MRI mogelijk geschikt voor vroege opsporing tandvleesproblemen

gebit, tandvlees

Magnetic resonance imaging (MRI) kan mogelijk helpen bij de vroege opsporing van tandvleesproblemen. Het kan parodontitis-gerelateerde veranderingen in de kaakbotten van patiënten aantonen voordat de botafwijkingen voorkomen, volgens een studie gepubliceerd in het Journal of Clinical Periodontology.

Huidige diagnostische methodes

Parodontitis wordt gediagnosticeerd gebaseerd op sonderen, het bloeden van tandvlees (bleeding on probing, BOP) en klinische bevindingen van een panoramische röntgenfoto. Daarnaast biedt cone-beam computed tomography (CBCT) een 3D-beeld van afwijkingen van tandondersteunend bot. Deze methodes kunnen echter niet processen van zachte weefsels visualiseren, zoals ontstekingsveranderingen gelinkt aan waterretentie in het bot. Daardoor kunnen ze geen vroege veranderingen binnen in het bot aantonen voor er botverlies door een ontsteking optreedt.

Eerder informatie botverlies

Een MRI-scan kan daarentegen gedetailleerde afbeeldingen creëren van pulpa, zenuwen en tandvlees. Wanneer patiënten een MRI-scan ondergaan kan dit eerder informatie opleveren over botverlies of de mate van parodontale aanhechting, waardoor het risico op tandverlies mogelijk wordt verkleind.

Tandvleesgezondheid

Wetenschappers uit München onderzochten de tandvleesgezondheid van 34 gezonde en 42 parodontitispatiënten. Geen van de deelnemers had de zes maanden ervoor een parodontale behandeling gehad, en allen verstrekten indien mogelijk een recente röntgenafbeelding.

Vaststelling parodontitis

Bij alle deelnemers werd hun pocketdiepte op zes plaatsen per tand bepaald en werd gekeken of hun tandvlees bloedde. Er werd parodontitis vastgesteld als er klinische parodontale-aanhechtingsverlies was op twee of meer interdentale plaatsen op niet aangrenzende tanden en/of een van meer dan 3 mm op orale of linguale plekken. Een neuroradioloog, tandarts en radioloog onderzochten de MRI-scans om veranderingen binnen het tandondersteunende alveolaire bot te vinden, wat wordt geassocieerd met parodontitis.

Verband tussen botoedeem en klinische testen

Er bleek een significant verband te zijn tussen botoedeem en klinische testen zoals pocketdiepte en BOP. Patiënten met een positieve test vertoonden een 2,5-voudige toename van het risico op het al hebben van botoedeem rondom die tand. Dit was zelfs zo bij degenen met een pocketdiepte van 3 mm of minder, wat als gezond wordt beschouwd.

Beeldvorming kan helpen bij eerdere diagnose

Ook toonden de MRI-scans botoedeem aan dat groter was dan de omvang van gedemineraliseerd bot, wat aangeeft dat deze vorm van beeldvorming kan helpen bij een eerdere diagnose van parodontitis, schreven de auteurs.

Duur en tijdrovend

Nadelen van MRI-diagnostiek zijn de hoge kosten en beperkte beschikbaarheid. Ook kunnen bepaalde restauratieve materialen artefacten in de beelden veroorzaken. Verder is het handmatig segmenteren een tijdrovend proces dat mogelijk geoptimaliseerd zou moeten worden.

Onderzoek naar histopathologie nodig

Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op de histopathologie van oedeem. Dergelijk onderzoek zou waardevol zijn om de processen te begrijpen die plaatsvinden in bot voordat het demineraliseert.

Nieuwe opties

De auteurs concluderen dat “ossaal oedeem kan dienen als surrogaatmarker voor vroege stadia van parodontitis en MRI mogelijkheden kan bieden voor nieuwe opties voor detectie, besluitvorming en monitoring van parodontitis”.

Bron:
Journal of Clinical Periodontology

 

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z