Tuchtrecht: berisping tandarts na onvoldoende vooronderzoek

Tuchtrecht: berisping tandarts na onvoldoende vooronderzoek

Een tandarts heeft een berisping opgelegd gekregen door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven omdat hij onvoldoende vooronderzoek heeft gedaan voor een implantaatprocedure. Hierdoor kon hij de klaagster onvoldoende informeren over de mogelijke belemmeringen om de operatie af te maken.

Situatie

De klaagster wendde zich in maart 2019 tot de verweerder in het kader van een second opinion. Ze had een partiële prothese in de boven- en onderkaak en wenste in plaats daarvan een vaste constructie. De eigen tandarts had een totaalextractie geadviseerd met een volledige prothese. Omdat de klaagster hoopte dat dit niet nodig was vroeg ze de verweerder, een tandarts, om advies.

Na onderzoek en het maken van een kaakoverzichtsfoto gaf de verweerder aan het oordeel van de eigen tandarts te delen. De klaagster kon zich hierin echter niet vinden en vroeg wat de opties waren om een totaalextractie te voorkomen. Hierop heeft de verweerder voorgesteld om in elk geval element 15 en de wortel van element 14 te extraheren vanwege de locatie en de pijnklachten aan deze elementen.

Het eind van dezelfde maand heeft de verweerder een verwijsbrief naar de kaakchirurg verzonden. Klaagster had een voorkeur voor immediaat prothesen, dus beide partijen spraken af dat een tandtechnicus de prothesen zou maken. In april werd de klaagster beoordeeld door de kaakchirurg en werd een afspraak ingepland. De volgende maand vond de totaalextractie plaats bij de kaakchirurg en werden de gemaakte prothesen ingebracht.

In juli en september 2019 heeft de verweerder de patiënte opnieuw gezien. De klaagster gaf beide keren aan ontevreden te zijn over de stabiliteit van de prothesen en verzocht verweerder om implantaten te plaatsen. Ondanks dat de verweerder het eigenlijk nog te vroeg vond, werd een röntgenfoto van de gehele kaak (OPG) gemaakt en een verzekeringsaanvraag gedaan. Dit ging om het plaatsen van twee implantaten in de onderkaak zodat daar een klikgebit op zou kunnen worden geplaatst.

Na verder telefonisch contact over de ingreep en het verloop daarvan vond de operatie eind september plaats. Wegens een technische storing moest een nieuwe OPG worden gemaakt. Tijdens de procedure bleek dat het kaakbot zeer smal was. Een poging om uitstulpingen van het bot te verwijderen in de hoop breder kaakbot te bereiken werd afgebroken vanwege de complexiteit. De verweerder heeft met een pilotboor een gat in de kaak geboord voor het plaatsen van een implantaat, echter ontstonden hierbij enige fractuurtjes. Na het sluiten van de wond en terugplaatsen van de prothese werd de klaagster opnieuw verwezen naar de kaakchirurg voor botaugmentatie en kaakverbreding.

Twee weken later vond bij de verweerder een wondcontrole plaats waarbij geen bijzonderheden werden aangetroffen. In december is de klaagster beoordeeld door de kaakchirurg. Na klinisch en röntgenonderzoek werd onder andere een zeer atrofische mandibula geconstateerd. Dit maakt het onmogelijk om een nieuwe gebitsprothese met enige vorm van retentie te vervaardigen. Het advies was daarom om een tweetal implantaten in de mandibula te laten plaatsen om voldoende retentie te verkrijgen.

Klacht

De tandarts wordt meerdere verwijten gemaakt op onder meer het gebied van informatievoorziening en de hoeveelheid vooronderzoek. De klaagster verwijt de verweerder dat:

  1. de twee prothesen die hij heeft laten maken niet goed pasten;
  2. hij voorafgaand aan de ingreep klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de behandeling, mogelijke complicaties en eventuele alternatieven;
  3. hij onvoldoende vooronderzoek heeft gedaan en geen foto’s heeft gemaakt om de dikte van het kaakbot te bepalen;
  4. er binnen vijftien dagen twee kaakoverzichtsfoto’s zijn vervaardigd, wat zonder nadere motivatie verwijtbaar is in verband met de stralingsbescherming;
  5. hij fouten heeft gemaakt bij de behandeling en het plaatsen van de implantaten niet lukte;
  6. klaagster daardoor vele maanden zonder ondergebit heeft moeten functioneren, met als gevolg psychische klachten, klachten met eten en een grote verandering in haar gezicht. Klaagster voelt zich behandeld als proefkonijn;
  7. hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de aanleiding van het afbreken van de ingreep;
  8. hij het patiëntendossier niet goed heeft bijgehouden;
  9. het patiëntendossier niet op verzoek van klaagster is verstrekt.

Beoordeling

Klachtonderdeel 1 acht het college ongegrond. De prothesen zijn gemaakt door een tandtechnicus en er was voldoende informatievoorziening over de bijbehorende ongemakken. Ook heeft de verweerder meegewerkt en een nieuwe prothese laten maken toen de ongemakken zich voordeden. Daarmee is verweerder bij het beroepsmatig handelen gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Wat betreft klachtonderdelen 2, 3 en 5 is het college van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Bij een klinisch beeld als bij de klaagster had de verweerder er rekening mee moeten houden dat de onderkaak te dun kon zijn om implantaten aan te brengen. Hij had daarom ook een driedimensionale foto moeten maken waarmee de dikte van het kaakbot kon worden bepaald. Door dit onvoldoende vooronderzoek heeft de verweerde de klaagster onvoldoende kunnen informeren over de mogelijke belemmeringen om de operatie af te maken. Daarmee is verweerder bij het beroepsmatig handelen buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening getreden en zijn de klachtonderdelen in zoverre gegrond. De verweerder heeft er wel goed aan gedaan de behandeling daarna te staken en klaagster te verwijzen naar de kaakchirurg.

Met betrekking tot klachtonderdelen 7 en 8 vindt het college dat de verweerder de klaagster had moeten informeren over wat er tijdens de behandeling is gebeurd. Doorverwijzen naar de kaakchirurg is niet voldoende. Ook is het medisch dossier niet compleet: er is geen melding gemaakt dat de verweerder een gat in de kaak heeft geboord en dat daarbij enige fractuurtjes zijn ontstaan. Klachtonderdelen 7 en 8 zijn daarom gegrond.

De overige klachten zijn niet gegrond. De tweede röntgenfoto was nodig om de behandeling te kunnen verrichten, want de eerdere gemaakte röntgenfoto was wegens een technische storing niet beschikbaar (klacht 4). De geringe blootstelling aan extra röntgenstraling en het daarmee gepaard gaande stralingsrisico die daarvan het gevolg is, is onder deze omstandigheden aanvaardbaar volgens het college. Klachtonderdeel 6 heeft in het kader van het tuchtrecht geen zelfstandige betekenis en is dus ongegrond. Tenslotte oordeelt het college dat de verweerde wél voldoende voortvarend gehandeld heeft en dat klachtonderdeel 9 niet gegrond is.

Uitspraak

Het college verklaart klachtonderdelen 2, 3 en 5 deels gegrond, 7 en 8 gegrond, en de overige onderdelen ongegrond. Op het vlak van deugdelijk (voor)onderzoek, voorlichting en zorgvuldige dossiervorming heeft de verweerder forse steken laten vallen. Daarom acht het college de maatregel van een berisping passend en geboden.

Bron:
overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht