Congresverslag: Gebitsslijtage

Congresverslag Gebitsslijtage 400

De meest voorkomende afwijking in de mond is gebitsslijtage. Iedereen heeft een bepaalde mate van gebitsslijtage omdat het een fysiologisch proces is. Lees het verslag van de lezing van Luuk Crins tijdens het NVVRT-congres over welbevinden met ernstige gebitsslijtage, onderliggende medische aandoeningen en behandeling van slijtage.

Oral Health Related Quality of Life en gebitsslijtage

De tandheelkundige zorg heeft als doel het waarborgen van de functionele integriteit van het gebit. Wanneer de functies van het gebit afnemen door bijvoorbeeld gebitsslijtage, kan dit een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van leven. De kwaliteit van leven wordt subjectief door de patiënt gerapporteerd en vormt daarmee een belangrijke patiëntgerichte uitkomstmaat.

De relatie tussen gebitsslijtage en ‘Oral Health Related Quality of Life’ (OHRQoL) is onderwerp van onderzoek. Een grootschalige studie uit het Verenigd Koninkrijk toonde aan dat patiënten met ernstige gebitsslijtage—waarbij meer dan een derde van de klinische kroon was verdwenen—een significant lagere OHRQoL rapporteerden dan patiënten met minder uitgesproken slijtage. In algemene zin kan worden gesteld dat uitgebreide slijtage de kwaliteit van leven nadelig beïnvloedt. Echter, op individueel niveau hoeft dit niet het geval te zijn. Sommige patiënten met ernstige gebitsslijtage ervaren desondanks een goede kwaliteit van leven.

Dit impliceert dat de klinische besluitvorming omtrent restauratieve interventies niet uitsluitend gebaseerd mag worden op de mate van slijtage. De perceptie en zorgvraag van de patiënt dienen hierin een centrale rol te spelen.

Gastro-oesofageale reflux (GOR(D)) en gebitsslijtage

Een medische aandoening die het risico op gebitsslijtage verhoogt, is gastro-oesofageale reflux ziekte (GORD). In de volksmond staat deze aandoening bekend als ‘brandend maagzuur’ of ‘zuurbranden’. Gastero-oesofageale reflux betreft een fysiologisch fenomeen waarbij maagzuur tijdelijk terugvloeit in de slokdarm. Dit treedt bij iedereen op en blijft vaak asymptomatisch. Wanneer de refluxfrequentie toeneemt en gepaard gaat met klachten, spreekt men van gastro-oesofageale refluxziekte (GORD).

Hoewel maagzuur in de meeste gevallen de mond niet bereikt, kan een verzuurde slokdarm resulteren in een lagere pH-waarde in de mondholte, wat op zijn beurt het slijtageproces van gebitselementen versnelt. Studies tonen aan dat een aanzienlijk deel van de GORD-patiënten (5-47%) gebitsslijtage vertoont.

Sommige patiënten beschrijven een ‘zwakke maag’ of geven aan dat hun ‘maagklepje niet goed sluit’, terwijl het hier in feite gaat om een disfunctie van de onderste oesofageale sfincter. De symptomen kunnen verergeren door de consumptie van vetrijke of gekruide voedingsmiddelen, tomaten(producten), cafeïne, alcohol, pepermunt en citrusvruchten.

Bovendien kunnen aandoeningen waarbij de intra-abdominale druk verhoogd is, zoals obesitas en zwangerschap, bijdragen aan een verhoogde frequentie van zure refluxepisodes. Langdurige GORD verhoogt tevens het risico op het ontwikkelen van een Barrett-slokdarm, een premaligne aandoening.

Symptomen van GOR(D):

  • Zuurbranden
  • Oprispingen
  • Pijn bij slikken
  • Heesheid
  • Laryngitis/faryngitis
  • Verergering van klachten tijdens de nacht
  • Halitose
  • Gebitsslijtage

In sommige gevallen is gebitsslijtage het enige symptoom van GOR(D). Dit impliceert dat patiënten zich niet bewust zijn van de onderliggende aandoening, terwijl hun gebitselementen wel progressieve schade ondervinden. Gebitsslijtage komt frequenter voor bij mannen dan bij vrouwen. Opmerkelijk is dat, hoewel vrouwen vaker klachten van zuurbranden rapporteren, de diagnose GORD vaker bij mannen wordt gesteld. Dit vormt een mogelijke verklaring voor de hogere prevalentie van gebitsslijtage bij mannen. Vrouwen zouden door de fysieke terugkoppeling hun leefstijl kunnen aanpassen om het aantal episodes van het terugstromen van maagzuur in de slokdarm te beperken en daarmee de pH-waarde in de mond niet te doen laten dalen.

Etiologie van gebitsslijtage

Gebitsslijtage is altijd multifactorieel van aard. Er wordt tegenwoordig onderscheid gemaakt tussen mechanische en chemische slijtageprocessen, waarbij de traditionele termen erosie, attritie en abrasie minder gangbaar zijn.

Het onderzoeken van causale verbanden binnen de etiologie van gebitsslijtage blijft complex en berust grotendeels op correlaties. De literatuur toont een sterke correlatie tussen een zuur dieet en de aanwezigheid van gebitsslijtage. Eveneens is er een significante correlatie tussen GORD (en GOR) en gebitsslijtage. Daarentegen is de relatie tussen bruxisme (waaronder klemmen en knarsen) en gebitsslijtage minder eenduidig aangetoond. Hoewel klemmen en knarsen logischerwijs bijdragen aan mechanische slijtage, is het onzeker of dit op populatieniveau leidt tot pathologische en ernstige slijtage.

Chemische processen spelen een doorslaggevende rol in gebitsslijtage. Zure aanvallen resulteren in de demineralisatie van het glazuur. De toplaag lost op en het onderliggende tandmateriaal wordt zachter en daarmee vatbaarder voor verdere slijtage. Chemische processen fungeren als een katalysator voor verdere slijtage. De vraag rijst dan: hoeveel slijtage zou er optreden indien er geen chemische component aanwezig zou zijn?

Het antwoord is duidelijk: chemische processen zijn de meest dominante factor in gebitsslijtage.

Binnen het Radboud Tooth Wear Project is een grote groep patiënten met gebitsslijtage prospectief gevolgd, waarbij 3D-scans inzicht boden in de progressie van slijtage over tijd. Zelfs bij patiënten met ernstige gebitsslijtage bleek de progressie doorgaans gering en binnen fysiologische grenzen te blijven. Hieruit volgt dat gebitsslijtage vaak een traag proces is. Daarom is counseling en monitoring in de meeste gevallen de eerstaangewezen behandelstrategie.

Gezien het dominante aandeel van chemische slijtage is het bij preventie van verdere slijtage essentieel om primair de zure belasting te verminderen, voordat mechanische interventies, zoals een splint, worden overwogen.

Dit geldt ook bij de aanwezigheid van zichtbare slijtfacetten, aangezien ‘fysiologische mechanische processen’

Nogmaals, hoeveel slijtage zou er optreden indien er geen chemische component aanwezig zou zijn?

Bij de overweging tot restauratief ingrijpen, dient de zorgvraag van de patiënt leidend te zijn en niet uitsluitend de mate van slijtage. Waar mogelijk wordt de restauratieve behandeling minimaal invasief en dus adhesief uitgevoerd. Wanneer er twijfel ontstaat of er nog wel voldoende oppervlakte over blijft om restauraties adhesief aan te bevestigen, dan wordt het advies om restauratief ingrijpen strenger.

Vergelijkend onderzoek binnen het Radboud Tooth Wear Project naar directe en indirecte composietrestauraties (waaronder CAD/CAM-gefabriceerde restauraties) toont een vergelijkbare en acceptabele overlevingsduur. Er kan niet eenduidig worden gesteld dat directe of indirecte restauraties, noch nano- of hybride composieten, superieur zijn. Duidelijk is echter dat patiëntgebonden factoren bepalend zijn voor zowel de levensduur van restauraties als de progressie van gebitsslijtage. Een klein aantal patiënten blijkt verantwoordelijk te zijn voor de meerderheid van restauratieve falers en progressieve slijtage.

Conclusies

  • Chemische processen vormen de dominante factor in de etiologie van gebitsslijtage.
  • Preventieve maatregelen richten zich primair op het reduceren van chemische belasting, zelfs bij zichtbare slijtfacetten.
  • De progressie van gebitsslijtage verloopt doorgaans traag.
  • Counseling en monitoring vormen een effectieve eerste behandelstrategie.
  • Composietrehabilitaties tonen goede klinische prestaties binnen deze patiëntengroep op de middellange termijn, maar reparaties en slijtage van het restauratiemateriaal komen voor.
  • Er is geen significant verschil tussen verschillende typen composieten. Het is aan te raden te werken met het composiet waarmee men vertrouwd is.

 

Luuk Crins is in 2017 afgestudeerd als tandarts aan het Radboudumc in Nijmegen. Kort na het afstuderen is hij begonnen met een promotie traject binnen het ‘Radboud Tooth Wear Project’. Tijdens zijn promotie traject heeft Luuk klinisch onderzoek gedaan naar verschillende restauratieve behandelingen van gebitsslijtage, waardoor hij ruime ervaring heeft opgedaan met het klinisch management van deze patiëntengroep. In 2024 zal hij promoveren aan het Radboudumc. Momenteel is hij betrokken bij diverse onderzoeksprojecten en bij het postacademisch onderwijs. Als ‘chef de clinique’ van de kliniek voor gebitsslijtage combineert hij onderzoek, onderwijs en patiëntenzorg. Naast zijn aanstelling op de universiteit is hij werkzaam als algemeen practicus in een verwijs- en groepspraktijk MondzorgOost in Nijmegen. Hier richt Luuk zich op de adhesieve en reconstructie behandeling van gebitsslijtage en op functionele esthetische tandheelkunde.

 Verslag door Jacolien Wismeijer, tandarts, voor dentalinfo.nl van de lezing van Luuk Crins tijdens het NVVRT-congres Be aWEAR.

 

 

 

 

 

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Wat is je functie?

Lees meer over: Congresverslagen, Restaureren, Slaapgeneeskunde, Thema A-Z