Concurrentie- en relatiebedingen in de mondzorg: wat mag wel en wat niet?

Tuchtrecht

Concurrentie- en relatiebedingen in de mondzorg zijn een hot item. Rechters buigen zich regelmatig over de vraag of een dergelijk beding geldig is én of er in die specifieke situatie met succes een beroep op kan worden gedaan. Enkele jaren geleden publiceerden wij al een artikel over concurrentie- en relatiebedingen in arbeidsovereenkomsten van Mondzorgprofessionals. Daarin is te zien dat dergelijke bedingen aan allerlei voorwaarden zijn gebonden en dat té streng geformuleerde bedingen vaak geen stand houden voor de rechter.

Onlangs publiceerde de rechtbank Amsterdam een uitspraak waarin de vraag voorlag of tandartsen gehouden waren het concurrentie- en relatiebeding uit een overeenkomst van opdracht na te komen. Goed om nog eens stil te staan bij het concurrentiebeding in de mondzorg, dit keer in geval van de overeenkomst van opdracht.

Standaard modelovereenkomst

Allereerst is van belang hoe een concurrentie/relatiebeding wordt verwoord in de overeenkomst van opdracht. Dit betreft immers het uitgangspunt. In de door de Belastingdienst goedgekeurde standaard overeenkomst is de volgende (optionele) bewoording opgenomen:

“OPDRACHTNEMER zal zich binnen een tijdvak van 12 / 18 / 24 maanden [doorhalen wat niet van toepassing is] na het einde van deze overeenkomst onthouden van het werven van patiënten van OPDRACHTGEVER, met het oogmerk patiënten over te halen zich in te schrijven in de praktijk waar OPDRACHTNEMER werkzaam is. Dit artikel is niet van toepassing wanneer OPDRACHTNEMER zich als tandarts vestigt op een afstand van tenminste ……… kilometer van het praktijkpand waar opdrachtgever is gevestigd en waar OPDRACHTNEMER hoofdzakelijk de werkzaamheden heeft verricht. Voorgaande verplichtingen en verboden gelden niet voor de eerste 25 patiënten die OPDRACHTNEMER volgen.”

Deze overeenkomst biedt enige aanknopingspunten om een dergelijk beding te formuleren. Het is uiteraard ook mogelijk om daarvan af te wijken, wat in de praktijk ook geregeld gebeurt. Het betreft immers een niet-geel gemarkeerd deel, wat inhoudt dat dit niet ‘verplicht’ is om aan te houden vanuit de Belastingdienst met het oog op het voorkomen van schijnzelfstandigheid. Dat neemt echter niet weg dat de Belastingdienst, ook gelet op de feitelijke omstandigheden, (een beroep op) het concurrentiebeding kan meewegen in het oordeel over schijnzelfstandigheid.

In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam is een iets afwijkende formulering aangehouden. Hierna staan wij stil bij hoe dat in die situatie heeft uitgepakt.

Uitspraak rechtbank Amsterdam

In een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam was het volgende aan de orde. Twee tandartsen, nadat de B.V. waaronder zij werkzaam waren is verkocht, hebben de gesloten overeenkomst van opdracht opgezegd. De opdrachtgever voert aan dat de tandartsen vervolgens in strijd hebben gehandeld met het concurrentie/relatiebeding door een nieuwe praktijk op te zetten en actief patiënten van opdrachtgever te benaderen. Voordat wordt stil gestaan bij het oordeel van de rechtbank, is van belang om te bezien op welke wijze dit beding is geformuleerd. In de kern komt de formulering van het beding overeen met het beding uit de standaard modelovereenkomst, al is deze wel anders verwoord.

Zo is in de overeenkomst opgenomen dat de tandartsen het recht hebben zich elders te vestigen als tandarts of in een andere praktijk werkzaam te zijn. Daarbij is opgemerkt dat het de tandartsen, behoudens toestemming, niet is toegestaan om binnen 24 maanden na het beëindigen van de opdracht patiënten van opdrachtgever in te schrijven in een praktijk waar zij werkzaam zullen zijn. In aanvulling op het bepaalde in de modelovereenkomst is nog opgenomen dat het tandartsen, behoudens toestemming, verboden is al dan niet onder eigen naam of onder naam van een derde werkzaamheden te verrichten in opdracht of in dienst van patiënten van opdrachtgever, anders dan in het kader van het behandelen van pijnklachten.

In het beding wordt, net als in de modelovereenkomst, expliciet het werven van patiënten van opdrachtgever verboden. Daarbij wordt aangegeven dat het artikel niet van toepassing is indien de tandarts zich vestigt binnen een afstand van minstens 40 kilometer van de praktijk van opdrachtgever. Het beding geldt eveneens niet voor de eerste 25 patiënten.

De rechter stelt vast dat het de tandartsen vrijstaat zich op grond van de overeenkomst als tandarts te vestigen, mits zij geen patiënten werven van de opdrachtgever. De rechter meent verder dat de tandartsen gehouden zijn het concurrentie- en relatiebeding na te komen. Ook al zijn de tandartsen de nieuwe praktijk nog niet begonnen, is het gelet op hun uitlatingen voorstelbaar dat zij voornemens zijn patiënten van de opdrachtgever te werven. Er geldt enkel een uitzondering voor de eerste 25 patiënten. De rechter gaat verder niet in op de ongeldigheid van het beding, dus de duur en omvang daarvan lijken niet ter discussie te staan.

Overige jurisprudentie

Hieronder halen wij nog enkele relevante aspecten aan uit de regelmatig verschijnende uitspraken van rechters.

Hoe formuleer je een beding?

Om ervoor te zorgen dat het beding niet te ruim wordt, en daarmee niet rechtsgeldig is, is het van belang rekening te houden met de volgende punten:

  • De afspraken mogen niet te algemeen zijn (dit kan door de regio en duur van het beding te beperken tot het strikt noodzakelijke);
  • De opdrachtnemer moet niet te veel vrijheid worden ontnomen (dit kan bijvoorbeeld door het beding enkel te laten gelden voor relaties waarvoor de opdrachtnemer in opdracht van de opdrachtgever heeft gewerkt); en
  • Er moet voor worden gezorgd dat de verhouding verder in zo min mogelijk opzichten op een arbeidsrelatie lijkt (daarbij kan met name worden gelet op de gezagsverhouding).

Daarnaast is het, gelet op de schijnzelfstandigheid, van belang het beding te specificeren. Zo kan bijvoorbeeld worden geduid wat er wordt verstaan onder ‘relaties’. Indien dat niet wordt gedaan in de overeenkomst, kijkt een rechter naast de uitleg van het beding ook naar de bedoeling van partijen. Zo kwam de rechtbank Midden-Nederland in een uitspraak tot de conclusie dat potentiële relaties niet onder het relatiebeding vallen, nu dit niet als zodanig is opgenomen.

Hoe wordt de overeenkomst gekwalificeerd?

Daarnaast is van belang om na te gaan om wat voor soort overeenkomst het gaat. In dit artikel staan wij stil bij de overeenkomst van opdracht, maar er kan ook sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. In rechtspraak is te zien (zie deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam) dat een rechter daar allereerst bij stilstaat. In geval van een arbeidsovereenkomst geldt namelijk een strikter beoordelingskader. Zo is in artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een concurrentiebeding in beginsel niet is toegestaan in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Bij een overeenkomst van opdracht toetst een rechter aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit wordt terughoudend getoetst. De vrijheid van een werknemer om na beëindiging van de relatie werkzaam te zijn is in geval van een dienstverband weegt dus zwaarder dan in geval van een opdrachtnemer.

Gelden er nog uitzonderingen?

Uit een uitspraak van de rechtbank Limburg volgt dat een noodtoestand bij patiënten een overtreding van het concurrentiebeding kan rechtvaardigen. Zo oordeelt de rechter als volgt:

“De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het concurrentiebeding zoals neergelegd in de onderhandse akte niet wordt overtreden indien sprake is van een de gezondheid van de patiënt voldoende ernstig bedreigende omstandigheid die noopt tot terstond behandelen. In dit geding is voorshands niet voldoende komen vast te staan dat de behandeling van patiënt [naam patiënt] in die mate terstond noodzakelijk was.”

Tot slot

Het werken met een concurrentie- en relatiebeding vergt zorgvuldigheid. Niet alleen de formulering van het beding is van belang, ook bij het doen van een beroep daarop is het van belang na te gaan of dat redelijk is. Een beperkt, concreet en gespecificeerd beding houdt eerder stand voor een rechter. De modelovereenkomst en de rechtspraak bieden aanknopingspunten om inhoud en uitvoering te geven aan deze bedingen. Dat neemt niet weg dat de vraag of met succes een beroep kan worden gedaan op een beding sterk afhangt van de feiten en omstandigheden, zo is wederom bevestigd in de recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam.

Door:
mr. Demi van Rossenberg – www.eldermans-geerts.nl
Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen | Adviseurs in de zorg

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving