Medicatie

Medicatie bij pijn in mond, hoofd en aangezicht

Pijnmedicatie en pijnstilling
Wat doet u als uw patiënt pijn heeft? Pijn kan verdwijnen door de tandheelkundige oorzaak weg te nemen. Maar niet in alle gevallen verdwijnt de pijn. Ook kan er sprake zijn van napijn. Goede pijnstilling is dan belangrijk. Antibiotica mag nooit worden voorgeschreven als pijnstiller, deze wordt alleen gereserveerd voor infecties. Wanneer de verwachting is dat een patiënt napijn kan krijgen dan is het verstandig een goed advies te geven. Welk advies geeft u en welke stappen moet u doorlopen?

Therapeutisch proces bij napijn
Welke stappen moet u doorlopen bij het voorschrijven van een pijnstiller?

  • Vaststellen van het patiëntprobleem
    Aan de hand van de uitgevoerde behandeling kan ingeschat worden hoeveel dagen een patiënt napijn kan hebben. Bij een niet-gecompliceerde extractie zal de napijn ongeveer 3 dagen duren.
  • Vaststellen van het therapeutische doel
    Wil je de pijn verminderen of laten verdwijnen?
  • Vaststellen van standaardtherapie
    De standaardtherapie is het voorschrijven van paracetamol. Vaak denken patiënten dat paracetamol niet helpt maar wanneer het op de juiste manier gebruikt wordt dan is het in veel gevallen een goede en veilige pijnstiller. Het advies is om al twee keer 500 mg paracetamol in te nemen voordat de verdoving is uitgewerkt. Elke 4 uur mag er weer 500 mg paracetamol ingenomen worden.
  • Controleer de geschiktheid van het medicijn voor de patiënt
    – Is de toedieningsvorm geschikt? Bij kinderen kan soms beter gekozen worden voor een zetpil.
    – Bestaan er contra-indicaties of interacties met andere medicatie voor de patiënt?
    – Is het handig om een doseerschema mee te geven aan de patiënt?
    – Is er sprake van een risicopatiënt zoals zwangerschap?
    – Komt de therapieduur overeen met de voorgeschreven hoeveelheid?
  • Therapie / farmacotherapie uitvoeren
  • Evaluatieplan
    Tot slot is het belangrijk om een evaluatieplan op te stellen, met andere woorden: controleer je geneesmiddelentherapie. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden als de patiënt toch terug komt omdat de pijn niet over is.

Recept
De volgende informatie moet op een recept staan:

  • Adres, telefoonnummer
  • Naam en handtekening van de tandarts
  • Datum
  • Naam geneesmiddel
  • Hoeveelheid per afleveringseenheid
  • Toedieningsvorm
  • Totale hoeveelheid
  • Wijze van gebruik
  • Naam, adres en geboortedatum patiënt
  • Vanaf 2014 is het verplicht een recept elektronisch voor te schrijven. Het digitale document is gekoppeld aan medicatiegebruik van patiënt. Tandartsen moeten dit ook vanaf 2015.

Geneesmiddelen paspoort – Interacties met andere medicatie
Het geneesmiddelenpaspoort kan door de patiënt opgevraagd worden bij de apotheek. Indien een patiënt veel medicijnen slikt, is dit verstandig om te laten doen omdat op deze manier kan worden gekeken of een pijnstiller eventueel een interactie heeft met een medicijn dat de patiënt slikt.

Pijnstillers

Paracetamol
Paracetamol is een acetanilidederivaat en werkt pijnstillend en koortswerend. Paracetamol remt de ontsteking niet. Dus wanneer er sprake is van veel weefselschade dan kan er beter gekozen worden voor een andere pijnstiller. De chemische naam van deze pijnstiller is para-acetylaminofenol en deze naam is ingekort tot ‘paracetamol’. Na bijvoorbeeld een extractie is het belangrijk dat paracetamol wordt ingenomen voordat de verdoving is uitgewerkt. Daarna moet er elke 4 uur een nieuw tablet ingenomen worden. Na 3 dagen kan er gestopt worden met het medicijn zodat er gekeken kan worden hoe het gaat zonder pijnstilling. Het voordeel van paracetamol is dat het erg goedkoop is. Ook zijn er weinig bijwerkingen, weinig contra-indicaties (alleen bij een ernstige lever- of nierfunctiestoornis moet de dosis verlaagd worden), is het medicijn effectief en vrij verkrijgbaar. Nadelen zijn dat er alleen een licht tot matige pijnstilling gerealiseerd kan worden, dat het medicijn lever-toxisch is bij hoge dosering en dat het niet ontstekingsremmend werkt.

Aspirine (NSAID)
Aspirine remt cyclo-oxygenase 2 (cox-2) en daardoor de prostaglandinesynthese. Prostaglandine is een ontstekingsmediator en zorgt onder andere voor pijn. Aspirine remt dus pijn en ontsteking. Daarnaast heeft het medicijn ook effect op bloedplaatjes en wordt het medicijn dus ook preventief gebruikt bij hart- en vaatziekten. Helaas remt aspirine ook cyclo-oxygenase 1 (cox-1) waardoor er makkelijker beschadiging van de maagwand ontstaat. Ook aspirine is goedkoop, effectief en vrij verkrijgbaar. Het nadeel is dat het medicijn erosief is voor slijmvliezen. Relatieve contra-indicaties zijn astma patiënten, ouderen met maculadegeneratie (schade aan netvlies) en zwangere vrouwen.

Andere NSAID’s
Onder ‘andere NSAID’s’ vallen ibuprofen, diclofenac, meloxicam, naproxen, etoricoxib en celecoxib. Een aantal van deze medicijnen remmen selectief cox-2. Ook deze NSAID’s zijn erosief voor slijmvliezen. Een aantal van deze middelen kan een interactie hebben met bloeddrukverlagers. Ook is het verstandig het medicijn niet voor te schrijven bij een verminderde nierfunctie. NSAID’s zorgen voor een reversibele bloedplaatjesremming. Ook deze medicijnen zijn goedkoop, vrij verkrijgbaar en effectief.

Opoïden
Opoïden zijn pijnstillers die worden voorgeschreven bij ernstige pijn, over het algemeen wordt dit medicijn dus niet voorgeschreven door de tandarts. Opoïden hebben effect op opoïd-receptoren in het centrale zenuwstelsel. Het nadeel van dit medicijn is dat het verslavend kan werken. Ook zijn er veel bijwerkingen bekend, bijvoorbeeld het ontstaan van een ademdepressie.

Er bestaan verschillende soorten:

  • Opiumalkaloïden
    – morfine en codeïne
  • Synthetische opiaat-agonisten
    – methadon
    – fentanyl
    – oxycodon
    – pethidine
    – tramadol

Onbegrepen pijn
Wanneer er niet een duidelijke oorzaak van de pijn te achterhalen is, dan is verwijzing naar een specialist op zijn plaats. Dit kunnen de volgende specialisten zijn: neuroloog, kno-arts, kaakchirurg, pijnspecialist, psycholoog, specialist bij orale kinesiologie.

Neuropathische pijn
Bij pijn door beschadiging van een perifere zenuw of door stoornissen in perifere of centrale zenuwstel kunnen er tricyclische antidepressiva (amitriptylline (Sarotex®, Tryptizol®) of anti-epileptica (pregabaline (Lyrica®)) voorgeschreven worden. Helaas hebben beide medicijnen veel bijwerkingen. Ook is het bekend dat (tricyclische) antidepressiva het effect van adrenaline verhogen. Voorschrijven van deze medicatie dient alleen door ervaren specialisten te worden gedaan.

Denise van Diermen studeerde geneeskunde aan de UvA. Na enige jaren te hebben gewerkt als arts-onderzoeker verplaatste ze haar werkplek naar ACTA. Sinds 1995 is ze werkzaam als universitair docent bij de vakgroep Mondziekten en Kaakchirurgie/Medisch Tandheelkundige Interactie (MTI).
Zij geeft frequent lezingen en nascholingen voor tandartsen en mondhygiënisten. In 2013 is ze gepromoveerd op een onderzoeksproject naar richtlijnen voor invasieve tandheelkundige ingrepen bij patiënten met antitrombotica. Denise van Diermen publiceert regelmatig artikelen in Nederlandstalige en buitenlandse tijdschriften en is mederedacteur van het boek: Ziekteleer voor Tandartsen.

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van dr. Denise van Diermen tijdens het NVvE najaarscongres.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z
Gingivarecessies: oorzaken en behandeling

Gingivarecessies: oorzaken en behandeling

Gingivarecessies worden steeds vaker waargenomen en vastgelegd. De introductie van de microchirurgie in de parodontologie heeft geleid tot baanbrekende en vernieuwende inzichten over de chirurgische benadering en behandeling. Wat zijn de oorzaken en behandelmogelijkheden van gingivarecessies?

Tegenwoordig bestaat de mogelijkheid om gingivarecessie te herstellen. In het verleden werden deze ontsierende recessies vaak als poetstrauma weggewimpeld en moesten deze maar geaccepteerd worden want behandeling was niet mogelijk. De introductie van microchirurgie in de parodontologie heeft geleid tot baanbrekende en vernieuwende inzichten over de chirurgische benadering en behandeling.

Wat is nodig?

  • Adequate vergroting en verlichting voor netter resultaat
  • Juiste instrumentarium
  • Hechtdraad (Op monofilament minder plaque 6-0 of 7-0 )
  • Hechtnaald met snijdende kop + schacht voor minder schade mucosa
  • Scholing om operatietechnieken te leren

Chirurgische technieken

  • Rotational flap procedure
    Chirurgische techniek met translocatie van een gesteelde flap voor het bedekken van een lokale gingivarecessie.
  • Coronally advanced flap
    Chirurgische techniek met coronaal verplaatste gesteelde flap voor het bedekken van een lokale gingivarecessie.
  • Envelope techniek = Gouden standaard
    Met free connective tissue graft (bindweefseltransplantaat). Biotype van de gingiva is hierbij erg belangrijk. Het liefst wil je een stug biotype om resistentie te creëren tegen het terugtrekken van tandvlees.

Microchirurgie vs. macrochirurgie
Bij microchirurgische ingrepen ligt het succespercentage hoger. (Burkhardt et al. 2005) Met een angiografie is het mogelijk om aan te tonen hoe vascularisatievoorziening in het transplantaat verloopt. Bij macrochirurgie komt na 1 week de bloedvoorziening op gang. Bij microchirurgie gaat het sneller en is direct na de ingreep al zichtbaar dat er sprake is van vascularisatie. Na 1 week is de vascularisatie volledig hersteld. Dit is essentieel voor de genezingscapaciteit.

Miller classificatie

  1. Gingivarecessie die begrensd wordt door gekeratiniseerde gingiva
  2. Gingivarecessie voorbij mucogingivale grens (omslagplooi)
  3. Interdentale papil degenereert, er is sprake van een bepaald proces (bijv. parodontitis)
  4. Interdentale papil volledig afwezig

Miller classificatie 3 is nog wel goed te behandelen. Bij Miller classificatie 4 is het chirurgisch niet meer mogelijk een papil te creëren.

Etiologie
Belangrijkste van parodontium is parodontaal ligament (PDL). PDL bepaalt de aanhechting van de tand, daardoor kom je tijdens sonderen niet op het bot terecht. Vezels van Sharpey bepalen dat er regeneratie plaats vindt.

Feiten over gingivarecessies

  • Gingivarecessies ontwikkelen zich alleen in het bijzijn van een botdehiscentie. Er lijkt daarom een relatie te bestaan tussen de mate van recessie en de grootte van de botdehiscentie. (Bernimoulin & Curilovic, 1977)
  • Een dun biotype gingiva is vatbaarder voor gingivarecessie tijdens of na een orthodontische behandeling. Gingivitis lijkt hier een belangrijke rol te spelen. (Melsen &Allais, 2005)
  • Een dun biotype gingiva (<0.5mm) loopt een groter risico om na de orthodontische behandeling gingivarecessie te ontwikkelen. (Yared et al. 2006)
  • Een excessieve labiale of linguale positie van gebitselementen is geassocieerd met een dun type gingiva en/of gingivarecessie. (systhematic review Joss-Vassali, 2010)

De recessiebedekking
Bij de recessiebedekking met bindweefseltransplantaat moet je goed weten waar je het oogst. Goede kennis van histologie is vereist. Er lopen behoorlijk wat vaten in het oogstgebied en bindweefsel is vrij dun. Het verkrijgen van het transplantaat gebeurt ter hoogte van het palatum. Op sommige plaatsen is meer vetweefsel en dat is niet geschikt voor het transplantaat.

Hoe palatumweefsel oogsten:

  1. Lokaal verdoven
  2. Onderliggende bindweefsel wordt uitgeprepareerd
  3. Vet weefsel intact laten; probeer oppervlakkig te blijven
  4. Sluiten met behulp van hechtingen

Het wondbed creëren voor adaptatie van het transplantaat en vervolgens hechten met meerdere hechtingen, bijvoorbeeld matras en kruishechting. Dit is essentieel voor druk en dus cruciaal voor succes.

Tunneltechniek
Bij de tunneltechniek wordt ruimte gecreëerd onder weke delen waarbij de papillen intact worden gelaten. Het transplantaat wordt submucosaal aangebracht.

De orthodontische draadspalk
Er bestaat een verband tussen orthodontische draadspalk en recessie. Orthodontische draadspalk is niet per se een risicofactor voor recessie. Het zijn met name externe factoren die invloed hebben op orthodontisch draad.

Externe factoren:

  1. Elastic deflection (twisted wire; draad wil zich uitdraaien).
  2. Draad kan geactiveerd worden door parafuncties
  3. Mal-positie van de draad
  4. Relaps door een te snel uitgevoerde orthodontische behandeling
  5. Skeletale groei

Secudaire risicofactoren: automutilatie

Uit een studie van Renkema et al. (2013) blijkt dat het gemiddelde aantal recessies in behandelde orthodontie patiënten significant hoger is dan bij onbehandelde patiënten, met name bij onderfront incisieven.
Soms is het beter om de draadspalk opnieuw te maken dan opnieuw vast te zetten. Dit om spanning en daarmee gingivarecessie te voorkomen.

Een endodontische behandeling is geïndiceerd wanneer recessie of defect bot tot voorbij apex reikt.

Gingivarecessie flowchart

De stappen:

  • Mondhygiëne behandeling (a-traumatische poetsinstructies) en halfjaarlijkse controle
  • Verwijderen of vernieuwen orthodontische draadspalk; eventueel uitneembare retainer
  • Orthodontische consult
  • Wel of niet een orthodontische herbehandeling? Soms is het nodig de radix weer terug te brengen in genetische bepaalde envelop
  • Vervolgen en/of jaarlijks evalueren
  • Dan eventueel recessiebedekking

Guido Rhemrev studeerde in 1998 af als tandarts aan de UvA. Na 3 jaar algemene praktijk in Nederland en Italië volgde hij vanaf 2001 de drie jarige Masteropleiding in de parodontologie aan ACTA. Hij is erkend door de NVvP en NVOI als parodontoloog en implantoloog. Sinds 2004 is hij werkzaam op de Kliniek voor Parodontologie Amsterdam (KvPA). Daarnaast is hij werkzaam als docent binnen de vakgroep parodontologie van ACTA waar hij parodontologen in opleiding begeleidt in de implantologie. Zijn voornaamste interesse ligt in de plastische parodontale microchirurgie bij patiënten met muco-gingivale en dento-alveolaire afwijkingen ten gevolge van parodontale aandoeningen. Op dit gebied heeft hij diverse artikelen gepubliceerd.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts, voor dental INFO van de lezing van Guido Rhemrev tijdens het congres PARO2015 van Bureau Kalker
Jul 2015

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z

Visitatie in uw praktijk: hoe werkt dit precies?

Visitatie gaat over het samen met een collega kijken naar wat de praktijk organisatorisch en vakinhoudelijk goed doet en wat er verbeterd en verder ontwikkeld kan worden. Fons Niers neemt u mee door het proces van visitatie en geeft u een checklist om te zien waar uw praktijk staat.

Niet nieuw
Medisch specialisten zoals kaakchirurgen en orthodontisten visiteren elkaar al jaren verplicht. Ook de wetenschappelijke verenigingen van implantologen en parodontologen hebben een visitatiesysteem. De KNMT heeft nu een visitatiesysteem ontwikkeld voor tandartsen vanuit de kennis van de visitatie bij de medisch specialisten. De ANT biedt ook visitatie aan sinds 2014.

Nut van een visitatie
Bij een visitatie wordt uw tandartspraktijk bekeken door andere tandartsen. Met behulp van de visitatie kan u zich bewust worden van processen in uw eigen praktijk. Ook wordt er bevestigd of u op de goede weg zit en of u wellicht wat moet bijsturen. Een visitatie is dus reflectief en ontwikkelgericht.

4 domeinen
In de visitatiesystematiek staan 4 domeinen centraal.

  1. Evaluatie van zorg
    Bij evaluatie van de zorg gaat het om de uitkomst van de zorg. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hoe zorgprocessen en contacten met verwijzers geregeld zijn. De evaluatie is een zorginhoudelijke spiegel die u wordt voorgehouden om te zien waar je staat en waar je naartoe wilt.
  2. Patiëntenperspectief
    Patiëntenperspectief wordt steeds belangrijker. Zo wordt er gekeken of (en hoe) u de klachtenregeling geregeld hebt en hoe patiënten uw zorg en praktijk ervaren.
  3. Praktijkfunctioneren
    Belangrijk om te kijken hoe uw praktijk functioneert. Hoe gaat u om met u patiënten en personeel?
  4. Professionele ontwikkeling/individueel handelen
    Vakinhoudelijke kennis is belangrijk. Hoe houdt u dat bij? Hoe heeft u richtlijnen geïmplementeerd in uw praktijkvoering?

Proces
Iedere tandarts die in de praktijk werkzaam is, wordt gevisiteerd. Bij grotere praktijken vinden er meerdere visitaties plaats. U kunt zich inschrijven bij de KNMT of ANT.

Vragenlijsten
Vooraf wordt u gevraagd om een vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst is opgenomen in ADAS, een online registratiesysteem, dat een veilige omgeving biedt om stukken van de visitatie op te slaan. Deze stukken zijn alleen in te zien door personen die er mee te maken hebben. Thema’s zoals radiologie, taakdelegatie en infectiepreventie komen in de vragenlijst aan bod.

  • 70 vragen voor tandarts-praktijkhouder
  • 50 vragen voor tandarts medewerker
  • 10 patiëntendossiers doorlichten

Visitatiecommissie
De visitatiecommissie komt vervolgens langs. Deze bestaat uit een hoofdvisiteur en een visiteur. De hoofdvisiteur heeft een officiële opleiding gehad binnen de KNMT en is het aanspreekpunt en de eindverantwoordelijke voor het proces en het verslag. De visiteur is een tandarts die datzelfde jaar gevisiteerd is of nog wordt gevisiteerd.

Uitkomsten
De uitkomsten van de visitatie zijn adviezen, eventueel zwaarwegende aanbevelingen en tekortkomingen. Deze worden op de visitatie dag zelf al gegeven. Binnen twee weken ontvangt u een eindrapport waarin ook een verbeterplan is opgesteld. U bepaalt zelf wat u met dit eindrapport doet. Het hoeft niet openbaar te worden gemaakt.

Kosten
€ 950,= per praktijk en € 200,= per deelnemende tandarts.

Wettelijke kaders
Er zijn een aantal wettelijke kaders die u geregeld moet hebben. Heeft u iets niet op orde, dan vormt de visitatie een mooi ijkpunt om er iets aan te doen.

  • Risico-Inventarisatie & Evaluatie (RI&E)
  • Klachtenreglement
  • Richtlijnen
  • Kwaliteitsjaarverslag
  • Rapportage veilig incidenten melden
  • Patiëntenervaringen
  • Werkafspraken
  • Taak-functieprofielen, werkinstructies

Waarom zou ik?

 

  • Voor uzelf: visitatie is een hands-on cursus kwaliteit.
  • Voor de maatschappij: patiënten vragen steeds vaker om het inzichtelijk maken van de kwaliteit van een praktijk
  • Verzekeraars vragen bij contractering steeds meer naar kwaliteit.
  • Voor de beroepsgroep: tandartsen ligt vaak onder vuur. Visitatie is een uitgelezen mogelijkheid om te laten zien dat we kwaliteit serieus nemen en ons toetsbaar opstellen.
  • KRT-eis: binnen 5 jaar moet er een visitatie plaatsvinden om kwaliteit zichtbaar te maken.

Ten slotte
De visitatie voor de tandartspraktijk is reflectief en ontwikkel gericht. “je ziet het pas als je het doorhebt”. Het is een heel waardevol instrument in het verbeteren en inzichtelijk maken van de kwaliteit van je praktijk.

Fons Niers is tandarts algemeen practicus in Amersfoort. Hij zat drie jaar in de regionale bemiddelingscommissie (klachtencommissie) en was zes jaar voorzitter van de Tandartsenvereniging Amersfoort. In de KNMT werkgroep visitatie heeft hij het huidige visitatiesysteem mee helpen vormgeven. Momenteel is Niers voorzitter van de KNMT begeleidingscommissie visitatie. Met zijn praktijk heeft hij zelf twee visitaties meegemaakt: in 2009 een in de I-qual setting en in 2012 een volgens de huidige systematiek. Hij is tevens opgeleid tot hoofdvisiteur.

Verslag door Veroni van Es voor dental INFO van de lezing van Fons Niers tijdens het congres Praktijkorganisatie Anno Nu, een initiatief van KNMT, Medisch Ondernemen en VvAA.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Ondernemen, Praktijkinrichting

Lachen zonder een hand voor je mond

Fotograaf Sacha de Boer vertelt dat mooie foto’s voortkomen uit zelfvertrouwen en hoe een mooie gezonde mond hier een waardevolle bijdrage aan levert. Met een hand voor de mond lachen is dan niet meer nodig. De Boer sprak op 13 juni jongstleden op het jaarcongres van de Koninklijke Nederlandse maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT).

Kleurrijk jaarcongres

Het congres werd bezocht door 200 mondzorgprofessionals en stond in het teken van de moderne visie op een mooie gezonde mond en de samenwerking die hiervoor nodig is binnen de beroepsgroep. De kleurrijke bijeenkomst bood een diversiteit aan onderwerpen; van biomechanica en innovatieve verankering tot Digital Smile Design. Spraakmakend waren de presentaties van meesterlijke oplossingen met composiet en dierenorthodontie.

 

 

Lees meer over: Actueel, Congresverslagen, Kennis, Thema A-Z
rontgenstraling

Diagnostiek met straling, 2D en 3D beeldvorming

Radiologie
Röntgendiagnostiek kan op veel gebieden in de tandheelkunde van toegevoegde waarde zijn. Hierbij is het heel belangrijk dat er een goede klinische rechtvaardiging is waarbij voor- en nadelen van de röntgenopname worden afgewogen. Tevens dient bij iedere opname het ALARA-principe te worden toegepast. Rechtvaardiging en diagnostiek op de opname(n) dient altijd in het dossier van de patiënt te worden genoteerd.

Bitewing- en periapicale opnames
Met de bitewing en peri-apicale opname kan er een hoogwaardig röntgenbeeld worden verkregen van een of meerdere gebitselementen. De detailweergave van intraorale opnamen is veel beter dan van panorama opnamen. Afhankelijk van de diagnostische vraagstelling kan er met digitale opnamen gevarieerd worden in contrast. Bijvoorbeeld voor parodontale diagnostiek heeft de foto minder contrast nodig dan bij endodontische diagnostiek. De zichtbaarheid van de interdentale botseptum verminderd bij een hoog contrast. Een intraorale opname heeft gemiddeld een dosis van 4 microsievert.

Cariologie
Bitewing opnames zijn aan te bevelen voor aanvullende informatie bij cariësdiagnostiek. Hoe vaak er een opname gemaakt moet worden, is afhankelijk van het cariësrisico. De Europese richtlijn voor het veilig gebruik van röntgenstraling in de tandartspraktijk geeft aan dat bij een hoog cariësrisico bij jeugd en volwassenen er elke 6 maand een bitewing opname gemaakt kan worden. Bij een gemiddeld cariësrisico is het interval voor beide groepen 12 maanden. Indien het risico laag is dan geldt een interval van 12-18 maanden voor het melkgebit, 24 maand voor het blijvend gebit bij de jeugd en bij volwassenen mag dit langer zijn dan 24 maand (dit moet echter wel onderbouwd en genoteerd worden in de behandelkaart).

Parodontale diagnostiek
Ook zijn bitewing opnames aan te bevelen voor parodontale diagnostiek. Voor parodontale diagnostiek geldt dat een peri-apicale opname minder gunstig is in verband met de inschietrichting waardoor het botniveau minder goed te beoordelen is omdat het vertekend wordt weergegeven (gunstiger dan de werkelijke ligging). Bij gemeten pocketdieptes vanaf 6 mm. dienen verticale bitewings te worden gemaakt zodat het botniveau nog steeds goed weergegeven wordt. Dit zijn dan twee verticale bitewings per zijde. Panorama opnames geven te weinig details weer en ook de inschietrichting is niet goed voor parodontale diagnostiek.

Panorama opname
Er moet geconcludeerd worden dat de panorama opname over het algemeen overgewaardeerd is en te veel gemaakt wordt. Voor een panormaopname is, net als voor alle andere opnamen, een goede klinische rechtvaardiging nodig. Screening door middel van een panorama-opname is verboden. De rechtvaardiging van de opname moet in het dossier van de patiënt worden genoteerd evenals alle diagnostische bevindingen, gerelateerd aan de klinische vraagstelling, maar ook de toevalsbevindingen.
Vanuit het perspectief van ALARA zou, indien een panoramische opname gerechtvaardigd is, overwogen moeten worden of de vraagstelling met een gedeeltelijke opname kan worden beantwoord. Indien het antwoord hierop positief is, dan dient de opname van een beperkt gebied te worden gemaakt (instelling toestel).
De stralingsdosis van een panoramaopname is 15-20 microsievert.

Conebeam CT: 3e dimensie
Wanneer er gekozen wordt om een Conebeam CT te maken dan moet dit goed onderbouwd zijn. Een patiënt wordt namelijk blootgesteld aan een veel hogere dosis ( 100-500 micro sievert).

ALARA
ALARA staat voor As Low As Reasonably Achievable. Ook het rechthoekige veld bij intraorale opnamen is sinds 2012 verplicht om teveel en onnodige blootstelling aan straling te voorkomen.
ALADA staat voor As Low As Diagnostically Acceptable en is een medische variant op ALARA. Dit houdt het volgende in:
– Kies de juiste, meest geschikte, opname voor de diagnostische vraagstelling.
– Maak gebruik van een correcte opnametechniek.
– Stem de dosis en belichtingstijd af op de diagnostische vraagstelling (bijvoorbeeld: voor het diagnosticeren van een agenesie is minder dosis nodig dan voor endodontische diagnostiek).
– Maak gebruik van collimatie (evenwijdige stralenbundel) en afscherming. Bijkomende voordelen hiervan zijn een beperktere verantwoordelijkheid en minder verslaglegging.

Dr. Erwin Berkhout
Erwin Berkhout (1974) behaalde zijn tandartsdiploma in 1998, promoveerde in de tandheelkundige radiologie in 2007 en voltooide in 2009 de opleiding tot stralingsdeskundige niveau 3. Momenteel is hij hoofd van de sectie Tandheelkundige Radiologie van ACTA en houdt zich daar bezig met onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg. Tevens voert hij in Loosdrecht een algemene tandartspraktijk.

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van dr. Erwin Berkhout tijdens het congres Diagnostiek van Bureau Kalker.
Jun 2015

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z
Endodontische diagnostiek

Endodontische diagnostiek: snel ingrijpen of rustig afwachten?

Diagnostiek: reversibele versus irreversibele pulpitis
Moet de tandarts afwachten of snel ingrijpen bij een patiënt met pulpitis klachten? Dit is afhankelijk van de diagnose: reversibele of irreversibele pulpitis. Hoe kan er worden vastgesteld of een pulpitis reversibel of irreversibel is? Het zou handig zijn als een test kan uitwijzen of een pulpitis irreversibel is.

Testen als de koude-test kunnen een vals-negatieve, vals-positieve, terecht positieve en terecht negatieve uitslag geven. De sensitiviteit van een pulpitistest zou zijn: het percentage terecht positieve uitslagen onder de personen die irreversibele pulpitis hebben. De specificiteit van de test is het percentage terecht negatieve testuitslagen onder de mensen met reversibele pulpitis of zonder pulpitis.
De voorspellende waarde is de kans op een correcte uitslag, deze is afhankelijk van de prevalentie. ROC staat voor receiver operating characteristic. Deze grafiek laat zien dat hoe groter de onzekerheid is, hoe groter de kans bestaat op een fout-positieve uitslag.

‘If de doctor will listen, de patient will tell the diagnosis’.

Helaas is de koude test niet in staat om een onderscheid te maken tussen een reversibele en irreversibele pulpitis. Het enige waar we wel wat aan hebben is de informatie uit de anamnese en de historie. Zo weten we dat bij de aanwezigheid van korte stevige pijn waarschijnlijk de a-delta vezels betrokken zijn. Indien de pijn bij koude langer aanhoudt dan zijn vaak de C-vezels betrokken. Ook kan een patiënt klagen over spontane pijn. Het gaat er dus om wat de patiënt vertelt: ‘If de doctor will listen, de patient will tell the diagnosis’.

Diagnostiek van verticale wortelfractuur
Soms is de diagnose ‘verticaal wortel fractuur’ moeilijk te stellen. Ook hier is de anamnese erg belangrijk, vaak hebben patiënten al enige tijd vage klachten aan het element. In de meeste gevallen (99%) treedt een verticaal wortelfractuur op bij een endodontisch behandeld element. Ook de aanwezigheid van smalle nauwe pockets (in 60% van de gevallen aanwezig), fistel(s), pijn of een peri-radiculaire radiolucentie kunnen wijzen op een verticaal wortelfractuur. Indien de diagnose niet met zekerheid gesteld kan worden dan kan er voor gekozen worden een kleine kijkoperatie uit te voeren (door middel van een incisie) of een Conebeam CT te maken.

Conebeam ct
In een studie van Metska et al. (2012) zijn er twee soorten Conebeam CT scans vergeleken. De Newtom heeft een voxelgrootte 0,2 en de Acuitomo heeft een voxelgroote van 0,08. De voorspellende waarde bij de diagnose van het verticale wortelfractuur van de Acuitomo was hoger dan die van de Newtom. Hoe kleiner de voxelgrootte, hoe beter de Conebeam CT gebruikt kan worden voor endodontische diagnostiek.

Diagnostiek van interne en externe resorptie
Hoe kom je er achter of er sprake is van interne of externe resorptie? Om hier achter te komen kunnen er röntgenopnames uit verschillende hoeken genomen worden. Wanneer er sprake is van interne resorptie dan blijft de radiolucentie op dezelfde plek ik het kanaal vanaf verschillende inschietrichtingen. Bij externe resorptie loopt het kanaal, in de meeste gevallen, door in de zwarting.

Interne resorptie
Interne resorptie komt weinig voor in blijvende elementen, de prevalentie ligt tussen de 0,1-1,6%. Vaak bestaan er nauwelijks klachten. Indien de pulpa nog vitaal is dan is het resorptie-proces actief en moet er zo snel mogelijk een wortelkanaalbehandeling gestart worden. Indien het element non-vitaal is dan heeft het niet zo’n haast omdat de resorptie al gestopt is.

Externe resorptie
Voor de diagnostiek van externe resorptie is de Conebeam CT uitermate geschikt. Behandeling van externe resorptie is goed mogelijk.

Michiel de Cleen (1962) studeerde tandheelkunde aan de UvA. Na zijn afstuderen in 1988 was hij tot 1995 als (gast)docent verbonden aan de vakgroep Cariologie en Endodontologie van ACTA. Hij voert thans een full-time endodontische praktijk in Amsterdam. Naast zijn klinische werkzaamheden is hij zeer regelmatig spreker op binnen- en buitenlandse congressen en is hij cursusdocent op het gebied van de endodontologie en tandletsels. Hij publiceert regelmatig in (inter)nationale vakbladen.

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van Michiel de Cleen tijdens het congres Diagnostiek van Bureau Kalker.

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z

De verkleurde voortand: endodontische overwegingen

Er zijn verschillende opties voor het behandelen van een verkleurde voortand. En hoe te handelen bij intern bleken? Verslag van de lezing van endodontoloog Michiel de Cleen.

Een tandluxatie is eentraumatische ontwrichting van de tand in de alveolus volgens het Tandheelkundig woordenboek van F.J. Tempel. Michiel de Cleen maakt in zijn presentatie een onderscheid tussen verschillende typen luxaties:

  • Subluxatie
  • Lateraleluxatie
  • Extrusieluxatie

Bij een laterale of extrusieluxatie is er sprake van een duidelijkere verplaatsing van het element in de alveole dan bij een subluxatie. De kans dat de pulpa overleeft is bij een laterale of extrusieluxatie kleiner dan bij een subluxatie. Een subluxatie met een open apex heeft vaak een goede prognose.

Na (sub)luxatie van gebitselementen komt obliteratie van de pulpaholte vaak voor. Deze obliteratie leidt slechts zelden tot een apicale ontsteking, maar bijna altijd tot een ontsierde donkere verkleuring van de tand. Deze verkleuring wordt vaak pas duidelijk rond de leeftijd 20-30 jaar. De ervaring van Michiel de Cleen is dat het met name de centrale bovenincisieven betreft.

Uit onderzoek blijkt dat nog geen 10% van de geoblitereerde gebitselementen gepaard gaat met het necrotisch worden van de pulpaholte. Indien er sprake is van een apicale ontsteking, is een endodontische behandeling geïndiceerd. Een wortelkanaal behandeling in een gebitselement met een geoblitereerd kanaal is vaak erg lastig. Een kanaal is moeilijk te vinden door afzetting van tertiair dentine. Er bestaat daardoor een grotere kans op een vestibulaire perforatie. De verkleuring van dentine heeft een indicatie van de ligging van het kanaal. Door de behandeling uit te voeren onder de microscoop is vaak midden in het tertiaire dentine een puntje zichtbaar. Met de D-Finder (Mani) of een ultrasone tip (type ET24 van Satelec) is het mogelijk de toegang tot het kleine kanaal te vinden en zodoende een toegangscaviteit te prepareren.

Er zijn verschillende behandelopties voor een verkleurde voortand:

  1. Kanaalbehandeling en inwendig bleken
  2. Uitwendig bleken
  3. Composiet fineerrestauraties
  4. Porseleinen fineerrest
  5. Volledige kroon

Intern bleken
De behandeling intern bleken of ook wel ‘walking bleach’ genoemd, behoeft een specifieke behandeling van de pulpakamer. De vulling dient afgedekt te worden met glasionomeercement om invloed van het bleekmiddel te voorkomen. Soms is een kanaal echt niet te vinden, dan kan besloten worden het af te dekken met glasionomeercement, eventueel gevolgd door intern bleken en een restauratie. De duur van bleken ligt vaak ongeveer rond te twee weken, maar kan ook korter en langer zijn! Daarom is het advies om dagelijks contact te hebben met de patiënt totdat de kleur gelijk is aan het buurelement.

Michiel de Cleen (1962) is tandarts-endodontoloog. Na zijn afstuderen aan de Universiteit van Amsterdam was hij van 1988 tot 1995 (gast)medewerker van de vakgroep Cariologie en Endodontologie van ACTA. Thans voert hij een fulltime endodontische praktijk. Tot medio 2010 was hij hoofdredacteur van het tijdschrift TandartsPraktijk. Michiel de Cleen is mede-auteur van het standaardwerk Endodontologie en van zijn hand verschijnen regelmatig publicaties op het gebied van de endodontologie. Hij gaf talloze lezingen en cursussen in binnen- en buitenland.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts, voor dental INFO van de lezing van Michiel de Cleen tijdens ENDO van Bureau Kalker

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z
kaaskiezen

Kaaskiezen, ook in het melkgebit

Kinderen met kaasmolaren in het melkgebit hebben later vaker kaasmolaren in hun blijvende gebit. Wanneer is er sprake van een kaasmolaar? Wat zijn de adviezen voor preventie en behandeling? Verslag van de lezing van mevrouw dr. M. Elfrink, tandarts-pedodontoloog.

Gebitsontwikkeling
De gebitsontwikkeling start al tijdens de zwangerschap. Het melkgebit wordt tijdens de zwangerschap aangelegd en voor het blijvende gebit start dat rond de geboorte. Er is een overlap in aanlegperiode van de 2e melkmolaar en de 1e blijvende molaar en blijvende incisieven.

Ameloblasten
Ameoloblasten zijn verantwoordelijk voor de aanleg van het glazuur. Er bestaan drie fases in de ontwikkeling van glazuur.

  1. Secretie fase
    De secretie fase begint bij knobbeltoppen en gaat vervolgens door naar cervicaal. De ameloblasten produceren glazuureiwitten en de glazuurkristallen groeien met name in lengte. De glazuurlaag ontstaat, maar is nog maar voor 10-20% gemineraliseerd.
  2. Transitionele fase
  3. Maturatie fase
    Tijdens deze fase krijgt de glazuurlaag zijn hardheid. De glazuurkristallen groeien nu niet meer in lengte. Het glazuur bestaat aan het eind van deze fase voor 95 % uit mineraal.

Kaasmolaren

Glazuurafwijkingen
Glazuurafwijkingen kunnen worden ingedeeld in de volgende groepen.

  • 1. Hypomineralisatie
    Hypomineralisatie is een kwalitatief defect van het glazuur en ontstaat doordat de ameloblasten worden verstoord tijdens transitionele fase of maturatiefase. In het melkgebit zijn 1 tot 4 2e melkmolaren aangedaan. In het blijvende gebit betreft het 1-4 blijvende 1e molaren, soms in combinatie met de blijvende incisieven.
  • 3. Hypoplasie
    Hypoplasie is een kwantitatief defect van het glazuur, er is onvoldoende mineralisatie opgetreden. De ameloblasten zijn bij deze glazuurafwijking al in de secretie fase in hun functie verstoord. Het glazuur is dunner of afwezig.

Hoe wordt een kaasmolaar herkend?
Criteria voor de aanwezigheid van kaasmolaren zijn:

  • Het moet gaan om een begrensde opaciteit: wit, geel of bruin.
  • Er treedt post-eruptief glazuurverlies op: glazuurverlies nadat de kies is doorgebroken.
  • Er is sprake van een atypische restauratie.
  • Er is sprake van atypische cariës.
  • Er is sprake van een atypische extractie.

Kaasmolaren bestaan in een milde vorm en een ernstige vorm. Wanneer er alleen sprake is van opaciteiten dan spreekt men van de milde vorm, alle andere gevallen zijn ernstig.

Wanneer is er geen sprake van een kaasmolaar?

  • Als het gaat om een hypoplasie (kwantitatief defect) dan spreekt men niet van een kaasmolaar.
  • Als er andere elementen dan de melkvijven, blijvende zessen of blijvende incisieven zijn aangedaan. Er is dan sprake van een overige glazuurafwijking. Een 1e melkkies met een mineralisatie defect is dus geen kaasmolaar.

Relatie tussen kaaskiezen melkgebit en blijvende gebit
Kinderen met kaasmolaren in het melkgebit hebben vaker kaasmolaren in het blijvende gebit. Er is een overlap in aanlegperiode van de 2e melkmolaar en de 1e blijvende molaar/blijvende incisieven. Als het individu in deze periode bloot wordt gesteld aan bepaalde risico-factoren dan is de kans groot dat zowel de 2e melkmolaren als het blijvende gebit zijn aangedaan. Kaasmolaren in het melkgebit zijn dus een voorspeller voor de aanwezigheid van kaasmolaren in het blijvende gebit. Opvallend is dat de milde vorm van kaasmolaren in het melkgebit een grotere kans geeft op de aanwezigheid van kaasmolaren in het blijvende gebit, in tegenstelling tot de ernstige vorm. Ook indien meerdere kaasmolaren in het melkgebit zijn aangedaan dan bestaat er meer kans op kaasmolaren in het blijvende gebit.

Prevalentie kaasvijfjes
In Nederland ligt de prevalentie rond de 5 tot 9%. Uit onderzoek blijkt dat de diagnose kaasmolaar meestal wordt gesteld aan de hand van het criteria ‘aanwezigheid van opaciteiten’. Daarna volgen de criteria post-eruptief glazuurverlies en de aanwezigheid van een atypische restauratie.

Etiologie

Etiologie blijvend gebit
Er zijn een aantal studies gedaan naar de etiologie van kaasmolaren in het blijvende gebit. Niet alle onderzoeksresultaten komen overeen. De volgende factoren zouden invloed kunnen hebben op het ontstaan van kaasmolaren.

  • Prenataal: Omgevingsfactoren & medische problematiek
    Voorbeelden: infectieziektes en stress bij de moeder en het aantal echo’s.
  • Perinataal: Medische problematiek & prematuriteit
    Voorbeelden: een laag geboorte gewicht, keizersnee en vroeggeboortes.
  • Postnataal: Voeding, medische problematiek & omgevingsfactoren
    Voorbeelden: koorts, toxische stoffen en antibiotica gebruik.

Etiologie melkgebit
Er is minder bekend over het ontstaan van kaasmolaren in het melkgebit. Omdat het melkgebit eerder aangelegd wordt, moet er vooral gekeken worden naar de pre- en perinatale periode. Het is bekend dat kinderen met kaasmolaren in het melkgebit in 94% van de gevallen een medische probleem hebben. Hoe meer aanwezige medische problemen, des te vaker kaasmolaren in melkgebit.
24,5% van de gevallen ontstaat in de pre-natale fase, 45,3% in de perinatale fase en 9,4% in de postnatale fase.
Etniciteit speelt ook een rol. Nederlands kinderen hebben vaker kaasmolaren dan Turkse of Marokkaanse kinderen. Ook speelt waarschijnlijk een laag geboortegewicht, koorts in het eerste levensjaar en alcohol consumptie van de moeder tijdens de zwangerschap een rol bij het ontwikkelen van kaasmolaren in het melkgebit.
Medicijngebruik van de moeder lijkt uit onderzoek geen invloed te hebben. Dit geldt ook voor antibiotica gebruik.

Preventie en behandeling

Preventie
Preventie is het belangrijkst. Een kind met kaasmolaren zal vaker door de tandarts gezien moeten worden: eens per 3 maand is het advies. Op deze manier kan er op tijd ingegrepen worden. Ook wordt er geadviseerd lokaal fluoride aan te brengen om cariës te voorkomen.
Het is nog niet bewezen dat sealen bij kaasmolaren in het melkgebit helpt, voor het blijvende gebit geldt dit wel als cariëspreventief middel.

Behandeling
Wanneer het toch nodig is een element te behandelen dan zijn er verschillende opties.

Restaureren

  • Glasionomeer cement moet gezien worden als tijdelijk vulmateriaal. Dit materiaal is ideaal voor jonge kinderen omdat het gemakkelijk en snel is aan te brengen en het materiaal een goede breuksterkte heeft.
  • Compomeer is samen met composiet het eerste keuze materiaal. Compomeer komt nog iets meer overeen met de slijtbaarheid van een melkmolaar dan composiet. Voor het gebruik van deze materialen is echter wel goede medewerking van het kind vereist.
  • Een roestvrijstalenkroon kan gebruikt worden indien een element zwaar is aangetast. Hiermee wordt het verder afbreken van het element voorkomen.

Extractie
Een extractie is de laatste behandeloptie. Er moet rekening gehouden worden met de orthodontische consequenties en asymmetriën die kunnen ontstaan.

Samenvatting

  • Kaasmolaren zijn zowel in het melk- als in het blijvend gebit een veelvoorkomend probleem.
  • De aanwezigheid van kaasmolaren in het melkgebit is een voorspeller voor de aanwezigheid in het blijvende gebit.
  • De etiologie lijkt multifactorieel te zijn. Vooral pre- en perinatale factoren spelen een rol bij het ontstaan van kaasmolaren in het melkgebit.

Verslag door Marieke Filius, onderzoekster afdeling kaakchirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van mw. dr. M. Elfrink, tandarts-pedodontoloog, tijdens het afscheidssymposium ‘Kaaskiezen? Geen Keuze!’ in het UMCG.

Het afscheidssymposium van Bart Fledderus stond in het teken van kaasmolaren. Bart Fledderus, algemeen practicus, klinisch docent en kinder- en CBT-tandarts, werd door verschillende sprekers in het zonnetje gezet op deze dag. Ook de bezoekers die Bart niet persoonlijk kenden, hadden na deze dag een goed beeld van hem. Bart is een bevlogen man die geen tijd kent. Met plezier heeft hij veel betekend voor de tandheelkundige behandeling van kinderen, angstigen, ouderen en gehandicapten. Ook het behandelen van katten, honden en konijnen was voor Bart geen probleem. Bart heeft ook een tijd in het bestuur van Ivoren Kruis gezeten, de Nederlandse vereniging van mondgezondheid.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z

Effect initiële behandeling van chronisch adulte parodontitis

Welke aspecten zijn van belang bij een goede parodontale behandeling en wat kun je verwachten van een initiële behandeling van chronische adulte parodontitis?

Verslag van de lezing ‘Effect initiële behandeling van chronische adulte parodontitis: wat kun je verwachten?’ van mevrouw drs. F.K.M. ten Berge, tandarts, tijdens de cursus Parodontologie Update van Quality Practice

Goede parodontale behandeling
Als je een paropatiënt intensief hebt behandeld en begeleid, is de herbeoordeling een spannend moment. Zeker als je nog niet zo lang parodontitis behandeld, is het niet alleen een meetmoment maar geeft het de behandelaar ook feedback. Maar voordat je zover bent, is er al veel aan vooraf gegaan.

Een goede parodontale behandeling begint bij een goede praktijkorganisatie. Daarin moet duidelijk zijn wie wat doet en zal er protocollair gewerkt moeten worden. De DPSI moet goed en regelmatig worden gescoord en de parostatus moet aangevuld worden met een OPG en/of röntgenstatus. Vergeet hierbij niet een totaaloverzicht te krijgen met behulp van de medische anamnese maar ook van de leefstijl van de patiënt, de omgeving en de eventuele erfelijke factor. Pas dan kan de etiologie van de parodontitis van die specifieke patiënt echt duidelijk worden. Communicatie is hierbij heel belangrijk en ook voor het verdere parotraject. Alleen op die manier kan er echt goede zorg op maat worden gegeven. De initiële therapie behoort binnen drie tot vier weken volledig afgerond te zijn en de herbeoordeling volgt dan pas weer na twee tot drie maanden.

Eénwortelige elementen
Wanneer zijn we tevreden over het klinische effect na uitvoering van een initiële parodontale behandeling bij adulte parodontitis? In een onderzoek werden éénwortelige elementen onderzocht van 49 parodontitispatiënten met pockets van 5-12 mm die vervolgens initieel behandeld werden.

De plaquescore liep bij de verdiepte pockets van 80% terug naar net onder de 20%. Terwijl bij de ondiepe pockets (minder of gelijk aan 3,5 mm) de plaquescore van 40% naar onder de 10% liep. De bloedingsindex ging van 90% naar ongeveer 20% bij de verdiepte pockets en van 50% naar onder de 10% bij de ondiepe pockets.

Bijzonder was dat bij pockets van rond de 4 mm er na initiële therapie geen aanhechtingswinst gevonden werd. De dieptes werden wel kleiner, maar ook nam de grootte van de recessie toe. Mevrouw Ten Berge adviseert daarom bij pockets ondieper dan 4,5 mm niet te intensief te behandelen, maar deze voorzichtig te benaderen. Bij diepere pockets geldt de volgende vuistregel van prof B.G. Loos, parodontoloog:

De diepte voorafgaand aan de initiële therapie in mm: 2 + 1 = pocketdiepte na initiële behandeling. Dus als een pocket 8 mm is bij een éénwortelig element bij de intake en bij de herbeoordeling is deze pocket 5mm geworden, dan is de initiële behandeling voldoende aangeslagen.

Meerwortelige elementen
Bij meerwortelige elementen zien we plaquescores van 80% reduceren naar 20%. Gedurende 42 maanden zien we in de plaquescores soms een piek naar 40%. Het is voor de patiënt moeilijk om de goede mondhygiëne continu op peil te houden. Het eist veel discipline. Af en toe een dip in de mondhygiëne is niet erg, zolang de patiënt het maar weer op kan pakken. “Wijs niet te veel met je vinger, maar vertel dat het heel menselijk is om soms wat slordiger te worden”, adviseerde Ten Berge.

De bloedingsscore van de meerwortelige elementen lag aanvankelijk ook hoger dan bij de éénwortelige elementen. Deze score was voorafgaand aan de initiële therapie 85% en in verloop van tijd fluctueerde het van 40% tot zo’n 25%. Bij de platte molaarvlakken geldt dezelfde vuistregel als bij de éénwortelige elementen. Met platte molaarvlakken worden de vlakken zonder furcatie bedoeld. Bij vlakken met een furcatie werd er geen aanhechtingswinst gevonden! Wel nam de mate van terug getrokken gingiva (recessies) in alle gevallen toe.

Rokers versus niet-rokers
Zes jaar lang werd de mondgezondheid van 46 rokers en 28 niet-rokers gevolgd. Zij hadden een gemiddelde pocketdiepte van vijf millimeter en werden initieel behandeld. Bij de rokers werd gemiddeld 1,3 millimeter pocketreductie gevonden en bij de niet-rokers was dit een halve millimeter meer. De toename van de recessie bleef na zes jaar ongeveer gelijk ten opzichte van elkaar. Het aanhechtingsniveau was bij niet-rokers dus meer dan bij rokers. Uiteraard moeten we wel elke patiënt apart blijven zien: elke patiënt is uniek. Niet elke roker presteert slechter dan een niet-roker.

Instructie
Ten Berge sloot haar presentatie af met een boodschap voor in de praktijk: instructie is zeer belangrijk om een goed blijvend resultaat te behalen. Deze instructie moet ook vaker dan één keer gegeven worden. Geef niet meteen op bij een furcatie, want ook furcatiepockets kunnen positief reageren op de initiële behandeling maar vaak minder goed dan éénwortelige elementen en platte molaarvlakken.

Niet alleen roken heeft een nadelig effect, maar denk ook aan andere factoren zoals stress, dieet en systemische ziekten.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, van de lezing ‘Effect initiële behandeling van chronische adulte parodontitis: wat kun je verwachten?’ van mevrouw drs. F.K.M. ten Berge, tandarts, tijdens de cursus Parodontologie Update van Quality Practice.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z

Drie tinten grijs: Demografie, levensverwachting en de kwetsbare oudere

Demografische kenmerken van de vergrijzing in Nederland
Ouderen maken een steeds groter deel uit van de Nederlandse bevolking. De grootste leeftijdsgroep bestaat uit mensen die ouder zijn dan zestig jaar, dit gaat om 25% van de bevolking. Voor de komende jaren is de verwachting dat een sterk groeiende groep Nederlanders 80- of zelfs 90-plus zal zijn (ongeveer 40% van de groep 65+). Op dit moment is de vergrijzing in Nederland nog gelijk verdeeld over het land. In de toekomst zal dit anders worden en zullen vooral aan de buitenranden van Nederland de meeste ouderen wonen.

Levensverwachting
Aan de hand van de volgende tabel kan er een inschatting gemaakt worden van de levensverwachting van ouderen. Dit is ondermeer van belang bij het maken van behandelkeuzes in de tandartspraktijk.

Tabel 1. Levensverwachting in jaren

Mannen Vrouwen
70 jaar 12 16
80 jaar 6 8
90 jaar 3 4

Drie tinten grijs
Ouderen kunnen worden onderverdeeld in drie groepen:

  1. Vitale 65-plussers: Kunnen worden behandeld als ‘gewone’ mensen.
  2. Préfrail: Deze groep is minder mobiel en enigszins zorgafhankelijk.
  3. Frail: Deze groep is zeer zorgafhankelijk.

Groep 2 is de meest zorgwekkende groep in de mondzorg. Deze mensen wonen vaak nog zelfstanding waardoor er veel problemen zijn en waar weinig aandacht voor is.

Traceren kwetsbare oudere
De tandheelkundige zorg voor ouderen moet meer aandacht krijgen in de toekomst. Een tandarts kan, om te beginnen, een kwetsbare oudere op de volgende manier traceren:

  • Update algemene gezondheid
  • Update medicatie
  • Afnemende zelfzorg
  • Bewegen/spreken van de patiënt Afnemende behandelbaarheid (therapietrouw)

Spreker: Drs. A.R. Hoeksema, tandarts-algemeen practicus, Winschoten

Verslag door Marieke Filius voor dental INFO van de klinische avond “Drie tinten grijs” van het Wenckebach Instituut in het UMCG.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Ouderentandheelkunde, Thema A-Z
patientenkaart

Patiëntendossier: hulpmiddel of belemmering in uw praktijk?

Een investering in het patiëntdossier levert betere zorg op, leidt tot minder problemen met uw patiënten en zorgverzekeraars en bespaart u dus uiteindelijk tijd. Wat noteert u in het dossier en waarom?

Verslag van de lezing van senior jurist gezondheidsrecht Annemarie Smilde VvAA Juridisch advies en rechtsbijstand tijdens het congres Praktijk Anno Nu.

Doelen van het dossier
Het belangrijkste doel van het dossier is borging van kwaliteit en continuïteit van de zorg. Daarnaast heeft het dossier tot doel het geven van uitleg en afleggen van verantwoording. Met het dossier kunt u het risico op klachten, claims en geschillen beperken en hebt u een sterkere positie in een procedure.

Borging van kwaliteit en continuïteit van de zorg
Het dossier is de basis voor uw eigen zorgverlening en voor de zorgverlening van andere betrokkenen: de mondhygiënist, de assistentes, collega-tandartsen, waarnemers en de opvolgend tandarts.

Wat noteert u in het dossier om de kwaliteit en continuïteit van de zorg te waarborgen?
De Wet (WGBO), de gedragsregels van de KNMT, richtlijnen en protocollen geven aan wat u moet registeren. Daarnaast blijkt uit uitspraken van Tuchtcolleges in de gezondheidszorg wat u in ieder geval moet noteren in het belang van de goede zorgverlening.

Belangrijke richtlijnen en protocollen zijn:

  • KNMT-Praktijkrichtlijn Patiëntendossier
  • KNMT-Richtlijn Opvang tandheelkundige spoedgevallen buiten kantooruren
  • Richtlijn (multidisciplinair) overdracht van medicatiegegevens in de keten
  • Protocol parodontale diagnostiek en behandeling

Zo noteert (of bewaart) u in het dossier:

  • Medische anamnese, tandheelkundige historie
  • Actueel medicatieoverzicht, uitgeschreven recepten, allergieën
  • Status praesens, bijvoorbeeld een gebitsdiagram
  • Röntgenfoto’s
  • Gegevens die de tandarts met instemming van de patiënt van zijn voorganger heeft overgenomen
  • De klacht c.q. hulpvraag
  • Het uitgevoerde onderzoek/de diagnose en indicatiestelling
  • Bevindingen bij extra- en intra oraal onderzoek, zoals parodontaal onderzoek (DPSI)
  • Verrichtingen (zie Regeling Mondzorg Nza)
  • Röntgenonderzoek (indicatie en bevindingen)
  • Rapportages van bacteriologisch onderzoek, etc.
  • Modelanalyses
  • Gebruikte anesthesie
  • Het behandelplan (en latere afwijkingen) Informed consent (informatieverstrekking plus toestemming) bij riskante of ingrijpende behandelingen als ook behandelingen met aanzienlijke kostenconsequenties
  • Informed consent voor delegatie van verrichting aan bepaalde hulpverlener, in ieder geval bij voorbehouden handelingen
  • Gegevens in het kader van horizontale en verticale verwijzing
  • Verstrekte tandheelkundige adviezen en behandelingsvoorstellen, inclusief reacties van de patiënt/mate van medewerking van de patiënt
  • Afspraken met patiënt om niet te behandelen, afwachtend beleid te voeren
  • Geannuleerde afspraken en afspraken die niet zijn nagekomen
  • Complicaties bij behandelingen, zoals afgebroken vijl of perforatie
  • Onbedoelde effecten van verrichtingen (zoals mislukte verrichtingen)

Dossier als basis voor verantwoording en toetsbare opstelling
Volgens de KNMT gedragsregels en tuchtrechtspraak moet de tandarts bereid zijn verantwoording af te leggen en zich toetsbaar op te stellen. Een goed dossier helpt u om het hoe en waarom van uw handelen/beleid uit te leggen aan de patiënt, een collega, de Inspectie voor de gezondheidszorg maar ook aan de zorgverzekeraar.

Wat noteert u in het dossier om inzicht te kunnen geven in uw handelen?
U noteert in het dossier alles wat van belang is voor kwaliteit en continuïteit van de zorg en wat vereist is volgens de regeling Mondzorg van De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).

Regeling Mondzorg van de NZa
Volgens de regels van de NZa noteert u in het dossier:

  • Basale gegevens als datum contact en behandelaar (AGB code)
  • Geleverde prestatie met code en gedeclareerde tarief
  • Kostenbegroting vooraf bij bedragen boven de 250 euro en eventuele latere aanpassingen
  • Indicatie ‘verrichtingen’ (met name preventieve), overleg met zorgverzekeraar
  • Daarnaast noteert u ook wat volgt uit tuchtrechtelijke uitspraken.

Wat leert de tuchtspraak?
Veel klachten worden ingediend naar aanleiding van een consult tijdens de dienst van een waarnemer of opvolger. Er zijn relatief veel klachten over:

  • gebrekkige verslaglegging bij behandeling van patiënten met paradontale problemen
  • het ontbreken notities over voorlichting en adviezen aan de patiënt, geen of onvolledige registratie van verstrekte informatie over te verwachten resultaat
  • gevolgen en risico’s van behandeling of van niet-behandelen

Bij een gebrekkig dossier kan de tandarts geen goed verweer voeren tegen de klacht over de behandeling en er bestaat een risico dat de klacht gegrond wordt verklaard én het risico op een zwaardere maatregel( waarschuwing in plaats van berisping) vanwege onvolledig dossier.

Het dossier ter beperking risico klacht, claim en geschillen
Met een goed bijgehouden dossier kunt u adequaat reageren op vragen en onvrede van patiënten en daarmee klachten, schadeclaims en discussies over uw declaratie voorkomen. Aanleiding voor veel klachten is gebrek aan transparantie, mede door een onvolledig dossier. Ook vragen van de opvolger aan de patiënt over het beleid/ behandelingen vanwege een gebrekkig dossier kunnen tot klachten en claims leiden. Met een goed patiëntendossier staat u sterker in civiele en tuchtprocedures. Een onvolledige verslaglegging dossier in een tuchtzaak betekent risico op toewijzing klacht over de behandeling én een tik op de vingers vanwege het dossier.

Annemarie Smilde is senior jurist gezondheidsrecht/teammanager bij VvAA rechtsbijstand.

Verslag door Veroni van Es voor dental INFO van de lezing van Annemarie Smilde tijdens het congres Praktijkorganisatie Anno Nu, een initiatief van KNMT, Medisch Ondernemen en VvAA.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Patiëntendossier
Dento-Alveolaire Pijn

Persisterende Dento-Alveolaire Pijn: kenmerken en wat te doen?

In bijna iedere tandartspraktijk komen enige patiënten voor met pijnklachten die vaak al jaren bestaan en waar geen duidelijke verklaring voor is. Soms zijn deze pijnklachten van neuropathische oorsprong: Persisterende Dento-Alveolaire Pijn (PDAP). Lees over de kenmerken, diagnose en therapie.

Verslag van de lezing van drs. Jan Warnsinck, endontoloog-gnatholoog, tijdens het ANT-congres Dental Studie Update

Jan Warnsinck vertelde over een patiënt met PDAP. De patiënt had al twee jaar persisterende pijn en was onderzocht door een KNO-arts, kaakchirurg en gnatoloog. Helaas kon er geen diagnose worden gesteld. Ook niet na verder uitgebreid tandheelkundig onderzoek en check op temporomandibulaire disfunctie. Vervolgens kreeg de patiënt last van flinke gevoeligheid bij kou in element 12 en werd de diagnose Irreversible pulpitis gesteld, waarop Warnsinck besloot een wortelkanaalbehandeling te doen. Na de behandeling persisteerde de pijn echter en werd het steeds waarschijnlijker dat het om een vorm van continue neuropathische pijn ging.

Wat is persisterende pijn?
Dit is pijn, die langer blijft bestaan dan de tijd die normaliter nodig is om genezing te bewerkstelligen. De pijn heeft geen biologisch doel: er is geen weefselschade (meer).

Wat is neuropatische pijn?
Dit is pijn die ontstaat als direct gevolg van een laesie of ziekte van het somatosensorische systeem (IASP, Treede et al, Neurology 2008). De pijn wordt veroorzaakt door het centraal zenuwcentrum zelf, waarbij er geen weefselschade (meer) is er een voortdurende sensitisatie is. Bij sensitisatie is sprake van een verlaagde pijndrempel, met een verhoogde prikkelgevoeligheid. Sensitisatie kan op de lange duur leiden tot neuropathische pijn. Men vermoedt dat Persisterende Dento Alveolaire Pijn een vorm van continue neuropathische pijn is.

Vroegere benamingen van Persisterende Dento Alveolaire Pijn (PDAP):

  • atypische tandpijn
  • fantoompijn
  • deafferentiatiepijn

Men is tot deze nieuwe benaming PDAP gekomen, omdat er in het verleden verwarring bestond over definities, diagnostische criteria etc. van de drie bovengenoemde benamingen. Dit stond verder onderzoek in de weg. Met de nieuwe benamingen, de duidelijke definitie en opgestelde diagnostische criteria van PDAP worden nieuwe mogelijkheden voor verder onderzoek geschapen.

Diagnostische criteria PDAP

  • Persisterende pijn, die minstens 8 uur per dag aanwezig is, gedurende minstens 15 dagen per maand, gedurende minstens 3 maanden
  • De pijn wordt ervaren in een duidelijk omschreven deel van het dento-alveolaire gebied
  • De pijn wordt niet veroorzaakt door een bepaalde ziekte of aandoening
    Nixdorf et al, J of Oral Rehab 2012

 

Wat kan de tandarts doen?
Het is belangrijk dat de anamnese, het klinisch en röntgenologisch onderzoek en het Uitgebreide Functie Onderzoek (UFO) volledig gebeurt. Als dit onvolledig wordt gedaan, neemt de kans op een verkeerde diagnose toe. De diagnose PDAP wordt namelijk gesteld door het uitsluiten van andere mogelijke oorzaken. Een checklist van de onderzoekspunten:

  1. Tijdstip van ontstaan. Zijn er voorgaande behandelingen? Hebben deze behandeling invloed gehad op het karakter en intensiteit van de pijn?
  2. Continuïteit. Continue pijn, gedurende langere tijd wijzen niet op een odontogene oorzaak van de pijn.
  3. Karakter: continue, zeurend, kloppend, stekend, aanvalsgewijs
  4. Intensiteit: “rating”schaal: 0-10; 0 = geen pijn, 10 = ergst voorspelbare pijn
  5. Localisatie, localiseerbaarheid
  6. Temperatuur. Is het gebitselement gevoelig bij warm en/of koude?
  7. TMD: Is er pijn bij openen en/of sluiten van de mond? Is er een bewegingsbeperking?
  8. Klemmen en knarsen
  9. Neurologische verschijnselen. Is er naast de pijn ook een verdoofd gevoel of verminderde gevoeligheid?
  10. Hoofd- en nekpijn, pijn elders in het lichaam
  11. Psychosociale factoren, stress, life events
  12. Diagnostische vragenlijst

Doorverwijzen
Als u geen diagnose kunt stellen na het onderzoek, is de kans groter dat er sprake is van Persisterende Dento Alveolaire Pijn (PDAP). U kunt uw patiënt dan doorverwijzen naar een multidisciplinair team in:

  • SBT (Stichting Bijzondere Tandheelkunde)
  • CBT (Centrum Bijzondere Tandheelkunde)
  • Pijnkliniek
  • Kliniek orafaciale pijn en disfunctie (ACTA)

Onderzoek PDAP
Verder onderzoek naar PDAP kan drie gebieden omvatten:

1. CBCT

  • 60% van de gebitselementen met de mogelijke diagnose PDAP vertoont geen röntgenologische periapicale afwijkingen, incl CBCT
  • Meerderheid van de periapicale ontstekingen zijn echter symptoomloos, wat inhoudt dat ze niet de oorzaak van de persisterende pijn zijn.

2. Proefanesthesie

Bij odontogene oorsprong: de pijn zal verdwijnen

  • Bij PDAP: 54% van de patiënten heeft een pijnreductie van 50% of meer. Hier uit kan geconcludeerd worden, dat de aneshesietest niet betrouwbaar is bij de diagnose PDAP.

3. Somatosensorische testen

Eerste screening op sensorische storingen voor algemeen-practici

  • Testen pijnlijke zijde versus niet-pijnlijke zijde
  • Stimuli wattenstaaf, prik met sonde en koude met spatel
  • PDAP-patiënten hebben vaker hypersensitiviteit aan pijnlijke zijde dan gezonde groep
  • Therapie

    De prognose bij PDAP is over het algemeen niet zo gunstig. Er is één studie op dit gebied gedaan (Pigg et al, J Orofac Pain 2013) waaruit bleek dat de meerderheid persisterende pijn hield, onafhankelijk van de gekozen therapie. Bij een derde is wel sprake van duidelijke pijnvermindering. De pijn blijkt ook niet erger te worden in de loop van de tijd.
    Mogelijke therapieën:1. Medicatie
    Als neuropathische pijn écht de diagnose is dan wordt wel de volgende medicatie wel voorgeschreven: Tryclische antidepressiva en anticonvulsants. Deze medicatie dient echter niet door de tandarts-algemeen-practicus te worden voorgeschreven. Men dient verder attent te zijn op mogelijke bijwerkingen. Ook laat onderzoek (Reviews: Martin et al, Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 2011, Int J Oral Maxillofac Surg 2012) zien dat er onvoldoende studies over deze medicijnen zijn en dat de effectiviteit onvoldoende bewezen is.

    2. Physical Self Regulation (PSR)
    Door de chronische pijn kunnen patiënten last hebben van:

    • Hogere pijnintensiteit
    • Moeheid, depressie
    • Verstoord ademhalingspatroon
    • Slaapstoornissen

    De Physical Self Regulation training is een ontspanningstraining gericht op houding, ademhaling, slaap en een dieet (Carlson et al, Pain 1998; Curran et al. J Orofac Pain 1996).

    3. Pijn-educatie
    Via therapie bij een psycholoog leren patiënten om met pijn te leren leven.

    Jan Wensink (c. warnsinck@acta.nl) is in 1982 afgestudeerd in Groningen, waarna hij als algemeen practicus werkzaam is geweest. In 2003 rondde hij de post-initiële opleiding Endodontologie af en in 2012 de post-initiële opleiding Gnathologie. Tot 2014 voerde hij een verwijspraktijk voor Endodontologie in Santpoort-Zuid en momenteel is hij werkzaam bij de secties Endodontologie en Orale Kinesiologie van het ACTA. Hij is mede-auteur van het boek Endodontologie (2010).

    Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, voor dental INFO van de lezing van Jan Warnsinck tijdens het ANT-congres Dental Studie Update.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis

Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage

Tandartsen worden steeds vaker geconfronteerd met ernstige glazuuraantasting van niet-carieuze aard onder adolescenten. Hoe behandelt u op een juiste en doelmatige manier? Een cursusverslag over de verschijningsvormen, diagnostiek en behandeling van gebitslijtage.

Uitgebreid en complex
Doordat de behandeling van deze patiëntengroep vaak uitgebreid en complex is, stellen algemeen practici de behandeling vaak erg lang uit, waardoor het risico ontstaat dat patiënten pas (te) laat worden behandeld. Ernstige gebitsslijtage kan leiden tot functionele problemen, zoals pijn bij eten en spreken. Tevens kunnen ook sociale, esthetische en fonetische problemen het gevolg zijn van de slijtage.

Onderzoek
Vele verschillende behandeltechnieken zijn beschreven en worden voorgesteld, echter deze zijn vaak alleen gebaseerd op (persoonlijke) klinische ervaring. Tot op heden ontbreekt het aan wetenschappelijke onderbouwing en lange termijnevaluaties. Ook resteren er nog veel vragen over het precieze effect van de verschillende etiologische factoren (attritie, abrasie erosie) op het ontstaan van de gebitsslijtage.

Om meer inzicht te krijgen in de vele vragen die er nog zijn naar de oorzaak en behandeling van (ernstige) gebitsslijtage, is het UMC St Radboud in Nijmegen enkele jaren geleden een groot klinisch onderzoek gestart. Dit onderzoek heeft als doel het bepalen van de meest effectieve behandelmethode bij deze patiëntengroep.

Verslag door Nika van Koolwijk, tandarts, van de PAOT-cursus Restauratieve behandeling van gebitsslijtage, door dr. B. Loomans, prof. dr. MC Huysmans, dr. N. Opdam, dr. C. Kreulen.

Dr. B. Loomans is tandarts en is in 2007 gepromoveerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het gebied van de adhesieve tandheelkunde op het proefschrift ‘Proximal contact tightness of posterior composite resin restorations’. Hij heeft nu een aanstelling als senior onderzoeker en is betrokken bij onderzoek, onderwijs, postacademische cursussen en geeft lezingen in binnen- en buitenland. In 2008 heeft hij als gastdocent/onderzoeker op de KU Leuven gewerkt (Prof. dr. B. van Meerbeek). Op dit moment is hij projectleider van een grootschalig klinisch onderzoek naar de behandeling van ernstige gebitsslijtage, dat wordt uitgevoerd in de Expertisekliniek voor Gebitsherstel, UMC St Radboud in Nijmegen. Naast zijn aanstelling op de universiteit is hij twee dagen per week werkzaam als algemeen practicus in een verwijs- en groepspraktijk Medisch Centrum Nijmegen-Oost te Nijmegen (www.mcno.nl), waar zijn speciale aandacht uitgaat naar de adhesieve en reconstructieve tandheelkunde.

Dr. Cees Kreulen werkte na zijn afstuderen (1986, VU Amsterdam) aan het ACTA bij de vakgroep Kindertandheelkunde en de stichting Bijzondere Tandheelkunde (angstbegeleiding en gehandicaptenzorg). In 1992 gepromoveerd op een klinisch onderzoek naar kwaliteitsaspecten van composietrestauraties. In 1996 overgestapt naar Nijmegen en begeleidt bij de vakgroep Orale Functieleer als UHD tandheelkundig onderzoek, voornamelijk op het gebied van de adhesieve prothetiek.

Prof. dr. Marie-Charlotte Huysmans is hoogleraar Cariologie en Endodontologie bij de afdeling Tandheelkunde van het UMC St. Radboud in Nijmegen. Naast activiteiten in het cariologieonderwijs voor tandheelkunde- en mondzorgkundestudenten is zij vooral actief als leider van de onderzoekslijn Tandweefselverlies, die zich richt op onderzoek naar diagnostiek, etiologie, preventie en restauratieve behandeling van met name cariës en slijtage. Zij heeft breed (inter)nationaal gepubliceerd op dit gebied en maakt deel uit van het Adviescollege Preventie Mond- en tandziekten van het Ivoren Kruis.

Dr. Niek Opdam is afgestudeerd als tandarts in 1980. Als universitair docent aan de Radboud Universiteit te Nijmegen geeft hij post academisch onderwijs en doet onderzoek op het terrein van de adhesieve tandheelkunde met als aandachtsgebieden restauratiefalen, secundaire cariës en gebitsslijtage. Een recent aandachtsgebied is het evalueren van de kwaliteit van restauratieve behandelingen in de algemene praktijk via Practice Based Research. Hij wordt veel benaderd voor het verzorgen van lezingen en cursussen in Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Niek Opdam heeft een part-time verwijspraktijk met als differentiatie de adhesieve tandheelkunde in Ulft in Oost Gelderland.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z

Irrigatie tot in de puntjes geregeld

Natriumhypochloriet is nog steeds de ‘standard of care’ voor irrigatie van het wortelkanaal. Maar wat zijn de laatste inzichten over de optimale concentratie en de pH-waarde van de oplossing?

If you don’t clean it, you can’t fill it.

Natriumhypochloriet (NaOCl) is nog steeds de ‘standard of care’ voor irrigatie van het wortelkanaal. Maar wat zijn de inzichten tegenwoordig over de optimale concentratie en de pH-waarde van de oplossing? Er zijn nieuwe irrigantia op de markt gekomen en zijn er nog veelbelovende ontwikkelingen te verwachten. Ron Fransman gaf tijdens ENDO 2014 een update over de verschillende spoelmiddelen en –methoden om een zo optimaal mogelijke reiniging te bewerkstelligen.

Het gebruik van jodium als spoelmiddel blijkt niks te doen tegen de biofilm. Ook blijkt dat irrigatie met chloorhexidine geen toevoeging heeft op het behandelresultaat.

Natriumhypochloriet is het beste

  • NaOCl heeft een weefseloplossende werking.
  • Concentratie NaOCl: hoe hoger de concentratie hoe beter dat het werkt (6% is de huidige aanbevolen standaard).
  • Volume NaOCl: concentratie is belangrijker dan hoeveelheid. Frequent spoelen is goed, maar compenseert NIET voor een lagere concentratie.
  • In onderzoek is bevestigd dat een hogere concentratie hypochloriet het weefsel in de kanalen sneller oplost.
  • Het effect van NaOCl is het effect van TIJD en CONCENTRATIE.
  • Verwarmen NaOCl heeft geen weinig nut. Binnen een paar seconde is de temperatuur van NaOCl weer gedaald naar een temperatuur van 38 graden in het element.
  • Oppervlaktespanning/ surfactants: geen effect. Deze hebben alleen effect op een droge ondergrond, maar in een vochtig kanaal gaat het meer om diffusie dan om oppervlakte spanning.
  • 3-4% NaOCl werkt minder efficient dan 6%.
  • pH van de spoeloplossing heeft geen effect op de werking, dus een gebufferde oplossing is niet nodig.
  • EDTA en citroenzuur creëren beide een hydrofiele laag collageen die instort bij drogen van het kanaal en zorgt voor lekkage. Dus altijd naspoelen met hypochloriet om het de lange collageen vezels in te korten. Niet eindigen met EDTA of CA als laatste spoelmiddel.
  • Om debris in laterale kanalen beter te verwijderen wordt geadviseerd om-en-om te spoelen met NaOCl en EDTA.
  • Passieve Ultrasone Irrigatie verhoogt het effect van het spoelmiddel, terwijl Sonic (sonore) irrigatie nauwelijks effect heeft.
  • Irrigatie met een dunne naald is beter dan met een dikke naald, omdat die verder in het kanaal komt. Een naald met open eind is tot 3mm voor de naald actief, een side vented naald circa 1mm en moet dus verder in het kanaal ingebracht worden dan een naald met open eind om op dezelfde diepte goed te kunnen irrigeren. Handige tips zijn de NaviTips 29 en 31 gauge van Ultradent.

Conclusie

  • Gebruik liefst een concentratie van 5-6% NaOCl.
  • Het effect van NaOCl is het effect van tijd en concentratie. Voor het beste resultaat: laat een hoge concentratie een lange tijd inwerken.

Spoelprotocol

  • Gebruik bij initiële preparatie EDTA gel
  • Tijdens prepareren afwisselend spoelen met NaOCl en EDTA
  • Eindig met NaOCl, ultrasoon geactiveerd

Ron Fransman is tandarts-endodontoloog en heeft een verwijspraktijk in Amsterdam.
In 1998 heeft hij zijn specialisatie endodontologie voltooid. Hij geeft regelmatig cursussen en lezingen in binnen- en buitenland op het gebied van endodontologie. Ook heeft hij een aantal artikelen geschreven voor nationale en internationale vaktijdschriften.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts, voor dental INFO van de lezing van Ron Fransmans tijdens ENDO2014 van Bureau Kalker.

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z

Gebruik van een Cone Beam CT-scan en OPG bij verwijdering van de derde molaren

Verslag van de lezing van kaakchirurg Baucke van der Minnen over het gebruik van cone beam CT-scan (CBCT) en een orthopantomogram (OPG) bij de verwijdering van derde molaren.

Het probleem van de derde molaar is dat er in de evolutie steeds minder ruimte is ontstaan in de kaak terwijl het aantal gebitselementen niet is afgenomen. Hierdoor kan de derde molaar vaak niet volledig tot eruptie komen. Het is de vraag wat momenteel de indicatie is voor verwijdering van de derde molaar en wanneer daarbij een CBCT-scan nuttig kan zijn in aanvulling op het OPG.

Op 20 jarige leeftijd breekt 28% van de derde molaren door. Tussen 20 en 26 jaar breekt nog 17% extra door en bij mensen ouder dan 26 jaar breekt nog 4% van de derde molaren extra door. Dit betekent dat als na de 26-jarige leeftijd de M3 niet doorgebroken is, er maar een hele kleine kans is dat de molaar alsnog doorbreekt.

Redenen om de derde molaar niet te verwijderen

  • Als de molaar volledig door bot bedekt is.
  • Als de molaar functioneel is.
  • Als de molaar kan dienen als toekomstige brug- of framepijler.
  • Als crowding de enige reden voor verwijdering is. Er is geen evidence dat na verwijdering van een M3 de crowding opgeheven wordt.

Wat te doen bij een klachtenvrije sondeerbare M3?
De vraag is of een klachtenvrije sondeerbare M3 ter preventie verwijderd moet worden of niet. Het blijkt – uit een daling in het aantal preventief verwijderde M3’s in Engeland – dat indien je een klachtenvrije sondeerbare M3 niet verwijdert, er soms klachten door ontstaan en dat het aantal geëxtraheerde M3’s in totaal weer op het zelfde aantal uitkomt als voor het intreden van de daling. Een klachtenvrije M3 is dan ook niet hetzelfde als een niet pathologische M3! Tevens bleek dat bij verwijdering van een M3 tussen 25 en 30 jaar er meer nabezwaren waren en het advies is dan ook om een M3 bij voorkeur te verwijderen voor het 25e levensjaar.

Relatie met de nervus alveolaris inferior
Op een OPG is de relatie van de nervus alveolaris inferior en de radix van de M3 redelijk goed te beoordelen. Er zijn drie situaties waarbij een relatie zeer waarschijnlijk is. Dit zijn:

  • Een uitbochting van de nervus op de plek van de apex van de M3.
  • Indien de nervus over de radix heen geprojecteerd is en deze duidelijk radiolucenter is dan de radix zelf.
  • Indien de wortelpunten in de nervus steken en de cortex van de canalis mandibularis niet door lijkt te lopen tussen de wortels in.

Wanneer is een CBCT nuttig?
Een CBCT is alleen dan nuttig als de uitkomst je behandelplan zou kunnen veranderen. Een studie laat zien dat slechts in 12% van de gevallen het behandelplan wijzigt als routinematig een CBCT wordt gemaakt. Indien er maar één behandeloptie is, heeft een CBCT geen toegevoegde waarde voor de beslissing een derde molaar te verwijderen of te laten zitten. Een CBCT kan wel nuttig zijn voor de planning van de ingreep.
Om een CBCT goed af te kunnen lezen moet niet alleen in de sagittale, coronale en horizontale vlakken gekeken worden, maar ook in de lengterichting van de nervus. In deze lengterichting moet dan de dwarsdoorsnede ter plaatse van de M3 worden bekeken, zodat een getrouwe weergave verkregen wordt van de plaats van de nervus ten opzichte van de apex.

Indien er een duidelijke relatie met de nervus bestaat, kan een coronectomie overwogen worden om de nervus te sparen. Bij een coronectomie dient al het glazuur verwijderd te worden en de wortel mag hierbij niet geluxeerd worden. In de literatuur zijn geen aanwijzingen te vinden dat een coronectomie meer nabezwaren oplevert dan volledig extractie. In de praktijk wordt dit door de spreker betwijfeld, overigens zonder dat dit in het UMCG onderzocht is.

Wat zijn de voorwaarden voor een coronectomie?

  • De M3 dient vitaal te zijn en er is een indicatie voor verwijdering.
  • Bij het volledig verwijderen is er een hoger risico voor beschadiging van de nervus.
  • De patiënt is niet medisch gecompromitteerd.
  • De patiënt dient altijd goed geïnformeerd te worden, dat een coronectomie geen wondermiddel is en er altijd een risico bestaat dat de radices toch nog verwijderd moeten worden of dat de radices gaan migreren.

Aandachtspunten bij wel of niet preventief verwijderen M3

Een OPG is in de meeste gevallen voldoende om een goede inschatting te maken voor het risico op nervus beschadiging.

  • Er zijn richtlijnen opgesteld om de standaard verwijdering van de M3 te voorkomen.
  • Klachtenvrij is niet gelijk aan geen pathologie. Hier ligt de rol van de tandarts. Deze moet beslissen of er sprake is van pathologie of niet.Aandachtspunten bij de CBCT
  • Een CBCT geeft minder straling dan een CT.
  • De uitkomst van een CBCT beïnvloedt de chirurgische planning, maar vooralsnog is er niet aangetoond dat verwijdering van een M3 met behulp van 3D beeldvorming minder kans geeft op nervusschade.
  • Baucke van der Minnen studeerde geneeskunde in Groningen. In 2000 werkte hij als basisarts in het Wilhelmina Ziekenhuis te Assen. In 2001 begon hij aan de studie tandheelkunde in
    Groningen, welke in 2005 werd afgerond. In 2006 promoveerde hij op onderzoek naar de mogelijke toepassingen en het biologisch gedrag van een biodegradeerbaar polyurethaan schuim. De opleiding tot kaakchirurg (2005-2010) volgde hij in het UMCG en het Medisch Centrum Leeuwarden. Na afronden van de opleiding bleef hij als kaakchirurg aan het UMCG verbonden, met als aandachtsgebieden de aangezichtstraumatologie en de implantologie.

    Verslag door Carina Boven, tandarts en onderzoeker UMCG, voor dental INFO van de klinische avond Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurgie van het Wenckebach Instituut.
Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z

Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage: oorzaken

Tandartsen worden steeds vaker geconfronteerd met ernstige glazuuraantasting van niet-carieuze aard onder adolescenten. Een cursusverslag. Deel 1: oorzaken.

Etiologische processen
Er zijn drie oorzaken van gebitsslijtage:

1. Attritie: ‘zwaardere’ frictie, veroorzaakt door tand-tand contact: ‘two-body wear’
2. Abrasie: ‘lichtere’ frictie, veroorzaakt door vreemde voorwerpen en voedsel: ‘three-body wear’
3. Erosie: chemisch 1. Intrinsiek 2. extrinsiek

De etiologie van gebitsslijtage is multifactorieel en vergt een zorgvuldige anamnese en onderzoek. Slijtage is bijna nooit alleen het gevolg van zuiver attritie of erosie. Erosie speelt in 75% van de gevallen een rol bij slijtage. Vaak betreft het een combinatie van erosie en attritie/abrasie. Zonder goede diagnose is de preventie minder effectief en is er een onzekere prognose voor de restauratieve behandeling.

Waarom is herkenning van de etiologie belangrijk?
1. Bewustmaking en preventie: samen opzoek naar de etiologie
2. Aanpak van ‘ oorzaak’ en/of gevolg
3. Leidend voor aanpak van de behandeling
4. De etiologie is mede bepalend voor de prognose van de behandeling

Hoe vaak komt ernstige gebitsslijtage voor?
De definitie van ‘ernstige gebitsslijtage’ verschilt sterk. In dit verslag wordt slijtage tot in het dentine aangehouden.

Er is weinig tot geen klinische informatie beschikbaar over het aantal mensen dat ernstige gebitsslijtage heeft. Ernstige gebitsslijtage wordt ook veel gezien bij kinderen (El-Aidi e.a. 2010). Het lijkt steeds vaker voor te komen, maar waarschijnlijk wordt het beter herkend en is de prevalentie niet hoger.

Typen slijtage
Tandslijtage is onder te verdelen in fysiologische en pathologische slijtage.

1. Fysiologische slijtage glazuur door tand-tand contact bedraagt ongeveer 30 micron per jaar voor molaren (0,3mm in 10 jaar) en 15micron per jaar voor premolaren (Lambrechts e.a. 1989). Deze slijtage kan onder extreme condities pathologisch worden. Dit verschilt met de tandziekte cariës, die altijd pathologie is en niet fysiologisch kan zijn.

2. Pathologische slijtage
Hiervan is sprake als de functie van de dentitie (kauwvermogen en esthetiek) niet zal kunnen worden gehandhaafd gedurende het leven. Maar ook als de slijtage zo snel gaat dat de levensvatbaarheid van de tanden in het gevaar komt of wanneer het de patiënt verontrust (Berry e.a. 1976).

Prevalentie
Prevalentie van ernstige slijtage bij volwassenen neemt toe van 3% bij 20 jarigen tot 17% bij 70 jarigen (van ‘t Spijker e.a. 2009).

Prevalentie bij volwassenen in Groot Brittannië (1998):

  • 66% tot in dentine bij frontelementen
  • 11% met uitgebreide betrokkenheid van het dentine
  • 1% ernstige slijtage (Kelly e.a. 2000)

Attritie

Attritie is slijtage van het harde tandweefsel ten gevolge van tand-tandcontact.

Manifestatie attritie
Slijtage beperkt zich tot de door occlusie en articulatie belaste vlakken. De bovenkaak en onderkaak passen vaak naadloos in elkaar.

Bruxisme

  • Kenmerken van knarsen zijn:
    – Langere contacttrajecten
    – Slijtagefacetten
    – Knobbels vlakken af
  • Kenmerken van klemmen (destructiever dan knarsen) zijn:
    – Geconcentreerde krachten
    – Zeer kleine tand-tandbewegingen
    – Lokale gebitsschade
    – Occlusaal patroon is verdiept

Slijtage als gevolg van bruxisme kan attritie, abfractie (bijzondere manifestaties) en een cracked tooth tot gevolg hebben.

Cracked tooth syndroom
Het cracked tooth syndroom is een onvolledige fractuur van een vitaal posterior gebitselement gekenmerkt door pijn bij bijten en/of pijn bij koude. Vaak betreft dit de niet dragende knobbel. Deze is zwakker doordat er meer belastende laterale krachten op worden uitgeoefend. In het ergste geval kan het leiden tot een irreversibele pulpitis.

Lange termijn behandeling voor pijnlijke crack teeth

  • Knobbeloverkapping met direct en indirecte composiet en amalgaam is effectief (Opdam e.a 2008, Signore e.a. 2007, Davis & Overton, 2000).
  • Knobbeloverkapping van porselein en ceramiek, occlusale aanpassingen, verwijdering van de crack (Abbott & Leow) en immobilisatie van de crack middels een koperen ring/orthoband is niet effectief.
  • Volledige kroon: over effectiviteit is men niet eenduidig in de literatuur (Krell & Rivera 2007).

Abrasie

Abrasie is slijtage van harde tandweefsels ten gevolge van mechanische processen waarbij voorwerpen van buiten de mond betrokken zijn.

Manifestaties abrasie
Afhankelijk van de actie kan ieder oppervlak op verschillende manieren zijn aangetast.

Oorzaken abrasieve slijtage

Abrasieve voedingsmiddelen

  • Maatregelen voor gebitsreiniging
    -Verkeerde poetsmethode: tijd, druk, type borstel, gebruik van abrasieve pasta

Demasticatie
Dit is combinatie van attritie en abrasie door contact met een voedselbolus.

Tandenpoetsen en slijtage

  • Uit een systematic review naar de rol van tandpasta en de borstel op slijtage van het dentine in vitro is gebleken dat er nauwelijks effect is van de borstel, maar wel van de tandpasta (Hunter e.a. 2002).
  • Een in-vitro studie toont significant meer slijtage van dentine dan van glazuur. Het type tandpasta speelt hierbij een rol (Philpotts e.a. 2005).
  • Harde haren zijn minder schadelijk dan zachte haren (op tandniveau), want er blijft minder pasta op de borstel. Met name als dentine blootligt is de abrasieve factor van invloed.
  • Uit de in-situ studie van Pickles e.a. 2005 is een significante invloed van de tandpasta op slijtage van glazuur en dentine gebleken.

Erosie

Erosie is slijtage van harde tandweefsels ten gevolge van chemische processen in afwezigheid van bacteriën.

Erosie door dieetfactoren

  • Is frisdrank de grote boosdoener?
  • Onevenredig aan mate van gebitsslijtage.
  • Koolzuur is niet erosief en ascorbinezuur is weinig erosief.

Hoe werkt erosie?
Erosie verzacht het tandoppervlak, waardoor andere vormen van slijtage versneld worden.

Waar komt de zuurexposie vandaan?

Overmatig frisdrankgebruik.

  • Overmatig ‘ gezonde’ leefstijl: veel vruchtensap, zure voeding en rauwe groenten.
  • Of toch intrinsiek: eetstoornis/overgeven of GORD (gastro-oesophageal reflux ziekte).
  • Oorzaken van erosieve slijtage kunnen extrinsiek en intrinsiek zijn.
    • Extrinsiek:
      Leefmilieu
      Dieet
      Medicijnen (beperkt van invloed)
      – Bleekmiddelen
    • Intrinsiek:
      – Maagzuur

    Manifestatie van erosieve slijtage

    • Gladde laesies zonder duidelijke grenzen
    • Afhankelijk van de verspreiding van zuren door de mond kan ieder oppervlak zijn aangetast.
    • Erosie gaat vaak gepaard met pijn, dit is bij attritie niet het geval.

    Meest aangetaste oppervlakken

    • Palatinaal van het bovenfront
    • Buccale zijde van de eerste molaren

    Erosieve slijtage bij jeugdigen
    Onderzoek naar de prevalentie en incidentie van erosieve slijtage bij 10- tot 12-jarigen (n=622) in Oss ( El Aidi e.a. 2008).

    Progressie erosie in 3 jaar
    Baseline 10-12 jaar: 32% erosie
    Na 1,5 jaar 43% erosie
    Na 3 jaar 44% erosie

    • Er zijn steeds minder nieuwe gevallen van erosie.
    • Bestaande erosie verergert (El Aidi e.a. 2008).

    Onderzoek naar etiologie
    Kijk hierbij naar:

    • Uiterlijk slijtagelaesies
    • Mondhygiëne
    • Speekselfunctie
    • Parafunctie
    • Voeding (dagboek en gewoonten)
    •  Medische condities
      -Tekenen van eetstoornissen
      -Tekenen van GORD

    Preventie van erosie: fundamentele benadering

    • Oorzaak aanpakken
      – Frequentie zure voeding
      – Schadelijke gewoonten (manier van eten/drinken, tijdstip etc.)
      – Eetstoornis (huisarts/psycholoog)
      – GORD (gastro-entroloog)

    Overweging bij vaststellen etiologie erosie

    • Niet iedereen die een liter cola per dag drinkt krijgt erosie.
    • Niet iedere bulimia/GORD patiënt krijgt erosie.
    • Waarschijnlijk spelen vooral gastheerfactoren een rol.

    Gastheerfactoren

    • Speeksel
      – Flow
      – Viscositeit
      – pH
      – Pellikelvorming
    • Gewoonten
      – Manier van drinken
      – Tongbewegingen
      – Poetsgedrag

    Klinisch onderzoeksproject
    In het Radboud UMC loopt nu een onderzoek – het ESO-project –. Hierin wordt een patiëntengroep gevolgd die niet wordt behandeld en alleen preventief wordt begeleid. Daarnaast wordt een patiëntgroep gevolgd die behandeld wordt met verschillende methoden. Doelstellingen van dit onderzoek zijn:

    • Bepalen van de progressiesnelheid van gebitsslijtage
    • Acceptatie van beetverhoging evalueren
    • Effect etiologie op faalgedrag evalueren
    • Uitzetten van indirect versus direct composiet
    • Quality of life
    • Follow-up van minimaal 5 jaar

    Erosie door GORD

    Wat wordt verstaan onder GORD?

      De symptomen van mucosa-beschadiging door maagzuur en/of pepsine (kinnear e.a.1999).

    • Problematische symptomen en/of complicaties die zich ontwikkelen als gevolg van reflux van de maaginhoud (Cakil e.a. 2006; consensus bijeenkomst).

    Symptomen

    Heartburn: brandende pijn op de borst.

  • Regurgitatie: zuur in de mond.
  • Indirecte symptomen: keelpijn, schorheid, hoesten.
  • Soms geheel geen symptomen.
    (bartlett ea 1996)
  • Prevalentie GORD
    Milde symptomen ≥ 2 dagen per week.
    Matige/ernstige symptomen ≥ 1 dag per week.West-Europa en Noord-Amerika: 10-20% (Dent e.a. 2005)
    China: 3,1% (He, e.a. 2010)

    GORD en slijtage bij volwassenen

    Finland
    – 24% van GORD patiënten had erosie (Meurman e.a. 1994)

    Verenigd Koninkrijk
    – 64% van onderzochte slijtage patiënten had GORD (Barlett e.a. 1996)
    – Palatinaal weefselverlies is gerelateerd aan nachtelijk reflux (Moazzez e.a. 2005)

    IJsland
    – Geen significante verschillen GORD patiënten en controles (Jensdottir e.a. 2004)

    GORD

    GORD-patiënten hebben significant meer gebitsslijtage (Gregory Head e.a. 2000)

  • Patiënten zijn zichzelf meestal niet bewust van reflux (Barlett e.a. 1996)
  • Keelpijn en pijn bij slikken kunnen een indicatie zijn van een irritatie van de slokdarm door maagzuur
  • GORD-Erosieve slijtage
    Er is een grote variatie in slijtage bij GORD-patiënten gerapporteerd. Niet alle GORD-patiënten ontwikkelen erosieve slijtage!

    • Wat is de frequentie en duur van de reflux-episodes?
    • Zijn er bijkomende extrinsieke zuren?
    • Is er speeksel-bescherming?

    Kinderen met GORD vertonen meestal geen duidelijk symptomen.
    Luchtwegsymptomen zoals astma, bronchitis en hoesten kunnen erop duiden dat er sprake is van GORD. Er is geen duidelijke relatie met erosieve slijtage.

    Bewijs voor oorzaak en behandeling (wilder-Smith e.a. 2009)

    • 15 GORD-patiënten zijn behandeld met proton pomp remmers, met als resultaat:
      – 7 micron slijtage in 3 weken (50% reductie)
      – Slijtage is geassocieerd met pH boven bovenste sphincter van <5,5 (GORD gaat uit van 4,5).

    GORD
    Overleg met de huisarts als u GORD bij uw patiënt vaststelt.

    Richtlijn GORD behandeling

    Levensstijl aanpassen.

  • Medicatie met proton pomp remmers (PPIs).
    – Meest bekend is omeprazol.
  • De erosie treedt meestal op voordat de echte diagnose is gesteld.
  • Conclusies etiologie Er is nog steeds veel onduidelijk.
  • Speeksel en erosie spelen waarschijnlijk een grote rol bij slijtage.
  • Niet elke ernstige slijtage hoeft restauratief behandeld te worden.
  • Let goed op de verschijningsvormen van de gebitsslijtage zonder direct een sticker met etiologie te plakken.
  • Lees ook de andere verslagen van deze cursus:
    2. Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage: Diagnostiek
    3. Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage: Wanneer behandelen?Verslag door Nika van Koolwijk, tandarts, van de PAOT-cursus Restauratieve behandeling van gebitsslijtage, door dr. B. Loomans, prof. dr. MC Huysmans, dr. N. Opdam, dr. C. Kreulen.
    Apr 2015
Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z

Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage: diagnostiek

Tandartsen worden steeds vaker geconfronteerd met ernstige glazuuraantasting van niet-carieuze aard onder adolescenten. Een cursusverslag. Deel 2: diagnostiek.

Stappen bij diagnostiek van gebitsslijtage
Voordat u aan een behandeling begint is het belangrijk om uitgebreide diagnostiek te verrichten bij de patiënt. Dit is onder andere belangrijk voor de keuze van de behandeling en bewustwording van de patiënt over de etiologie en ernst van de gebitsslijtage.

Tandheelkundig onderzoek

  • Anamnese (tandheelkundig, medisch)
  • Intra-/extra-oraal onderzoek
  • Lichtfoto’s gebitsmodellen
  • Röntgenfoto’s

Medische anamnese

Medische geschiedenis

  • Algemene medische anamnese.
  • Maagzuur: behandelingen aan de maag, regurgitatie, veelvuldig braken of boeren.
    * Medicijngebruik
  • Zuurgraad (vitamine C, aspirine)
  • Invloed op secretie en buffercapaciteit speeksel (oncologie patiënten).
  • Invloed op bruxisme (XTC, antidepressiva).

Tandheelkundige anamnese

 

  • Voedingsanamnese
  • Mondhygiëne procedures
  • Parafuncties (bruxisme, klemmen, nagelbijten)
  • Levensinrichting (beroep, hobby’s, sport)

Visuele beoordeling van modellen
Er is geen goede klinische score-methode om progressie vast te leggen.

  • Kwantitatief onzorgvuldig
  • Slijtage vaak al gekoppeld aan etiologie

Een individueel gebitsmodel geeft de meeste informatie voor monitoren van slijtage.

Toot wear index (TWI)
Smith & Knight, 1984

0 – Geen verlies van glazuureigenschappen/contour.
1 – Verlies van oppervlakkige glazuureigenschappen/minimaal contourverlies.
2 – Minder dan 1/3 van het dentineoppervlak wordt blootgesteld.
3 – Meer dan 1/3 van het dentineoppervlak wordt blootgesteld.
4 – Blootstelling van het secundaire dentine/pulpa.

Dilemma’s van slijtage indices?

  • Indices geven alleen weer dat er slijtage is.
  • De etiologische factor is lastig te bepalen.
  • Er is geen eenduidigheid in de beoordeling.
  • Blootliggend dentine is niet betrouwbaar vast te stellen.
  • Restauratief behandelen naar aanleiding van score op index geeft schijnzekerheid, wat kan leiden tot overbehandeling.
  • Geschikt voor screenen.
  • Het geeft geen inzicht in de verschijningsvorm van de slijtage.

Scoren op verschijningsvorm en locatie

 

  • Wat zie je?
  • Geen (direct) oordeel geven over mogelijk etiologische factor(en).
  • Locatie, spreiding in de mond, plaats op het element, klinisch beeld en anamnese bepalen etiologie.

Lees ook de andere verslagen van deze cursus:
1. Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage: Oorzaken
3. Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage: Wanneer behandelen?

Verslag door Nika van Koolwijk, tandarts, van de PAOT-cursus Restauratieve behandeling van gebitsslijtage, door dr. B. Loomans, prof. dr. MC Huysmans, dr. N. Opdam, dr. C. Kreulen.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage: wanneer behandelen?

Restauratieve behandelingen van gebitsslijtage: wanneer behandelen?

Tandartsen worden steeds vaker geconfronteerd met ernstige glazuuraantasting van niet-carieuze aard onder adolescenten. Een cursusverslag. Deel 3: wanneer behandelen?

Wanneer restauratief behandelen?

Als er een hulpvraag is van de patiënt
Klachten: pijn, esthetiek

  • Als slijtage dermate ver is dat bij wachten prognose mogelijk verslechterd.
  • Pas op voor onnodig behandelen.
  • Hulpvraag Hulpvragen die u zich kunt stellen?
    • Waar heeft de patiënt last van?
    • Wat wil de patiënt?
    • Is die afkomstig van de patiënt of tandarts?
    • Als de patiënt niet overtuigd is:
      – Slechtere acceptatie behandeling.
      – Geen of minder commitment.

    Effectiviteit behandeling

    Restauratieve behandelopties
    Bij nagenoeg volledige dentities:

    • Indirect: kronen, onlays: composiet/keramiek
    • Direct: composiet

    Traditionele indirecte restauraties: kronen

    • Voordelen
      – Vervaardig door tandtechnicus
      – Vormgeving voorspelbaar
    • Nadelen
      – Meer invasief
      – Niet/lastig reparabel
      – Relatief hoge kosten
      – Esthetiek

    Directe composietrestauraties: Maltechniek

    • Voordelen
      – Vormgeving restauraties door opwassen in articulator (tandtechnicus)
      – Stoeltijd mogelijk iets korter
      – Eenvoudiger voor de tandarts
    • Nadelen
      – Mal niet altijd goed te positioneren
      – Approximale vormgeving problematisch
      – Tijdrovend
      – Hogere kosten door opwastechniek

    Beetverhoging is noodzakelijk

    Vanwege gebrek aan ruimte

  • Wanneer beet verzakt is
  • Bij gegeneraliseerd slijtage: volledig opbouwen
  • Benodigde beetverhoging
    • Partieel: Volgens principe van Dahl in het front.
      Door alleen een frontcontact aan te brengen zal occlusie zich herstellen door enerzijds eruptie in de zijdelingse delen en intrusie van het onderfront (Dahl en Krogstad, 1982).
    • Volledig: Bij ‘direct shaping by occlusion’ worden 6 stappen gehandhaafd

    Volgorde behandeling ‘Direct shaping by occlusion’
    1. Putty stops maken in CR/MO in gewenste beethoogte in articulator
    2. Onderfront
    3. Bovenfront
    4. Bovenpremolaren (p1)
    5. Zijdelingse delen onder (34/44 DSO)
    6. P2 en M1/M2 boven (DSO)

    Directe composietrestauraties

    • Voordelen
      – Geen verlies tandweefsel door preparatie
      – Kosten zijn relatief laag
      – Indien nodig eenvoudig aan te passen
    • Nadelen
      – Vereist specifieke vaardigheden operateur

    Combinatie indirect-direct

    Elementen met voldoende ruimte indirect
    – Stabilisatie occlusie
    – Overige elementen direct

  • Minder belastend voor operateur
  • Wax-up (ook voor direct)
  • Wax-up? Vaak te mooi en te weinig massa. De tandtechnieker maakt de opwas vooral esthetisch mooi, wat soms ten koste gaat van de stevigheid die het later biedt.
  • Verhoogd voorspelbaarheid
  • Mogelijkheid met mallen te werken
    – Dieptrekmallen
    – Try-in voor het front
    – Puttymallen
  • Indirecte-directe composietrestauraties
    • Voordelen
      – Enkele restauraties vervaardigd door tandtechnieker
      – Beetverhoging snel en voorspelbaar
      – Stoeltijd korter en de procedure is relatief eenvoudig
    •  Nadelen
      – Vaker preparatie noodzakelijk
      – Kosten hoger dan alleen directe techniek

    Gebitsslijtage: een dynamisch proces

    • Niet permanent op te lossen
    • Mogelijkheden open houden
      -Weefselbesparend werken
    • Eenheid van materiaal
    • Composiet biedt meeste voordelen, indirect of direct

    Restauratieve behandelopties

    • Kies voor minimaal invasief
    • Directe en indirecte technieken zijn beide mogelijk
    • Composiet lijkt materiaal van eerste keus te worden

    Verslag door Nika van Koolwijk, tandarts, van de PAOT-cursus Restauratieve behandeling van gebitsslijtage, door dr. B. Loomans, prof. dr. MC Huysmans, dr. N. Opdam, dr. C. Kreulen.
    Apr 2015

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
Chronische aangezichtspijnen: een overzicht

Chronische aangezichtspijnen: een overzicht

Een overzicht van basale concepten van pijn, pijntransmissie en pijn modulatie. Met klinische karakteristieken van specifieke aangezichtspijnen en behandelstrategieën. Verslag van de lezing van dr. Reny de Leeuw tijdens het NVvE najaarscongres.

Definitie pijn
Pijn wordt gedefinieerd als een onaangename zintuigelijke en emotionele ervaring geassocieerd met echte of mogelijke weefselbeschadiging, of beschreven alsof een dergelijke beschadiging heeft plaatsgevonden.

Verschillende soorten pijn
Pijn is onder te verdelen in de onderstaande groepen.

1. Nociceptische pijn/klinische pijn

  • Somatische pijn
    – Musculoskeletaal
    -Ontstekingspijn/mechanisch
  • Viscerale: o.a. pulpitis

2. Neuropathische pijn

  • Perifeer
  • Centraal
  • Orthosympatisch gehandhaafd

1. Nociceptische pijn

Normale situatie
In een normale situatie zal een niet-pijnlijke stimulus niet leiden tot pijn. Wanneer de stimulus-intensiteit toeneemt zal dit uiteindelijk wel pijn gaan doen: de stimulus-intensiteit correleert met de intensiteit van de pijn die je waarneemt.

Somatische/viscerale pijn
Een voorbeeld van somatische pijn is wanneer iemand met een hamer op zijn duim slaat: er is sprake van normale zenuwstructuren en abnormale somatische structuren.
Er bestaan verschillende soorten zenuwvezels die hier bij een rol spelen:

  • Perifere dunne zenuwvezels. Dit zijn de A-delta en c-vezels en deze zorgen dat er een signaal naar het centrale zenuwstel gaat. Vervolgens gaat het signaal naar de thalamus en naar de cortex. Als het signaal de cortex heeft bereikt dan wordt de pijn ervaren.
  • Perifere dikke zenuwvezels. Dit zijn de A-alfa of A-bèta vezels en deze zorgen voor een distractie stimulus. Wanneer er bijvoorbeeld gewreven wordt over een zere duim dan wordt de pijn minder.
    Daarnaast is de ervaring van pijn ook sterk afhankelijk van hoeveel aandacht je eraan besteedt.

Beschermende functie
Pijn heeft een beschermende functie. Wanneer er sprake is van bijvoorbeeld een verzwikte enkel dan kan een stimulus die normaal niet pijnlijk is, nu wel pijnlijk zijn (de enkel is bij normale belasting pijnlijk). Dit wordt ook wel allodynia genoemd. Hierdoor zal de persoon met de verzwikte enkel deze zo min mogelijk willen belasten. Ook is er sprake van hyperalgesie, dit betekent dat er bij een kleinere stimulus-intensiteit de pijn veel heftiger wordt ervaren.
Ook wrijven zorgt in zo’n situatie niet voor vermindering van de pijn maar, wrijven is juist gevoeliger. De neuronen waarin de dunne en dikke zenuwvezels samenkomen zijn in dit geval hypersensitief, dit wordt centrale amplicatie genoemd.

2. Neuropathische pijn

Wanneer de somatische structuren normaal zijn en er sprake is van abnormaliteit in de zenuwstructuren dan wordt er gesproken van neuropatische pijn. De pijn blijft bestaan na de normale wondhelingstijd en er is sprake van amplificatie van het gehele centrale zenuwstelsel.

‘Referred pain’
Na een pijnstimulus wordt er een signaal gestuurd van een neuron naar een interneuron en vervolgens naar de hersenen. Er wordt van ‘referred pain’ gesproken indien het voor de hersenen niet meer duidelijk is waar het signaal vandaan komt: de interneuron staat in relatie met een andere plaats in het lichaam. Zo kunnen kauwspieren en gebitselementen met elkaar ‘in verbinding’ staan. De ‘referred pain’ gaat niet weg door de pijnlijke plaats te verdoven, maar wel door de plaats waar de oorsprong van de pijn is te verdoven.

Kaakgewrichts- en kauwspierpijn

Dysfunctie van de kauwspieren
Er wordt gesproken van dysfunctie van de kauwspieren wanneer er pijn of een oncomfortabel gevoel in het aangezicht of rond de mond aanwezig is, geïnduceerd door kauwen of een ander gebruik van de kaken. Vaak is er sprake van een niet-kloppend zeurend en/of drukkend gevoel, een variabele en diffuse pijnlocatie, pijn en gevoeligheid bij palpatie en wordt de pijn verergerd door kaakbewegingen. Er bestaan verschillende soorten kauwspierpijn: local muscle soreness/myalgie, myofasciale pijn, pees-ontsteking, spasme, dyskinesie/dystonie.

1. Myalgie

Etiologie:
-Trauma, overbelasting

Anamnese:
-Pijn in de kaak, het gezicht, temporalis-gebied
-Pijn tijdens kaakfunctie of parafunctie

Klinische symptomen:
-Bekende pijn tijdens palperen
-Bekende pijn tijdens functie
-Beperkte actieve mondopening, normale laterale bewegingen

2. Myofasciale pijn

Etiologie:
– ‘Onbekend’, stress of trauma kan er mee te maken hebben

Anamnese:
– Pijn in de kaak, het gezicht, temporalis-gebied
– Pijn tijdens kaakfunctie of parafunctie

Klinische symptomen:
– Bekende pijn tijden palperen en functie
– Pijn buiten de gepalpeerde spier
– Beperkte actieve mondopening, normale laterale bewegingen

Behandeling:
– Er is sprake van lokale verdikte overgevoelige gebieden in de spier (triggerpoints) en dit kan leiden tot ‘referred pain’. Behandeling kan door middel van ‘dry needling’ of injecties met anesthesie (zonder vasoconstrictor) of fysiologische zoutoplossing.

3. Peesontsteking/tendinitis

Etiologie:
– ‘Onbekend’

Anamnese:
– Pijn in de kaak, het gezicht, temporalis-gebied
– Pijn tijdens kaakfunctie of parafunctie

Klinische symptomen:
– Bekende pijn tijden palperen en functie
– Ook pijn buiten de gepalpeerde spier
– Beperkte actieve mondopening, normale laterale bewegingen

4. Spasme – Plotselinge onvrijwillige reversibele tonische spier samentrekking

Etiologie:
– Tetanus, infectie, diepe pijn , CZS-laesie

Anamnese:
– Abrupt begin
– Abrupt beperkte mondopening

Klinische symptomen:
– Pijn bij palperen, beperkte mondopening, spontane pijn en pijn bij functie, mogelijke acute malocclusie
– Verhoogde EMG activiteit (in tegenstelling tot myalgie, myofasciale pijn, tendinitis)

5. Oromandibulaire dystonie – Excessieve, onvrijwillige en aanhoudende spier samentrekkingen

Etiologie:
– Idiopathisch
– Medicijngebruik, neuro-degeneratie, traumatische hersenbeschadiging

Anamnese:
– Plotselinge onbeheersbare kaak en gezichtsbewegingen
– Pijn in de aangedane spier

Klinische symptomen:
– Abnormale kaak/faciale bewegingen/houding
– Andere kenmerken als bij spasme

6. Oromandibulaire dyskinesie – Onvrijwillige repetitieve bewegingen van de tong, gezicht of kaak

Etiologie:
– Voornamelijk medicijn gebruik (neuroleptica)
– Ouderdom, hersenbeschadiging, CZS ziekte
– Onderscheid door ‘sensory trick’, dit kan de bewegingen soms stoppen

Dysfunctie van de kaakgewrichten
Dysfunctie van het kaakgewricht kan verschillende oorzaken hebben, namelijk: pijn in het kaakgewricht, derangements van het Condylus-Discus Complex, hypomobiliteit, hypermobiliteit en degeneratieve gewrichtsafwijkingen.

1. Ontstekingspijn – ontsteking van het synovium, het kapsel of het retrodiscale weefsel

Anamnese:
– Pijn in de kaak, voor het oor of in het oor
– Pijn veroorzaakt of verergerd door kauwfunctie/ kaakbewegingen

Klinische symptomen:
– Bekende pijn bij palpatie van het kaakgewricht
– Bekende pijn bij kaakbewegingen

2. Derangements van het condylus discus complex
Bij derangements van het condylus discus complex is er sprake van een abnormale relatie tussen de discus, de kaakkoppen en de eminentia. In de meeste gevallen gaat het om een anterieure discusluxatie. Er zijn twee soorten discusluxatie:

  • Reducerende variant
    In gesloten situatie zit de discus op de verkeerde plek en bij het openen schiet de discus weer op de goede plek. Bij het openen schuift het kaakkopje over het distale deel van de discus en wordt er een ‘knap’ gevoeld.
  • Permanente variant
    In dit geval kan de kaakkop niet meer onder de discus schieten, de discus ligt constant voor de kaakkop en er kan hierdoor niet goed geopend worden. Er is sprake van een discusluxatie zonder reductie, ook wel acute ‘closed lock’ genoemd. Dit gaat gepaard met pijn, die veroorzaakt wordt in de distale weefsels. Vaak hebben mensen met deze afwijking een geschiedenis van een knappend kaakgewricht en ontstaat er plotseling een beperkte mondopening. Vaak is er sprake van deflectie naar de aangedane zijde bij openen.

3. Andere redenen voor hypomobiliteit
Andere redenen voor hypomobiliteit zijn fibrose of ankylose van de kaakgewrichtsonderdelen, adhesie, ‘adherence’, of een vergrote processus coronoideus. Kenmerkend voor fibrose, ankylose, adhesie en een vergrote processus coronoideus is dat de symptomen heel langzaam ontstaan en samen gaan met een beperkte mondopening. Vaak is er sprake van deflectie naar de aangedane zijde. Ook kan er sprake zijn van ‘adherence’, dit presenteert zich op dezelfde manier als de eerdergenoemde redenen voor hypomobiliteit alleen dan meer acuut.

4. Hypermobiliteit
Bij hypermobiliteit liggen de discus en kaakkop anterieur van de eminentia. Er is sprake van een subluxatie of luxatie van discus-condylus complex.

  • Subluxatie
    In dit geval kan de patiënt de mond zelf los manoeuvreren.
  • Luxatie
    In dit geval kan de patiënt de mond niet zelf los manoeuvreren.

5. Degeneratieve gewrichtsafwijkingen
Hieronder vallen osteoartrose en condylysis.

  • Osteoartrose
    Er wordt gesproken van osteoartrose wanneer de patiënt geen pijn heeft en er gedurende laatste 30 dagen sprake is van crepitus. Op de röntgenfoto is er een cyste, erosie, sclerose of osteophyte zichtbaar. Osteoartrose behoeft geen behandeling.
  • Condylysis
    Hierbij is wel sprake van pijn in de kaak of rond of in het oor. De pijn wordt verergerd door functie en de patiënt merkt malocclusie op. Op de röntgenfoto is een significante verandering van de kaakkopjes zichtbaar. Condylysis komt vaker voor bij jongere dames.

Behandeling van dysfunctie kauwspieren en kaakgewrichten
Behandeling bestaat uit:

  • Pijn verminderen of elimineren.
  • Het minimaliseren van het gebruik van spieren en gewrichten, bijvoorbeeld door een zacht dieet te adviseren.
  • Functieherstel
  • Bijdragende factoren elimineren zoals nagelbijten.
  • Bewustwording van bijvoorbeeld klemgedrag.
  • Er kunnen ook meerdere oorzaken van de pijn zijn, deze dienen allemaal behandeld te worden.
  • Het gebruik van modaliteiten om bijvoorbeeld de pijn te verminderen of functie te verbeteren. Voorbeelden zijn het gebruik van koeling (ijs), warmte, massage, triggerpoint injectie, splint, fysiotherapie, medicatie en, in speciale gevallen, botox.

Stabilisatiesplint
Een stabilisatiesplint kan worden vervaardigd bij kauwspier- en kaakgewrichtspijn. Het is belangrijk dat de splint alle gebitselementen bedekt en dat er overal gelijke contacten aanwezig zijn.

  • Kauwspierpijn
    Er kan een stabilisatie splint vervaardigd worden indien de patiënt last heeft van zijn/haar kauwspieren. Deze is alleen geïndiceerd indien de patiënt in zijn/haar slaap bruxeert of als de patiënt ‘s ochtends wakker wordt met pijn.
  • Kaakgewrichtspijn
    Indien de patiënt in zijn/haar slaap bruxeert, ‘s ochtends wakker wordt met pijn dan is er een stabilisatiesplint geïndiceerd. Een ‘anterior repositioning splint’ is geïndiceerd wanneer de patiënt met discusluxatie met reductie wakker wordt met pijn of met ‘closed lock’ . Deze splint moet de onderkaak naar voren doen schuiven zodat tijdens gebruik de discus op de kaakkop blijft. Beide soorten splint worden alleen tijdens het slapen gedragen.

Neuropathische pijn

Trigeminus neuralgie
Trigeminus neuralgie komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen, in de meeste gevallen bij mensen van een leeftijd boven de 60 jaar. Trigeminus neuralgie kan spontaan ontstaan maar kan ook veroorzaakt worden door MS of door compressie veroorzaakt door een tumor of bloedvat. Vaak zijn de tweede en derde tak van de n. Trigeminus aangedaan. Er is sprake van scherpe, schokkende pijn waarvan de intensiteit zeer ernstig is. Vaak duurt een aanval 1-2 minuten en wordt deze getriggerd door lichte aanraking.

Andere neuralgieën
Naast de nervus Trigeminus kunnen ook takken van de negende en de zevende hersenzenuw zorgen voor neuralgie.

  • Glossopharyngealis neuralgie (IX)
    – Pijn wordt getriggerd door slikken of gapen.
    – De pijn wordt waargenomen in de keel.
  • Nervus intermedius neuralgie (VII)
    – Wordt diep in het oor getriggerd.
    – De pijn wordt waargenomen in en rond het oor.

Behandeling van neuralgie
Behandeling kan bestaan uit:

  • Het voorschrijven van medicatie: anti-epileptica.
  • Het uitvoeren van een perifere ingreep: neurectomie, cryotherapie, alcohol injecties.
  • Het behandelen van het ganglion van Gasser: thermocoagulation, glycerol rhizotomie, ballon compressie.
  • Het uitvoeren van een centrale ingreep: microvasculaire decompressie, gamma-knife surgery.

Persisterende constante neuropatische pijnen
Andere vaakgebruikte termen zijn:

  • Persisterende Dento-Alveolaire Pijn (PDAP)
  • Atypische odontalgie
  • Atypische gezichtspijn
  • Idiopatische neuropathische pijn

Stomatodynia (burning mouth syndroom)
Bij stomatodynia is er sprake van een idiopathisch diep brandend gevoel in de mucosa en een subjectieve droge mond. Bij deze symptomen moeten candida, lichen planus, hormonale veranderingen, tekort aan voedingsstoffen, speekselklierproblemen, diabetes, parafuncties en bijwerkingen van medicatie uitgesloten worden. Indien er niets gevonden kan worden dan wordt de diagnose ‘stomatodynia’ gesteld. De etiologie is onduidelijk en stomatodynia komt met name voor bij vrouwen ouder dan 50. Behandeling bestaat uit cognitieve gedragstherapie of het innemen van medicatie (bijvboorbeeld clonazepam, alpha liponzuur, SSRI’s).

Hoofdpijnen

Hoofdpijn is een zeer gangbaar probleem. 90% van de bevolking heeft ooit last gehad van hoofdpijn en 4% procent heeft dagelijks last van hoofdpijn. Hoofdpijn komt vaker voor bij vrouwen.

Primaire hoofdpijnen

1. Migraine
Migraine begint vaak op jonge leeftijd en komt vaker voor bij vrouwen. Er is sprake van een unilaterale (60%), kloppende pijn die 4-72 uur kan aanhouden. De hoofdpijn wordt verergerd door activiteit en kan gepaard gaan met misselijkheid, licht- en /of geluidsgevoeligheid. Veranderingen in het dagelijks patroon, omgevingsfactoren zoals licht en geluid, stress, slaaptekort en alcohol kunnen migraine triggeren.
Voor migraine bestaan er verschillende fases en deze fase gaan gepaard met een aantal verschijnselen:

  • Fase 1 prodrome: irritatie
  • Fase 2 aura: dubbelvisie, vlekken zien
  • Fase 3 migraine
  • Fase 4 postdrome: lusteloosheid

Behandeling bestaat uit het vermijden van triggers door bijvoorbeeld het veranderen van dieet of lifestyle, het toepassen van relaxatie technieken, het volgen van cognitieve gedragstherapie of yoga of het nemen van medicatie (met name beta-blokkers of anti-epileptica om hoofdpijn te voorkomen of de zogenaamde “triptans” om hoofdpijn te stoppen).

2. Spanningshoofdpijn
Spanningshoofdpijn komt erg veel voor (30-78%). De hoofdpijn wordt chronisch genoemd indien er sprake is van meer dan 15 hoofdpijndagen per maand. Vaak begint spanningshoofdpijn na de leeftijd van 20 jaar. De pijn is bilateraal aanwezig en is drukkend en persend. Er is geen sprake van misselijkheid in tegenstelling tot bijvoorbeeld migraine. Er is sprake van licht- óf lawaaigevoeligheid, maar niet van beide.
Triggers voor spanningshoofdpijn zijn stress en verandering in dagelijks gedrag zoals slaap. Indien de hoofdpijn getriggerd wordt door cafeïne, zithouding of bruxisme dan is er sprake van een andere soort (secundaire) hoofdpijn. Er is beperkt bewijs datgedragsmodificatie zoals biofeedback en relaxtie helpt, en vaak bestaat behandeling uit het innemen van medicatie (lage doses van tricyclische antidepressiva om hoofdpijn te voorkomen).

3. Trigminale autonomische hoofdpijnen
Hieronder vallen de volgende hoofdpijnen:

  • Clusterhoofdpijn: vaak ‘s nachts, seizoen afhankelijk
  • Paroxysomale hemicrania
  • Kortdurende unilaterale neuralgie
  • Hemicrania continua

Voor alle bovengenoemde hoofdpijnen is het typerend dat de pijn altijd unilateraal is, vaak rond het oog. Het gaat om stekende pijn met ernstige intensiteit die gepaard met autonomische kenmerken. Deze hoofdpijnen worden met name met specifieke medicijnen bestreden.

Samenvatting

  • Perifere ontstekingspijn wordt anders behandeld dan centraal gehandhaafde pijn.
  • Dysfunctie van de kauwspieren/ kaakgewrichten wordt allereerst behandeld met de “Common Sense” aanpak, daarna kan er eventueel aanvullend behandeld worden met bijvoorbeeld een splint.
  • Een splint wordt alleen tijdens slaap gedragen en voorgeschreven wanneer de dysfunctie aanwezig is bij het ontwaken.
  • Voor knappende kaken waarbij geen pijn of dysfunctie wordt gerapporteerd is uitleg en geruststelling voldoende.
  • Persisterende en episodische neuropathische pijnen worden voornamelijk met medicijnen behandeld.
  • Gedragsveranderingen zijn voor migraine en spanningshoofdpijnen van belang al dan niet in combinatie met medicijnen.

Dr. Reny de Leeuw haalde haar tandartsdiploma in 1988 aan de Rijks Universiteit van Groningen, waar zij ook haar onderzoek naar osteoarthrose en internal derangement van het kaakgewricht volbracht in 1994. In 1998 werd zij aan de Universiteit van Kentucky aangesteld als docent/onderzoeker en zij is nu hoogleraar en hoofd van de afdeling Orofaciale Pijn. Zij heeft meer dan 40 publicaties in wetenschappelijke tijdschriften en enkele hoofdstukken in boeken geschreven. Zij is redacteur van de 4e uitgave en mederedacteur van de 5e uitgave van het boek Orofacial Pain: Guidelines for Assessment, Diagnosis and Management. Zij is voorzitster geweest van de American Academy of Orofacial Pain en momenteel is zij diplomate van de American Board of Orofacial Pain. Zij is tevens een van de Board Directors van de American Board of Orofacial Pain. Haar huidige onderzoek richt zich op de relatie tussen psychosociale factoren en aangezichtspijn.

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van dr. Reny de Leeuw, tijdens het NVvE najaarscongres

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Pijn | Angst, Thema A-Z

Smile design: It is all about teamwork

Patiënten worden steeds kritischer door informatie die ze op internet vinden. Het is daarom belangrijk om te weten wat uw patiënt wil. Met fotografie, video en smile design kunt u de communicatie verbeteren met uw patiënt, tandtechnieker, orthodontist en kaakchirurg. Door digitale hulpmiddelen kunt u vaak makkelijker een goed behandelplan opstellen.

Behandelconcept
Een uitgebreid behandelplan bestaat vaak eerst uit het oplossen van de eventuele problemen (voortraject) en vervolgens het restauratief herstel. Onderstaand behandelconcept zorgt ook voor een minimaal invasieve behandelplanning. Zo is bij scheefstand van de tanden de eerste keuze orthodontie en bij verkleuringen een chemische behandeling.

Een progressief behandelconcept

Parodontologie
-Mondhygiëne
-Scaling/rootplaning

Endodontologie
-Herbehandeling
-Ontsteking?
-Apexresectie

Orthodontie
Gingiva oplijnen (bij slijtage niet letten op incisale lijn)
-Juiste element afstanden

Parodontologie
Recessiebedekking
-Gingivectomie

Implantologie
-Bot?
-Juiste plaats
-Inclinatie (verschroefd implantaat?)

Orthognatische chirurgie
Kaakstanden
-Esthetisch

Chemisch
Microabrasie
-Bleken

Composiet
Opbouw (tijdelijk)
-Restauraties

Porselein
Partieel
-Volledig

Behandelplanning
Bij de intake worden data verzameld en vervolgens wordt een behandelplan gemaakt. Digital Smile Design (DSD) is een tool die door tandartsen kan worden gebruikt voor de behandelplanning. DSD is ontwikkeld door Coachman en brengt met foto’s en eventueel video’s in beeld wat de huidige situatie is en wat het behandelresultaat kan worden. Met deze techniek geef je verhoudingen aan van het gelaat, de mond en het gebit voor een voorspelbaar en harmonieus behandelresultaat. Veel mensen denken dat het iets heel groots is, maar het is eigenlijk een simpele hulptool volgens dr. Marco Gresnigt.

Patiënten worden steeds kritischer door informatie die ze op internet vinden. Het is daarom belangrijk om te weten welke wensen uw patiënt heeft. Door voorbeelden te tonen kunt u erachter komen wat iemand wil en wat bij iemand past. Voorbeelden: de kleur, rechte-, normale- en scheefstand van elementen of diastemen.

Data collection
Welke informatie heeft u nodig?

  •  Medische anamnese
  • Fotografie en video (een must als je werkt in de esthetiek)
  • Röntgenfoto’s
  • Gipsmodellen voor wax-up naar mock-up
  • Metingen: zijn de tanden nu in de juiste verhoudingen?

Bij een goede case laat u ook het gezicht zien. Gezichtsfoto’s zijn nodig om te plannen. In keynote of ppt kunt u daarmee een DSD maken. Als tanden scheef staan in een gezicht, is dat niet fraai en dit had voorkomen kunnen worden door DSD-analyse. Ook een kanteling van tanden kan storend zijn. Daarnaast met DSD getoond worden wat er allemaal mogelijk is. Door een mock-up te gebruiken kunt u een voorspelbaar behandelresultaat krijgen.

Fotografie
Met fotografie kun je heel veel. Zo kunt u een DSD-analyse maken, foto’s overzetten in presentaties, behandelingen evalueren, ervaringen met collega’s delen via bijvoorbeeld Dropbox (teamcommunicatie) en een mock-up tonen aan uw patiënt.

Met gepolariseerde foto’s kun je beter de kleuren in tanden zien doordat er geen flitsreflecties op de tanden ontstaan. Daarom kan je met deze foto’s een betere kleurbepaling doen.

Lezing door: Dr. M. Gresnigt, tandarts algemene praktijk, CBT martini en docent/onderzoeker Centrum voor Tandheelkunde en Mondzorgkunde,UMCG

Verslag door Joanne de Roos, tandarts, voor dental INFO van de klinische avond Orthodontie-CTM-MKA, georganiseerd door het Centrum voor Tandheelkunde en Mondzorgkunde UMCG in samenwerking met het Wenckebach Instituut .

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis