intake, gebrekkige uitvoering van het behandelplan en gebrekkige financiële verantwoording zowel voor- als achteraf. Het is positief dat de tandarts verbeterslagen heeft gemaakt maar dit neemt niet weg dat hij met onvoldoende zorg heeft gehandeld. Daarnaast heeft de verweerder op onprofessionele en onbehoorlijke wijze met de patiënt gecommuniceerd. Het college is van oordeel dat vanwege het gewicht van de (gedeeltelijk) gegrond verklaarde klachtonderdelen niet kan worden volstaan met een waarschuwing en legt daarom de maatregel van berisping op.

Uitspraak

Het college verklaart klachtonderdelen c, e, f en h gegrond, en onderdelen a en d deels gegrond. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Aan de verweerder wordt de maatregel van berisping opgelegd.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrechter

Tuchtrecht: waarschuwing na tekortgeschoten zorg, onvoldoende dossiervorming en onjuiste declaratie

Een patiënt heeft een tandarts aangeklaagd wegens onder andere tekortgeschoten zorg na het plaatsen van een brug, incompleetheid van het dossier en onjuiste facturering. De tandarts is op deze punten ernstig tekort geschoten en kreeg door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Situatie

De aangeklaagde tandarts zou in maart 2020 een brug plaatsen bij de klaagster. Bij het voorbereiden van het gebit begin werden elementen 15 en 17 geslepen, en toen er een bloeding plaatsvond is deze gestelpt met Expasyl. Vervolgens werd een afdruk gemaakt voor een zirkoniumbrug en een noodbrug geplaatst. De afspraken voor het plaatsen van de zirkoniumbrug twee en vier weken later werden door klaagster afgezegd in verband met het uitbreken van corona.

Na een paar maanden zonder contact volgde er tussen juli en november een periode waarin verschillende malen de noodbrug opnieuw is vastgezet nadat deze los was gekomen. Ook zijn meerdere pogingen gedaan om de zirkoniumbrug te plaatsen. Deze werd echter steeds met tijdelijk cement geplaatst en moest meerdere keren worden aangepast, waarna steeds de tijdelijk brug werd teruggeplaatst. Begin december plaatste de tandarts de aangepaste zirkoniumbrug terug met tijdelijk cement. Klaagster heeft zicht hierna niet meer bij de tandarts gemeld.

Vóór de behandelingen in augustus heeft de patiënt de tandarts gemaild met een overzicht met wat er naar haar mening tijdens de behandelingen niet goed is gedaan. Tijdens de gehele periode heeft er ook een e-mailwisseling plaatsgevonden omtrent de facturatie.

Klacht

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. De tandarts zou tijdens het voorbereiden van het gebit zijn uitgeschoten met zijn boor en ernstige en onherstelbare schade aan het kaakbot heeft aangericht. Vervolgens heeft hij geweigerd zijn fout toe te geven en op te nemen in het dossier, aldus de klaagster;
  2. De tandarts zou de klaagster te lang met pijn hebben laten lopen;
  3. De tandarts zou hebben verzuimd alle benodigde informatie omtrent de behandeling in het dossier op te nemen. Ook zou hij klaagster vooraf niet voldoende geïnformeerd hebben over de behandeling;
  4. De tandarts zou niet op de juiste wijze gefactureerd hebben.

Beoordeling

De klaagster denkt dat de tandarts met de boor is uitgeschoten maar heeft dit, naar haar mening door de verdoving, tijdens de behandeling niet gemerkt. Op basis van ‘puzzelstukjes’ als aanhoudende pijn heeft ze conclusies getrokken over wat er gebeurd zou moeten zijn. Het college vindt echter dat er geen aanknopingspunten zijn om dit te concluderen. Schade die de patiënt op een foto laat zien kan niet door de door de tandarts gebruikte boortjes zijn ontstaan. Ook is het ondenkbaar dat een bloeding die ontstaat door het wegboren van een stuk kaakbot kan worden gestelpt met Expasyl. Daarnaast is het ook niet mogelijk om na een dergelijke bloeding een afdruk te maken, wat wel is gebeurd. Klachtonderdeel 1 is daarom ongegrond.
Wat betreft de zorg na de eerste behandeling begin maart geeft het college de klaagster gelijk. Het afzeggen van de twee andere afspraken in maart was, ondanks het losraken van de brug, wegens de onzekerheden niet onbegrijpelijk. Wegens de omstandigheden is het ook begrijpelijk dat de tandarts niet onmiddellijk prioriteit heeft gegeven aan klaagster. Het is echter wel onzorgvuldig dat hij geen actie heeft ondernomen om de patiënt eerder dan in juli op consult te krijgen. De tandarts wist namelijk dat de noodbrug los zat en heeft haar meer dan vier maanden onbeschermd met twee beslepen pijlers rond laten lopen.

Ook klachtonderdeel 3 is volgens het college gegrond. Uit het dossier is niet op te maken wat is besproken tussen patiënt en tandarts, bijvoorbeeld wat de overwegingen zijn geweest om een brug te plaatsen. Het is ook onduidelijk of de mogelijke risico’s zijn besproken. Bovendien ontbreekt een planning van de gehele behandeling. Zeker in een geval als dit waarin gelet op het gebit van klaagster sprake was een ingrijpende behandeling met een zeker risico had dit niet achterwege mogen blijven. Een zorgplan en verslaglegging in het dossier hadden niet mogen ontbreken. Verder geeft het dossier geen overzicht van de zogenoemde baliecontacten, die er volgens de e-mails veel zouden zijn geweest. Uit het dossier volgt niet wat de inhoud van deze contacten was en waartoe deze hebben geleid. De dossiervoering is dus onvoldoende.

Tenslotte heeft de tandarts ervoor gekozen om via de verzekering te declareren. Volgens de regels kan declaratie plaatsvinden nadat de brug definitief is gecementeerd en/of de behandeling is afgerond. Geen van beide is gebeurd, dus had de behandeling nog niet gedeclareerd had mogen zijn. Klachtonderdeel 4 is daarom gegrond.
Hoewel het zwaartepunt van de klacht – het uitschieten met de boor waardoor schade is ontstaan – ongegrond is, is de tandarts op de andere punten ernstig tekort geschoten. Het uitbreken van de coronapandemie zorgt voor verlichtende omstandigheden wat betreft het uitstellen van de behandeling. Daarnaast is er geen enkele aanwijzing van (een poging tot) fraude. Indien klaagster bij de tandarts was gebleven had hij alle werkzaamheden die nog hadden moeten worden verricht (zo nodig nader passend maken van de brug en definitief cementeren) zonder verdere declaratie verricht. Declaratie van die kosten is ook niet mogelijk. Volstaan kan dan ook worden met een waarschuwing, aldus het college.

Uitspraak

De klacht is deels gegrond. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam legt de tandarts de maatregel op van een waarschuwing.

Bron:
overheid.nl 

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht

Concurrentie- en relatiebedingen in de mondzorg: wat mag wel en wat niet?

Concurrentie- en relatiebedingen in de mondzorg zijn een hot item. Rechters buigen zich regelmatig over de vraag of een dergelijk beding geldig is én of er in die specifieke situatie met succes een beroep op kan worden gedaan. Enkele jaren geleden publiceerden wij al een artikel over concurrentie- en relatiebedingen in arbeidsovereenkomsten van Mondzorgprofessionals. Daarin is te zien dat dergelijke bedingen aan allerlei voorwaarden zijn gebonden en dat té streng geformuleerde bedingen vaak geen stand houden voor de rechter.

Onlangs publiceerde de rechtbank Amsterdam een uitspraak waarin de vraag voorlag of tandartsen gehouden waren het concurrentie- en relatiebeding uit een overeenkomst van opdracht na te komen. Goed om nog eens stil te staan bij het concurrentiebeding in de mondzorg, dit keer in geval van de overeenkomst van opdracht.

Standaard modelovereenkomst

Allereerst is van belang hoe een concurrentie/relatiebeding wordt verwoord in de overeenkomst van opdracht. Dit betreft immers het uitgangspunt. In de door de Belastingdienst goedgekeurde standaard overeenkomst is de volgende (optionele) bewoording opgenomen:

“OPDRACHTNEMER zal zich binnen een tijdvak van 12 / 18 / 24 maanden [doorhalen wat niet van toepassing is] na het einde van deze overeenkomst onthouden van het werven van patiënten van OPDRACHTGEVER, met het oogmerk patiënten over te halen zich in te schrijven in de praktijk waar OPDRACHTNEMER werkzaam is. Dit artikel is niet van toepassing wanneer OPDRACHTNEMER zich als tandarts vestigt op een afstand van tenminste ……… kilometer van het praktijkpand waar opdrachtgever is gevestigd en waar OPDRACHTNEMER hoofdzakelijk de werkzaamheden heeft verricht. Voorgaande verplichtingen en verboden gelden niet voor de eerste 25 patiënten die OPDRACHTNEMER volgen.”

Deze overeenkomst biedt enige aanknopingspunten om een dergelijk beding te formuleren. Het is uiteraard ook mogelijk om daarvan af te wijken, wat in de praktijk ook geregeld gebeurt. Het betreft immers een niet-geel gemarkeerd deel, wat inhoudt dat dit niet ‘verplicht’ is om aan te houden vanuit de Belastingdienst met het oog op het voorkomen van schijnzelfstandigheid. Dat neemt echter niet weg dat de Belastingdienst, ook gelet op de feitelijke omstandigheden, (een beroep op) het concurrentiebeding kan meewegen in het oordeel over schijnzelfstandigheid.

In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam is een iets afwijkende formulering aangehouden. Hierna staan wij stil bij hoe dat in die situatie heeft uitgepakt.

Uitspraak rechtbank Amsterdam

In een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam was het volgende aan de orde. Twee tandartsen, nadat de B.V. waaronder zij werkzaam waren is verkocht, hebben de gesloten overeenkomst van opdracht opgezegd. De opdrachtgever voert aan dat de tandartsen vervolgens in strijd hebben gehandeld met het concurrentie/relatiebeding door een nieuwe praktijk op te zetten en actief patiënten van opdrachtgever te benaderen. Voordat wordt stil gestaan bij het oordeel van de rechtbank, is van belang om te bezien op welke wijze dit beding is geformuleerd. In de kern komt de formulering van het beding overeen met het beding uit de standaard modelovereenkomst, al is deze wel anders verwoord.

Zo is in de overeenkomst opgenomen dat de tandartsen het recht hebben zich elders te vestigen als tandarts of in een andere praktijk werkzaam te zijn. Daarbij is opgemerkt dat het de tandartsen, behoudens toestemming, niet is toegestaan om binnen 24 maanden na het beëindigen van de opdracht patiënten van opdrachtgever in te schrijven in een praktijk waar zij werkzaam zullen zijn. In aanvulling op het bepaalde in de modelovereenkomst is nog opgenomen dat het tandartsen, behoudens toestemming, verboden is al dan niet onder eigen naam of onder naam van een derde werkzaamheden te verrichten in opdracht of in dienst van patiënten van opdrachtgever, anders dan in het kader van het behandelen van pijnklachten.

In het beding wordt, net als in de modelovereenkomst, expliciet het werven van patiënten van opdrachtgever verboden. Daarbij wordt aangegeven dat het artikel niet van toepassing is indien de tandarts zich vestigt binnen een afstand van minstens 40 kilometer van de praktijk van opdrachtgever. Het beding geldt eveneens niet voor de eerste 25 patiënten.

De rechter stelt vast dat het de tandartsen vrijstaat zich op grond van de overeenkomst als tandarts te vestigen, mits zij geen patiënten werven van de opdrachtgever. De rechter meent verder dat de tandartsen gehouden zijn het concurrentie- en relatiebeding na te komen. Ook al zijn de tandartsen de nieuwe praktijk nog niet begonnen, is het gelet op hun uitlatingen voorstelbaar dat zij voornemens zijn patiënten van de opdrachtgever te werven. Er geldt enkel een uitzondering voor de eerste 25 patiënten. De rechter gaat verder niet in op de ongeldigheid van het beding, dus de duur en omvang daarvan lijken niet ter discussie te staan.

Overige jurisprudentie

Hieronder halen wij nog enkele relevante aspecten aan uit de regelmatig verschijnende uitspraken van rechters.

Hoe formuleer je een beding?

Om ervoor te zorgen dat het beding niet te ruim wordt, en daarmee niet rechtsgeldig is, is het van belang rekening te houden met de volgende punten:

  • De afspraken mogen niet te algemeen zijn (dit kan door de regio en duur van het beding te beperken tot het strikt noodzakelijke);
  • De opdrachtnemer moet niet te veel vrijheid worden ontnomen (dit kan bijvoorbeeld door het beding enkel te laten gelden voor relaties waarvoor de opdrachtnemer in opdracht van de opdrachtgever heeft gewerkt); en
  • Er moet voor worden gezorgd dat de verhouding verder in zo min mogelijk opzichten op een arbeidsrelatie lijkt (daarbij kan met name worden gelet op de gezagsverhouding).

Daarnaast is het, gelet op de schijnzelfstandigheid, van belang het beding te specificeren. Zo kan bijvoorbeeld worden geduid wat er wordt verstaan onder ‘relaties’. Indien dat niet wordt gedaan in de overeenkomst, kijkt een rechter naast de uitleg van het beding ook naar de bedoeling van partijen. Zo kwam de rechtbank Midden-Nederland in een uitspraak tot de conclusie dat potentiële relaties niet onder het relatiebeding vallen, nu dit niet als zodanig is opgenomen.

Hoe wordt de overeenkomst gekwalificeerd?

Daarnaast is van belang om na te gaan om wat voor soort overeenkomst het gaat. In dit artikel staan wij stil bij de overeenkomst van opdracht, maar er kan ook sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. In rechtspraak is te zien (zie deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam) dat een rechter daar allereerst bij stilstaat. In geval van een arbeidsovereenkomst geldt namelijk een strikter beoordelingskader. Zo is in artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een concurrentiebeding in beginsel niet is toegestaan in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Bij een overeenkomst van opdracht toetst een rechter aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit wordt terughoudend getoetst. De vrijheid van een werknemer om na beëindiging van de relatie werkzaam te zijn is in geval van een dienstverband weegt dus zwaarder dan in geval van een opdrachtnemer.

Gelden er nog uitzonderingen?

Uit een uitspraak van de rechtbank Limburg volgt dat een noodtoestand bij patiënten een overtreding van het concurrentiebeding kan rechtvaardigen. Zo oordeelt de rechter als volgt:

“De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het concurrentiebeding zoals neergelegd in de onderhandse akte niet wordt overtreden indien sprake is van een de gezondheid van de patiënt voldoende ernstig bedreigende omstandigheid die noopt tot terstond behandelen. In dit geding is voorshands niet voldoende komen vast te staan dat de behandeling van patiënt [naam patiënt] in die mate terstond noodzakelijk was.”

Tot slot

Het werken met een concurrentie- en relatiebeding vergt zorgvuldigheid. Niet alleen de formulering van het beding is van belang, ook bij het doen van een beroep daarop is het van belang na te gaan of dat redelijk is. Een beperkt, concreet en gespecificeerd beding houdt eerder stand voor een rechter. De modelovereenkomst en de rechtspraak bieden aanknopingspunten om inhoud en uitvoering te geven aan deze bedingen. Dat neemt niet weg dat de vraag of met succes een beroep kan worden gedaan op een beding sterk afhangt van de feiten en omstandigheden, zo is wederom bevestigd in de recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam.

Door:
mr. Demi van Rossenberg – www.eldermans-geerts.nl
Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen | Adviseurs in de zorg

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht

Tuchtrecht: Klacht over tandarts die nieuwe kronen maakte bij patiënt met allergie voor tandheelkundige materialen

Klaagster diende een klacht in bij het regionaal tuchtcollege in Zwolle omdat haar tandarts de nieuw gemaakte kronen niet volgens de wet heeft vervaardigd en de kronen niet op de juiste manier plaatste. Verder is de klaagster ervan overtuigd dat de tandarts geen rekening hield met haar goud- en palladiumallergie waardoor er klachten ontstonden, zoals mondzweren.

Situatie

De klaagster is via een allergieonderzoek bij de dermatoloog erachter gekomen dat zij allergisch is voor goud- en palladiumlegeringen en ook voor andere restauratieve tandheelkundige materialen zoals kunstharsen en composiet. Het gebit van de klaagster bevatte een aantal palladium kronen en facings en zij is op aanraden van de dermatoloog naar een tandarts gegaan om deze kronen en facings te laten vervangen. Voor het vervangen van de kronen heeft de tandarts tijdelijke noodkronen geplaatst, echter bleek de klaagster hier ook allergisch voor te zijn. De klaagster is in november 2017 opnieuw naar deze tandarts gegaan om alle metalen uit haar mond te laten verwijderen en kronen zonder metaal te laten maken. De nieuwe kronen zijn gemaakt van Lithiumdisilicaat en in december 2017 bevestigd met Variolink DC bevestigingscomposiet en Adhese Universal. In augustus 2018 kwam de klaagster op controle en gaf aan dat zij last had van mondbranden, pijn aan de orale mucosa, algehele malaise en slijmerig vlies op de mucosa. De beklaagde heeft naar aanleiding van deze klachten de klaagster doorverwezen voor een spoedconsult bij een collega. De beklaagde dacht zelf aan een hormonale disbalans. De klaagster is in november 2022 door de dermatoloog doorverwezen naar de internist voor lichamelijk- en bloedonderzoek. Echter hebben deze onderzoeken niet geleid tot een verklaring van de klachten. Verder onderzoek in april 2019 heeft getoond dat de klaagster ook allergisch is voor het gebruikte Variolink dat is gebruikt om de kronen te cementeren. In september 2019 is de klaagster bij een tandarts-implantoloog geweest voor een second-opinion. Volgens de tandarts-implantoloog zijn de kronen niet volgens de wet vervaardigd, zijn er nog variolink resten aanwezig interdentaal, zijn veel kronen niet op zijn plek gekomen en is er sprake van gingivitis.

De klacht

De klaagster heeft een klacht ingediend om verschillende redenen. De beklaagde heeft volgens haar geen rekening gehouden met de goud- en palladiumallergie en dit heeft geleid tot allergische reacties. Verder heeft de tandarts een inspannings- en resultaatverplichting vastgelegd maar dit is niet in de behandeling terug te zien. De beklaagde heeft volgens de klaagster vooral geroepen dat er iets aan de hand was met haar hormonen en heeft niet geluisterd naar de informatie van de internist en de dermatoloog. Daarnaast is het vervangen van de kronen volgens de klaagster erg haastig gedaan waarbij er niet werd gedacht aan de veiligheid van de patiënt en is de restauratieve behandeling tekortgeschoten. Ook is er geen informed consent, zorgvraag, zorgplan en behandelplan in het dossier vastgelegd.
De reactie van de beklaagde tandarts op deze klacht was dat hij de behandeling zo goed mogelijk heeft willen uitvoeren. Verder was hij zich niet bewust van het feit dat de materialen die gebruikt zijn voor het plaatsen van de nieuwe kronen ook voor allergische klachten zouden zorgen. Hij heeft gekozen voor lithiumdisilicaat en variolink met adhese universal omdat dit het stofje dioctylphtalate niet bevat, waar de klaagster allergisch voor zou zijn geweest volgens de dermatoloog.

Uitspraak

De uitspraak van het regionaal tuchtcollege luidt als volgt:

De tandarts heeft volgens de klaagster geen rekening gehouden met allergieën bij het plaatsen van de kronen en facings. Het is achteraf gebleken dat de klaagster allergisch is voor elke weekmaker verwerkt in een tandheelkundig materiaal zoals cement of adhesief. Echter was dit nog niet bekend voor de beklager op het moment van het plaatsen van de kronen. Volgens de klaagster heeft de tandarts zich niet aan zijn inspannings- en resultaatplicht gehouden. Maar de beklaagde heeft enkele keren aangegeven om de kronen te verwijderen en vervangen door geschikt materiaal zonder weekmakers. Voor bovenstaande onderdelen volgt het tuchtcollege de klaagster dus niet.
Het feit dat de klaagster alleen maar heeft geroepen dat er iets aan de hand was met hormonen en niet heeft geluisterd naar de internist en dermatoloog kan ook niet worden aangetoond met bewijs omdat de tandarts de klaagster heeft doorverwezen en daarbij heeft verwoord dat het eventueel zou kunnen gaan om een hormonale disbalans of een auto-immuunziekte. Verder heeft de beklaagde rekening gehouden met bestaande allergieën die waren doorgegeven door de dermatoloog. Ook deze redenen van de klacht kunnen niet worden gegrond door het Regionaal tuchtcollege. Het regionaal tuchtcollege geeft de klaagster wel gelijk over het feit dat de restauratieve behandeling niet optimaal is uitgevoerd omdat de tandarts 21 kronen en 6 facings op één dag heeft gemaakt met als gevolg dat de kronen niet juist gecementeerd zijn en er ook veel cementresten zijn achtergebleven. Verder heeft de tandarts aangegeven dat het onjuist is dat er geen zorgplan, zorgdoel en behandelplan in de patiëntkaart zijn opgenomen maar dat dit geen invloed heeft gehad op de uitgevoerde behandeling. De beklaagde heeft niet aan zijn dossierplicht voldaan volgens het regionaal tuchtcollege.
Volgens het centraal tuchtcollege heeft de tandarts onzorgvuldig gehandeld en geen rekening gehouden met de allergieën van de klaagster. Verder is het centraal tuchtcollege ook van mening dat er door de internist en dermatoloog duidelijk is aangegeven dat de klaagster allergisch is voor bepaalde tandheelkundige materialen en toch nieuwe kronen heeft gemaakt zonder overleg met bijvoorbeeld de behandelend dermatoloog.
Om deze redenen is de uitspraak dat de beklaagde de klaagster €1194,- moet betalen voor de gemaakte kosten door klaagster. De maatregel van berisping blijft gehandhaaft.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving