onderzoek samenwerking deel 1

Onderzoeksuitkomsten: vragenlijst samenwerking tussen mondhygiënisten en tandartsen (deel 2)

Is er in de praktijk sprake van harmonie en goede samenwerking tussen tandartsen en mondhygiënisten in een pand? Via een vragenlijst op dentalinfo.nl stelden we deze vragen. Lees deel 2 van de uitkomsten over tevredenheid, waardering, vertrouwen, complimenten en feedback, werkdruk en werkplezier.

Onlangs werd er een onderzoek uitgevoerd onder vrij gevestigde mondhygiënisten. Hieruit zou blijken dat er wel wat te verbeteren valt qua communicatie tussen tandartsen en externe mondhygiënisten. Zowel KNMT als NVM-mondhygiënisten geven aan dat er met name op bestuurlijk niveau weinig harmonie is betreffende taakherschikking en het onderwerp ‘de geregistreerde mondhygiënist’. Maar dat er in het werkveld wel sprake is van harmonie en goede samenwerking. Onze redactie vroeg zich af in hoeverre deze uitspraak klopt.

Lees ook deel 1: Onderzoeksuitkomsten: vragenlijst samenwerking tussen mondhygiënisten en tandartsen

Tevredenheid

36% van de mondhygiënisten die nooit samen de eerste parostatus bekijkt, geeft aan dat ze de samenwerking matig tot zeer slecht vinden. Toch is 13% juist heel tevreden.

Mooi is te zien dat ‘hetzelfde verhaal houden’ belangrijk is voor hoe de ervaring is met betrekking tot samenwerken.

Want alle mondhygiënisten die hetzelfde verhaal houden als de tandarts hebben allemaal een goede of hele goede ervaring, op een na die dit toch als matig beoordeelt. Van diegenen die nooit hetzelfde verhaal houden, beoordelen slechts 2 mondhygiënisten de samenwerking als goed en eentje als heel goed.

Waardering expertise

De mondhygiënist waardeert dus het sparren met de tandarts zodat ze hetzelfde verhaal kunnen houden. Maar voelt dit zo ook voor de tandarts? 43% van de tandartsen denkt dat de mondhygiënist hun expertise waardeert en 45% denkt dat het vaak gewaardeerd wordt. Bij 54% wordt dan ook zelden het advies genegeerd.

Slechts 8 tandartsen denken dat hun expertise maar soms wordt gewaardeerd en eentje denkt zelden. 73% van de tandartsen die altijd denkt gewaardeerd te worden om hun expertise geeft aan dat ze een hele goede ervaring hebben betreffende samenwerken en de rest beoordeelt dit als goed.

Hoe beoordelen de tandartsen op hen beurt de expertise van de mondhygiënist? Zij beoordelen hun kennis vooral zeer hoog op vlak van preventie (43%).

36% van de tandartsen vindt de kennis van de mondhygiënist op vlak van parodontologie zeer hoog. Slechts 17% schat de kennis en kunde op vlak van cariës heel hoog in, maar 52% vindt deze gemiddeld en 19% vindt deze hoog. 29% vindt de kennis van mondhygiënisten qua parodontologie hoog en 30% gemiddeld. De kennis van preventie wordt gemiddeld gewaardeerd door 14% en door 40% als hoog.

Dit uit zich in een waardering van de input van de tandarts bij het maken van een behandelplan als volgt: 36% zeer waardevol, 36% waardevol, 21% neutraal en 5% als weinig.

Hoe denken de mondhygiënisten dat hun input wordt gewaardeerd? Slechts 13% krijgt het gevoel dat hun input altijd gewaardeerd wordt. Gelukkig geeft 47% aan dat zij het gevoel hebben dat het wel vaak wordt gewaardeerd. 22% geeft het antwoord ‘soms’, 18% zelden en 4% krijgt helaas het gevoel dat hun input nooit gewaardeerd wordt. Is hier sprake van het vaak genoemde Calimero gedrag of is er iets anders aan de hand? We komen hier later op terug.

Hoe beoordelen tandartsen de meerwaarde van de mondhygiënist ten opzichte van de (paro)preventieassistent? 5%  geeft aan dat deze beroepen niet te vergelijken zijn, 5% vinden dat de (paro)preventie juist een meerwaarde kent ten opzichte van de mondhygiënist of geen meerwaarde. 37% erkent dat er veel meerwaarde is en 8% enigszins.

Vertrouwen

Hebben de tandartsen bij deze hoge scores ook vertrouwen in de diagnostiek door mondhygiënisten? 38% heeft dit meestal, 26% is neutraal, 21% heeft hier volledig vertrouwen in en 17% heeft hier meestal geen vertrouwen in.

Wanneer de tandarts geen vertrouwen hierin heeft, zoeken ze dan het gesprek op? Van deze laatste groep zijn er 2 die zelden de prognose of het behandelplan bespreken met de mondhygiënist, 3 soms en eentje nooit. Laten diegene met vertrouwen dan meer los en bespreken zij minder? Van diegenen die volledig vertrouwen hebben, bespreken er 6 altijd of vaak het behandelplan of diagnose, 3 doen dit soms en eentje zelden.

Het lijkt er dus op dat bespreking juist goed is voor het vertrouwen. 7% van de mondhygiënisten schat de kennis van tandartsen op vlak van preventie als erg hoog in. 43% schat dit als hoog in en 30 % als niet hoog – niet laag en 13% als laag en 6% als heel laag.

Slechts 2 tandartsen zijn het nooit oneens met de aanpak van de mondhygiënist. Maar gelukkig zijn er ook maar 2 tandartsen het vaak oneens. De meeste tandartsen zijn het soms oneens en 33% is het zelden oneens. Diegene die zelden of nooit oneens zijn, geven ook het meeste aan dat problemen openlijk besproken kunnen worden.

Welk idee hebben de mondhygiënisten als we het over vertrouwen hebben?

Vertrouwen de tandartsen hen? 59% geeft aan dat ze het idee krijgen dat ze volledig vertrouwd worden. Slechts een mondhygiënist proeft geen enkel vertrouwen en drie geven aan meestal niet vertrouwd te worden. 34% heeft het idee dat ze meestal wel vertrouwd worden. 12% blijft hierin neutraal.

Als we dit tegenover de percentages leggen waarin tandartsen aangeven welk vertrouwen ze hebben in de diagnostiek dan lijkt de mondhygiënisten te overschatten welke mate van vertrouwen zij krijgen.

Als we bekijken welke mondhygiënisten volledig vertrouwen voelen dan kunnen we bekijken waar dat wellicht aan ligt.

Het valt op dat 70% van de mondhygienisten die volledig vertrouwen proeven altijd hun eigen professionaliteit kunnen inzetten.

Terwijl 43% van alle mondhygiënisten altijd hun eigen professionaliteit kunnen inzetten. Ook voelen ze zich allen gewaardeerd. Toch krijgen zij niet vaker complimenten dan andere mondhygiënisten. Wel denken zij dat de tandarts vaker hetzelfde idee heeft over hun vak als zij zelf. 76% voelt zich in hun kracht gezet van deze groep ten opzichte van 46% over de gehele groep mondhygiënisten.

Mondhygiënisten die zich nooit gewaardeerd voelen: Calimero effect?

Wat is er aan de hand met de 12 mondhygiënisten die zich nooit gewaardeerd voelen? Stellen zij zich aan of wat is er aan de hand? Bijzonder is dat zij – op twee na – met meer dan 10 tandartsen ervaring hebben. 8 van hen hebben 21 of nog meer jaren ervaring. 8 van hen zijn matig tevreden over de samenwerking en een slecht.

Zij hebben op 1 na nooit afgesproken wat er onder ‘complex’ valt. Zij overleggen minder vaak en krijgen minder vaak respons.

Drie van hen geven aan zich vaak gedwongen te voelen bijvoorbeeld om een bepaalde behandeling te doen. Vier van hen zegt dat dit weleens gebeurt maar niet vaak. Op het moment dat zij een endo-paro probleem vermoeden wordt 8 van hen vaak gezegd om maar ‘gewoon schoon te maken’ en bij twee komt dit incidenteel voor.

Wat ook opvalt is dat zij op hun beurt de tandarts heel laag (1x), laag (5 x) of niet laag – niet hoog inschatten qua kennis op vlak van parodontologie en ook op vlak van preventie worden ze flink lager ingeschat dan dat de andere mondhygiënisten doen.

Zij zijn allen regelmatig of soms in conflict met de tandarts(en). De communicatie met tandartsen omschrijven zij vaker als heel slecht, slecht of niet goed – niet slecht. Slechts een omschrijft de communicatie als goed en een vindt dit wisselend. Slechts een van hen voelt zich prettig bij tandartsen. Geen enkele van hen voelt zich echt in zijn kracht gezet terwijl de helft wel de tandarts in zijn kracht zet. De helft heeft het idee dat ze andere ideeën hebben over het vak van mondhygiënist terwijl de andere helft denkt van wel maar ook niet altijd.

Zes van hen krijgen minder vaak dan 1 keer per jaar een compliment en twee zelfs nooit. Twee krijgen er elk kwartaal een compliment.  Drie krijgen nooit negatieve feedback, drie minder vaak dan 1 keer per jaar, 4 jaarlijks en twee elk kwartaal. 9 krijgen nooit of bijna nooit feedback om van te groeien en drie soms. Ook het bespreken van problemen lijkt niet te gebeuren of is weinig constructief. 10 hebben nooit of bijna nooit het idee dat er ruimte is om fouten te maken.

Opvallend is dat er de verdeling van verantwoordelijkheden en rollen niet goed duidelijk zijn. Zij beoordelen het leiderschapsniveau van de tandarts als heel slecht tot slecht. Twee benoemen dit niet slecht – niet goed en eentje als goed. Wel neemt diegene de rol is van regisseur, maar drie mondhygiënisten zeggen dat deze tandartsen dat juist niet doen.

Slechts een van hen haalt veel plezier uit samenwerken.

De meeste mondhygiënisten van deze groep denkt dat hun expertise overruled wordt, bij een gebeurt dit nooit. Deze mondhygiënisten vragen om meer vertrouwen, minder commercieel handelen, duidelijke afspraken, niet communiceren via de patiënt, erkenning van het beroep, geen ondermijning en fatsoenlijke behandeltijd.

Tandartsen die samenwerking matig vinden

4 van de 42 tandartsen vinden de samenwerking matig. Welke gemene deler hebben zij? Wat maakt dat ze de samenwerking matig vinden? Drie van hen werken meer dan 20 jaar dagelijks met mondhygiënisten samen. Allen geven aan dat de interne mondhygiënist beter bevalt en daarmee schuift voor een van hen de mate van samenwerking naar ‘goed’.

Zij lijken minder te overleggen voelen zich ook wat minder gewaardeerd. Zij schatten de kennis van mondhygiënisten meestal gemiddeld tot laag in. Zij krijgen zelden tot nooit feedback van de mondhygiënist. Ook vinden ze dat de mondhygiënist niet zelfstandig kan werken, hebben meestal geen vertrouwen in hun diagnostiek, en zijn het soms oneens over de aanpak van de mondhygiënist.

Toch lijkt dit niet vaker tot conflicten te leiden, maar ook kunnen zij soms tot nooit problemen openlijk bespreken en oplossen. Zij zijn neutraal tot helemaal geen plezier hebbend in samenwerken. Zij geven zelf weinig feedback of helemaal nooit. Toch geven ze de mondhygiënist wel complimenten, sommige zelfs maandelijks.

Twee van hen vinden de input van de mondhygiënist weinig waardevol en vinden de mondhygiënist (vergeleken met de paro-assistent) weinig meerwaarde hebben en zijn van mening dat de mondhygiënist geen leidersrol zou moeten hebben.

Wat vinden ze dat er verbeterd moet worden?

Een zegt: “Langere samenwerkingen en begrijpen dat de tandarts de regierol heeft!” Een andere tandarts: “Duidelijke afkadering van wie wat doet. De meerwaarde van de mondhygiënist is paro en preventie. De rest is voor de tandarts en die is verantwoordelijk.”

Nog een van deze tandartsen zegt: “Betere opleiding, kennis is zeer matig nu.”
En de laatste zegt: “Samenwerken, want dat doen ze niet.”

Nog andere suggesties werden gegeven door hen: “Ik vind het opvallend dat met name de jonge generatie mondhygiënisten veel meer hun eigen plan trekken en minder de samenwerking opzoeken met de tandarts. In mijn ogen een rechtstreeks gevolg van het experiment zelfstandige bevoegdheid. Wat mij betreft wordt dat dus ook direct gestopt.”

En: “Externe mondhygiënist werkt mijns inzien niet, geen overleg überhaupt en 2 eilanden.”

En als laatste: “Wij hebben momenteel geen vaste mondhygiënist in de praktijk. Samenwerken met externen vind ik onder de maat. Er worden geen statussen gemaakt of aangeleverd. Geen dossier voering etc. Overleg niet of nauwelijks mogelijk. Jaren geleden heb ik als mondhygiënist gewerkt dus ik ben goed op de hoogte hoe het functioneren kan en zou moeten werken, namelijk in teamverband.”

Complimenten en feedback

Qua complimenten en feedback stuiten we op bijzondere verschillen. 37 van de 97 (38%) mondhygiënisten krijgen nooit of minder vaak dan jaarlijks een compliment. Dat terwijl 14% van de tandartsen meent minder vaak dan jaarlijks een compliment te geven.

7% ervaart jaarlijks een compliment en 19% elk kwartaal. 16% van de mondhygiënisten zegt elke maand een compliment te krijgen terwijl 29% van de tandartsen denkt dat hij dit doet. Een kwart van de mondhygiënisten zegt elke week gecomplimenteerd te worden tegenover 36% van de tandartsen. Slechts een mondhygiënist ervaart elk week een compliment terwijl 8 van de 42 tandartsen denken dit te schenken.

Twee tandartsen geven hun mondhygiënist nooit feedback. De meeste tandartsen denken dat ze wekelijks feedback geven, namelijk 50%. 17% zegt dagelijks feedback te geven. 33% van de mondhygiënisten zegt nooit negatieve feedback te krijgen en 24% krijgt nooit feedback om van te groeien. 57% van de mondhygiënisten zegt minder vaak dan jaarlijks negatieve feedback te krijgen en 10% van de mondhygiënisten krijgt jaarlijks negatieve feedback, 7% elk kwartaal en de rest krijgt dit elke maand, week of dag. 20% krijgt bijna nooit feedback om van te groeien, 39% krijgt soms feedback om te groeien en 18% ervaart dit altijd zo.

Diegenen die altijd feedback krijgen om te groeien krijgen dit meestal minder vaak dan jaarlijks. Wel krijgen zij opvallend vaker een compliment, variërend van elke week tot maand. Zij voelen zich allen gewaardeerd en zij voelen zich meestal in hun kracht gezet. Zij voelen zich allen prettig tot heel prettig bij tandartsen.

Zij zijn – op een na – tevreden over de communicatie. 12 van hen zijn ook nog nooit gevraagd om iets te doen waarbij ze zich gedwongen voelden, 4 van hen zeggen dat dit incidenteel is voorgekomen. De samenwerking bevalt goed tot heel goed.

Ruimte voor fouten

7% van de totale groep respondenten die mondhygiënist zijn, heeft het idee dat er nooit ruimte is om fouten te maken.

Een van hen krijgt dagelijks negatieve feedback maar de rest krijgt deze nooit of bijna nooit. Ook krijgen zij vrijwel nooit een compliment of feedback om van te groeien.

Hieruit blijkt dus dat geen terugkoppeling onzeker kan maken maar ook een te veel aan negatieve feedback.

Zij hebben niet het idee bij de tandarts terecht te kunnen en zijn ook niet in staat om samen tot constructieve probleemoplossing te komen. Hun kwaliteiten worden nauwelijks herkend en ook ervaren zij druk vanuit de tandarts. De communicatie ervaren zij als slecht en schatten zij hun kennis laag in qua paro en preventie. Zij overleggen veruit het allerminst en het lijkt alsof zij altijd zelf het initiatief hiervoor moeten nemen. Zij hebben niet het idee dat ze hun professionaliteit kunnen inzetten en ook de rolverdeling is niet altijd duidelijk. Het leiderschapsniveau vinden zij slecht en ook de regierol behoeft verbetering. Het is geen verrassing dat zij niet te spreken zijn over de samenwerking en er ook niet veel plezier aan beleven.

16% van de mondhygiënisten heeft het idee dat er bijna nooit ruimte is om fouten te maken. 37% voelt deze ruimte soms en 39% voelt dit altijd.

Deze grootste groep is een stuk constructiever bij het oplossen van problemen samen met de tandarts. Ook voelen zij bijna allemaal dat ze bij de tandarts terecht kunnen. Zij kunnen vaak tot altijd hun professionaliteit uitvoeren. De rollen en verantwoordelijkheden zijn helder. De tandarts heeft meestal of volledig vertrouwen in hen. Opvallend is dat zij wel vaker elke week een compliment ervaren, namelijk 38%, en voelen zij zich vaker gewaardeerd en voelen zich vrijwel allemaal prettig tot zeer prettig. De kennis van de tandartsen wordt redelijk hoog ingeschat. Ook in deze groep voelen mondhygiënisten zich onder druk gezet om een behandeling uit te voeren, maar veel minder vaak.  De tandarts en de mondhygiënist lijken elkaar veel vaker op te zoeken voor overleg.

De grote discrepantie tussen wat tandartsen denken te geven en wat mondhygiënisten daadwerkelijk ervaren, is opvallend. Dit wijst erop dat feedbackcultuur en erkenning verder ontwikkeld kunnen worden. Misschien zou een gestructureerd feedbacksysteem kunnen helpen?

Psychologische veiligheid

52% van de mondhygiënisten heeft zich nooit gedwongen gevoeld bij een vraag van de tandarts, bijvoorbeeld om een bepaalde behandeling te doen. Bij 42% komt dit voor maar niet vaak. 8% voelt zich vaak gedwongen.

Op de volgende vraag : “Is de volgende situatie voorgekomen? Je gaf een element een hele slechte prognose of je vermoedde een endo-paro. Is je gevraagd om ‘gewoon even schoon te maken’?” antwoordden 39% dat dit nooit is voorgekomen en nog eens 39% dat dit weleens voorkomt en 22% dat dit vaak voorkomt.

5% voelt zich erg onprettig bij tandartsen en 4% onprettig, 13% voelt zich niet prettig maar ook niet onprettig, voor 8% wisselt het, 49% voelt zich prettig en 20% voelt zich heel prettig bij de tandartsen waarmee ze momenteel samenwerken. 18% ervaart nooit druk vanuit tandartsen, 37% bijna nooit, 30% niet altijd en 14% ervaart altijd druk.

Kunnen conflicten openlijk besproken worden binnen de praktijk?

De mondhygiënisten gaven de volgende antwoorden: 8% nooit, 15% zelden, 21% soms, 37% meestal en 18% altijd.

7% is hierbij zelf de conflictvermijder. 34% is nog nooit in conflict geraakt. 42% van de mondhygiënisten heeft soms een conflict en 14% regelmatig. 2 mondhygiënisten hebben vaak een conflict. Vreemd genoeg geven de tandartsen hele andere antwoorden. 27% van de tandartsen zeggen dat zij nooit in conflict zijn maar 4 van de 42 zijn conflictvermijders. 12% zegt soms in conflict te komen.

Hoe meer er overlegd wordt, hoe minder conflicten.

In hoeverre kunnen tandartsen problemen bespreken en oplossen met mondhygiënisten? Twee zeggen dat dit nooit kan, vijf zeggen dat dit soms kan en de rest antwoord vaak of altijd.

Vijf mondhygiënisten komen nooit tot een beter plan als zij problemen met de tandarts bespreken en acht mondhygiënisten bespreken nooit problemen met de tandarts.

46% ervaart dit soms positief en 33% ervaart altijd dat ze er samen beter uitkomen. 5% heeft geen behoefte om bij de tandarts terecht te kunnen, 5% heeft nooit het gevoel bij de tandarts terecht te kunnen, 9% heeft dit bijna nooit, 30% soms en bijna de helft (49%) altijd.

Het idee dat geen terugkoppeling zowel onzekerheid als demotivatie kan veroorzaken, sluit goed aan bij bestaande theorieën over psychologische veiligheid (Edmondson). Hier zou een aanbeveling kunnen zijn om structurele feedbackmomenten in te bouwen in de samenwerking. De data laten zien dat hoe vaker er overleg is, hoe minder conflicten er ontstaan. Dit kan pleiten voor regelmatige intercollegiale afstemming, vooral bij diagnostiek en behandelplanning.

Rollen

Voor 5% is de verdeling van verantwoordelijkheid en rollen heel onduidelijk. Voor 6% is dit onduidelijk en 30% is hierover neutraal van mening. 38% vindt dit duidelijk en 20% heel duidelijk.

De mondhygiënisten gaven ook aan of hun kwaliteiten gekend werden door de tandartsen. 6% gaf aan dat deze nooit werden gekend, 14% bijna nooit, 40% niet altijd en 39% altijd. 2% kan nooit de eigen professionaliteit inzetten, voor 9% is dit zelden, voor 13% is dit soms, voor 31% is dit vaak en voor 43% is dit altijd.

Ook werd gevraagd of er momenten voor de mondhygiënisten zijn waarin ze zich overrulled voelden door de tandartsen zonder duidelijke beargumentering. Voor 31% zijn dit momenten er nooit, maar voor 48% komt dit soms voor en voor 19% zelfs vaak.

Leiderschap

Het leiderschapsniveau van de tandartsen vindt 11% van de mondhygiënisten heel slecht. Zij vinden dat de tandarts de regierol vrijwel nooit oppakt. De meesten van hen hebben helemaal geen plezier in samenwerken. De rolverdeling is vaak onduidelijk. Zij raken regelmatig in conflict en schatten de kennis van de tandartsen laag in op gebied van preventie en paro. Zij kregen vrijwel nooit een opdracht om een voorbehouden handeling uit te voeren. Er wordt minder overlegd en als dit er is dan is het vaker hun eigen initiatief. Opvallend is dat op twee na deze mondhygiënisten werkzaam zijn in Utrecht en in Noord-Holland.

14% vindt de leidersrol van tandartsen slechts, 42% is hierover neutraal, 28% vindt dat de tandartsen goed zijn in hun leiderschap en slechts 3% vindt dat zij dit heel goed doen. Deze 3% geeft op vrijwel alle vragen een heel positief antwoord.

Feedback van mondhygiënisten aan tandartsen

Een leider kan mensen in hun kracht zetten. Hoe voelen de mondhygiënisten en de tandartsen dit en wat doen zij?
Over feedback hebben we het al eerder gehad, maar geven mondhygiënisten ook feedback aan tandartsen? 57% van de tandartsen geeft aan meestal feedback te ontvangen over patiënten die bij hen voor controle komen en 10% krijgt dit altijd. Deze laatste groep voelt zich gewaardeerd en bovendien is hun ervaring in de samenwerking heel goed. 58% van de mondhygiënisten vindt dat zij de tandartsen in hun kracht zetten, 30% is hier neutraal over, 7% zegt dat dit wisselt en 2% zegt dat ze de tandarts juist onzeker maken.

Ook werd de mondhygiënisten gevraagd of zij zich in hun kracht gezet voelden door de tandartsen. 4% van hen voelt zich juist onzeker gemaakt, 32% voelt zich niet in hun kracht gezet maar ook niet onzeker gemaakt. Voor 16% wisselt dit en gelukkig voelt 46% zich wel in hun kracht gezet.

20% van de mondhygiënisten is van mening dat de tandarts nooit de regierol pakt. 33% vindt dat de tandarts deze soms inneemt, 38% soms en 9% altijd. Bijzonder is dat dit volgens deze mondhygiënisten niet altijd onder goed leiderschap valt.

Iemand die altijd de regierol pakt vindt men lang niet altijd een goede leider. Maar een tandarts die de regierol nooit pakt, blijkt geen goede leider gevonden te worden.

Zou de mondhygiënist preventieleider moeten worden? 14% van de tandartsen vindt dat er sowieso geen preventieleider zou moeten zijn of komen. 17% is van mening dat een mondhygiënist dit niet zou moeten doen. 36% vindt dat deze rol wel voor de mondhygiënist is weg gelegd maar niet elke mondhygiënist zou dit moeten doen. En 33% van de tandartsen vindt dat elke mondhygiënist een preventieleider zou moeten zijn.

10% ervaart de communicatie vanuit de tandartsen als heel slecht, 9% als slecht, 23% niet goed – niet slecht, 4% vindt dat dit wisselt, 43% noemt deze goed en 11% heel goed.

De perceptie van leiderschap varieert sterk, en het gebrek aan duidelijke rolverdeling leidt bij sommige mondhygiënisten tot onzekerheid en conflict. Dit sluit aan bij situationeel leiderschap: sommige teamleden hebben behoefte aan sturing, anderen aan autonomie. De perceptie over de regierol van tandartsen is tevens verdeeld. Sommige mondhygiënisten vinden dat tandartsen te weinig leiding nemen, terwijl anderen het juist te dominant vinden. Dit sluit aan bij de theorie van situationeel leiderschap: niet iedereen heeft dezelfde aanpak nodig

Werkdruk

Heeft de werkdruk invloed op de samenwerking? 26% van de tandartsen ervaart dit nooit. 31% ervaart dit zelden, 33% soms en 10% vaak. Mondhygiënisten hebben hier toch wel wat vaker last van. Maar 8% ervaart nooit dat de werkdruk van invloed is op de samenwerking. 16% ervaart dit zelden, 39% ervaart dit soms, 26% vaak en 10% zelfs altijd.

Plezier

Er is een positieve trend te zien bij tandartsen, waarvan de meerderheid samenwerking als plezierig ervaart. Bij mondhygiënisten is het beeld gemengder, wat mogelijk te maken heeft met erkenning en autonomie.

Door:
Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist. Vragenlijst uitgezet via dentalinfo.nl

Lees ook deel 1: Onderzoeksuitkomsten: vragenlijst samenwerking tussen mondhygiënisten en tandartsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lees meer over: Samenwerken
monique kooijmans 400

Tanden en kiezen laten trekken voor financiële redenen

Meer dan de helft van de Nederlandse tandartsen en MKA-chirurgen verwijdert tanden of kiezen op verzoek van de patiënt, zelfs als daar geen duidelijke tandheelkundige reden voor is. Dit opvallende inzicht komt uit het promotieonderzoek van Dyonne Broers van het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA).

Hoewel tanden en kiezen meestal worden getrokken vanwege gaatjes of tandvleesontstekingen, blijkt uit Broers’ onderzoek dat patiënten ook regelmatig een extractie aanvragen om niet-tandheelkundige redenen. De meest genoemde oorzaak? Geld. Een tand trekken is namelijk goedkoper dan het plaatsen van een kroon of andere uitgebreide behandelingen. Ook extreme angst voor de tandarts en onverklaarbare pijn worden vaak genoemd als redenen voor zo’n verzoek.

Hoe vaak komt dit voor?

Uit een vragenlijst onder Nederlandse tandartsen en MKA-chirurgen blijkt dat ruim driekwart in de afgelopen drie jaar te maken kreeg met verzoeken om tanden of kiezen te verwijderen zonder tandheelkundige noodzaak. Meer dan de helft van hen gaf daadwerkelijk gehoor aan deze verzoeken.

Striktere afwegingen in ziekenhuizen

In de ziekenhuizen en centra voor bijzondere tandheelkunde die aan het onderzoek met patiënten meededen wordt hier anders mee omgegaan. Slechts 4 tot 7% van de extractieverzoeken heeft daar een niet-tandheelkundige reden en deze verzoeken worden doorgaans niet ingewilligd.

Professionele standaard en ethiek

Volgens Broers moeten zorgverleners zich houden aan de professionele standaard, die ‘goed hulpverlenerschap’ waarborgt. Extractieverzoeken zonder tandheelkundige noodzaak mogen niet zomaar worden uitgevoerd, zelfs niet als de patiënt daarvoor de verantwoordelijkheid wil nemen.

Daarnaast speelt ethiek een belangrijke rol: de autonomie van de patiënt is belangrijk, maar de zorgverlener mag geen schade veroorzaken.

“Zorgverleners moeten die principes zorgvuldig afwegen”, zegt Broers.

De bevindingen van Broers’ onderzoek werpen een nieuw licht op de praktijk en roepen vragen op over hoe vaak de professionele standaard in dit soort situaties daadwerkelijk wordt nageleefd.

“Als zorgverlener moet je blijven handelen in het belang van de patiënt, binnen de professionele kaders”, zegt Broers.

 

Foto: Monique Kooijmans

 

 

 

Lees meer over: Pijn | Angst, Thema A-Z
Een eigen praktijk iets voor mij

Een eigen praktijk: iets voor mij? Mondzorgverleners verkiezen startersdag boven zonnige zaterdag

Op een bijna zomerse zaterdag 8 maart kwamen mondhygiënisten en tandprothetici, allen aspirant-praktijkhouders, naar Utrecht voor de NVM/ONT/VvAA Startersdag 2025. Een kleinschalig evenement, met veel ruimte voor interactie. De belangstelling was groot dit jaar: de 55 beschikbare plekken waren al snel vergeven.

Verschillende vormen

Onder de vlag ‘Een eigen praktijk: iets voor mij?’ bood de startersdag de mondzorgverleners een vol programma. Van negen uur ’s morgens tot vijf uur ’s middags namen zij deel aan de verschillende sessies, aangeboden in drie blokken. Na het welkomstwoord namens de organiserende partijen stond dagvoorzitter en programmamanager Erik van Dam van VvAA in zijn inleiding stil bij de drie hoofdvormen van het starten als praktijkhouder. Starten kan door het aansluiten bij een bestaande praktijk (associatie) of het – al dan niet met anderen – overnemen van een bestaande praktijk (overname). Daarnaast komt ook het starten van een geheel nieuwe praktijk, nog zonder patiënten (nulpraktijk of vrije vestiging) weer meer voor de laatste tijd. Daarna lichtte Erik het programma van de startersdag toe. Hoe ziet de invulling van de drie blokken eruit?

Wie ben ik? Hoe positioneer ik mijn praktijk?

In het eerste, plenaire blok zette coach en trainer Jacqueline Mooij van VvAA de deelnemers een spiegel voor. Is zo’n eigen praktijk eigenlijk wel wat voor jou? Hoe kom je daarachter? Vooraf hadden alle deelnemers online een persoonlijk profiel gegenereerd. Een handig hulpmiddel om na te denken en in gesprek te komen over onder meer communicatiestijlen en besluitvorming. Maar vooral ook over de kernvragen: Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

Communicatieadviseur Ward de Moor (MoorComm) voegde aan die persoonlijke spiegel de omgeving (patiënten, andere praktijken etc.) toe. Die twee met elkaar verbinden geeft de basis voor het positioneren van je eigen praktijk. Met praktische voorbeelden uit de (mond)zorg en daarbuiten liet hij zien wat de mogelijke kernfocus van een praktijk kan zijn en wat dat betekent. Zo kwamen Ikea en Mc Donald’s voorbij als voorbeelden van de focus ‘Operational excellence’, een van de drie besproken waardestrategieën. Vervolgens vertaalde Ward dit naar de mondzorg aan de hand van de websites van bestaande praktijken van mondhygiënisten en tandprothetici in ons land. Praktijken die zich vooral richten op het optimaliseren van de (uitvoering van de) zorgprocessen. Deze staan zich bijvoorbeeld voor op een strakke planning en efficiënte behandelingsmethoden.

Tien stappen en (zorg)wetgeving

Het tweede blok was meer zakelijk en juridisch van aard. Langere sessies waarin de groep zich splitste in tweeën: de mondhygiënisten en de tandprothetici volgden om en om de twee workshops. Ervaren VvAA ondernemersadviseur Frank Brusche lichtte volgens het beproefde tienstappenplan het proces van praktijkovername (of associatie of ‘nulstart’) toe. Ook dit startte met de persoon van de aspirant-praktijkhouder, maar ging verder via bijvoorbeeld het selecteren van een geschikte praktijk, naar onderhandelen, waardebepaling tot en met het daadwerkelijke overnemen en het afhechten van de relaties in de huidige werkkring. Bij het bespreken van de verschillende methoden van waardebepaling gaf Frank aan dat, in plaats van voorheen de ‘klassieke goodwillmethode’, nu de zogenaamde ‘genormaliseerde EBITDA-methode’ steeds meer de norm is in mondzorgland. Hierbij is kortgezegd de winst vóór afschrijvingen, rentelasten en belastingen -gecorrigeerd voor afwijkingen- de grondslag voor de berekening van de waarde van de praktijk.

Jurist Marjolein Stigter van NVM-mondhygiënisten richtte zich, onder de titel ‘Beroepsinhoudelijk ondernemerschap’ vooral op de juridische aspecten van het voeren van een mondzorgpraktijk. Zij beantwoordde vragen als ‘Wat moet ik regelen vóórdat ik start? ‘ en ‘Wat kan ik tegenkomen als ik ben gestart?’. Wkkgz, Wtza, Wgbo, de meest relevante (zorg)wetten kwamen voorbij. Zo werd onder meer ingegaan op de geneeskundige behandelingsovereenkomst met de patiënt. Deze kan je niet zo maar beëindigen, dat moet weloverwogen gebeuren. En op basis van een gewichtige reden: wat betekent dat? Daarbij gebruikte Marjolein een verstoorde vertrouwensband als voorbeeld, waarbij een serieus meningsverschil over de behandeling aan ten grondslag ligt. Ondanks het juridische karakter toch een heel toegankelijke workshop met veel praktijkvoorbeelden en oplossingen.

Speeddates met praktijkhouders

Het derde en laatste blok bestond uit voor iedere deelnemer achter elkaar drie speeddates met verschillende praktijkhouders uit het eigen beroepsveld. In kleine groepjes van maximaal tien beroepsgenoten werden huidige praktijkhouders aan de statafels het hemd van het lijf gevraagd. Welke ervaringen hadden zij toen ze praktijkeigenaar werden? Welke aanpak kozen zij? Waar liepen ze tegenaan, hoe kijken ze daar op terug, welke tips hebben ze?

Op naar 2026

Ondanks het mooie weer bezochten veel deelnemers na afloop de gezamenlijke borrel om na te praten met collega’s, sprekers en adviseurs. Al met al een leuke en leerzame dag, door de deelnemers met rapportcijfer 8 beoordeeld. Op naar de NVM/ONT/VvAA Startersdag 2026!

Lees meer over: Afvalverwerking, Congresverslagen, Management, Ondernemen, Richtlijnen, Röntgen en beeldsystemen, Slaapgeneeskunde
Ervaring is de optelsom van je fouten

FA en ZnFA mogelijk potentiële botregeneratoren in de tandheelkunde

Volgens een studie gepubliceerd in het Journal of Dentistry zijn calciumfluoridefosfaatfluorapatiet (FA) of met zink gedoteerde FA (ZnFA) potentiële en effectieve botopvullers voor tandheelkundige applicaties.

Autotransplantaten

Tussen de 40% en 60% van de alveolaire botrand wordt geresorbeerd binnen twee tot drie jaar na tandextractie, ondanks het gebruik van autotransplantaten, allotransplantaten, gedemineraliseerde botmatrix en bottransplantaten.
Op dit moment is de beste manier om bot te regenereren een autotransplantatie, echter het gebruik ervan voor tandheelkundige implantaten is beperkt. Autotransplantaten brengen veel beperkingen met zich mee waaronder de kostbare en steriele operatieprocedure, daarom wordt vaak gedemineraliseerde botmatrix gebruikt.

FA en ZnFA

FA en ZnFA werden onderzocht door ze eerst tot schijven te persen en de anti-bacteriële eigenschappen te beoordelen. Deze schijven werden gebruikt om stamcellen te kweken waarbij de oppervlakten met de hoogste expressie van de botmarkers osteopontine en osteocalcine werden gebruikt voor het in vivo onderzoek.

Onderzoek

Tijdens het onderzoek werden 20 ratten verdeeld in vijf groepen waarbij een defect van 5 mm in de kaak werd gecreëerd. Het botdefect werd gevuld met 2% FA, FA, een autotransplantaat, gedemineraliseerde botmatrix of onbehandeld gelaten. Na 12 weken werden de defecten geëvalueerd.

Resultaten

Uit het onderzoek bleek dat de oppervlakken met FA en ZnFA de celgroei zouden kunnen ondersteunen en de osteogene differentiatie van stamcellen bevordert kan worden.
Daarnaast liet beeldvormingsanalyse een overeenkomst zien in botregeneratie tussen fluorapatiet-, zink-gedoteerdefluorapatiet en de autotransplantaatgroep.

Conclusie

Er is echter meer onderzoek nodig om de nauwkeurigheid van het botpercentage van de tanddefecten te meten.

Bron:
Journal of Dentistry

Lees meer over: Restaureren, Thema A-Z
Dental Trauma Guide nu ook Nederlandstalig

Dental Trauma Guide nu ook Nederlandstalig – vervangt richtlijn Tandletsel

De Dental Trauma Guide (DTG) is een (Deense) online tool die tandarts algemeen practici, orthodontisten en MKA-chirurgen ondersteunt bij diagnostiek en behandeling van tandletsel.
De DTG is gebaseerd op de IADT-richtlijnen en doorontwikkeld door de Universiteit van Kopenhagen.

Het KIMO heeft nu een Nederlandstalige versie van de DTG ontwikkeld met ondersteunde informatie en documenten. Deze versie vervangt de KNMT-richtlijn Tandletsel (2010).
De DTG Nederlandstalige versie kent een aantal aanvullingen die specifiek van toepassing zijn op de Nederlandse mondzorgsituatie.

De DTG is te gebruiken met een lidmaatschap. Per 1 april 2025 is de DTG kosteloos beschikbaar voor KNMT-leden. Niet-KNMT-leden ontvangen een korting op het lidmaatschap van de DTG.

Lees meer over de Nederlandstalig versie van de Dental Trauma Guide op de website van het KIMO

Maandag 23 juni 19:30-21:00 organiseert de KNMT een webinar over de DTG met ROC-voorzitter Edwin Eggink en ROC-leden Leander Dubois en Dick Barendregt.

Lees meer over: Richtlijnen, Thema A-Z
Implantaatrobotsystemen voor het nauwkeuriger plaatsen van implantaten

Implantaatrobotsystemen voor het nauwkeuriger plaatsen van implantaten

Een onderzoek dat onlangs gepubliceerd is in de Journal of Prosthetic Dentistry laat zien dat autonome tandheelkundige implantaatrobotsystemen (ADIRS) kunnen bijdragen aan een hoge nauwkeurigheid bij het plaatsen van implantaten en daarbij zorgen voor een minder invasieve procedure van het implantatieproces.

Implantaten

Op dit moment hangt de nauwkeurigheid van implantaatpositionering voornamelijk af van de klinische vaardigheid van de chirurg. Een klein foutje of afwijking tijdens het plaatsen kan al invloed hebben op de functionaliteit en het esthetische resultaat. Op dit moment loopt het aantal mislukkingen op tot 10%

Onderzoek

Aan het onderzoek deden 74 patiënten (28 mannen en 46 vrouwen) mee waarbij een implantaat werd geplaatst met behulp van ADIRS. In totaal werden 86 implantaten geplaatst, uitgevoerd met behulp van ADIRS door 2 chirurgen. Bij alle patiënten werd voor de operatie een cone beam computertomografie (CBCT)-scan uitgevoerd. De gegevens van de CBCT werden in het ADIRS-systeem gezet voor reconstructie en chirurgische planning van het implantaat. Na lokale anesthesie, desinfectie van het operatiegebied en patiëntregistratie werd door de robot de osteotomie voorbereid en het implantaat geplaatst met behulp van een navigatiesysteem. Na het plaatsen werd opnieuw een CBCT-scan gemaakt om de afwijkingen tussen de geplande en uiteindelijke implantaatpositie te beoordelen.

Resultaten

Van de 86 geplaatste implantaten werden 30 implantaten in de premolaarregio geplaatst en 56 implantaten in de molaarregio. Er werden 30 implantaten in de bovenkaak en 56 implantaten in de onderkaak geplaatst. Postoperatieve CBCT-beeldvorming gaf een nauwkeurige plaatsing van het implantaat. Aan de hand van de globale coronale afwijking, globale apicale afwijking en globale hoekafwijking werd de nauwkeurigheid beoordeeld.

De resultaten lieten zien dat de coronale, apicale en hoekafwijking niet siginificant werden beïnvloed door het imlantaatgebied (premolaarregio, molaarregio, bovenkaak, onderkaak, links, rechts), lengte van het implantaat of de chirurg.

Conclusie

Op basis van de resultaten kunnen er drie conclusies worden getrokken. Het plaatsen van implantaten met behulp van ADIRS vertoonde een hoge nauwkeurigheid.

Daarnaast hadden het implantaatgebied, de lengte van het implantaat en de chirurg geen invloed op de nauwkeurigheid van het plaatsen van het implantaat. ADIRS kan dus een betrouwbare optie zijn voor het plaatsen van implantaten, echter zijn er uitgebreide klinische onderzoeken noodzakelijk.

Bron:
Journal of Prosthetic Dentistry

 

Lees meer over: Implantologie, Thema A-Z
Malocclusie in verband met slechtere levenskwaliteit

Detectie van malocclusie met behulp van kunstmatige intelligentie vs. orthodontisten

Een studie gepubliceerd in het American Journal of Orthodontics and Dentofacial Orthopaedics heeft onderzoek gedaan naar het ontwerpen van een kunstmatig intelligentiesysteem voor de classificatie van tandheelkundige occlusies met behulp van intra-orale foto’s.

Kunstmatige intelligentie

Kunstmatige intelligentie (AI) kan de behoefte aan menselijke subjectiviteit verminderen en kan worden toegepast in meerdere medische disciplines en kan hiermee de diagnose en behandeling aanzienlijk verbeteren. AI kan ook worden gebruikt in de orthodontie waarbij het kan helpen met diagnostische ondersteuning, maar ook in het proces van identificeren van cefalometrische oriëntatiepunten. Daarnaast kan AI ook ingewikkelde medische beslissingen zoals tandextracties vereenvoudigen, en daarbij wordt de toegang tot gespecialiseerde gezondheidszorg vergroot.

Onderzoek

De studie omvatte 948 volwassen patiënten met een blijvende dentitie. Er werden intra-orale foto’s genomen van de patiënten vanaf de linker-, rechter- en frontale zijde. Daarnaast werden malocclusie, overjet en overbeet onderzocht door een deskundige orthodontist, en werden de patiënten geclassificeerd in zes groepen. De zes groepen bestonden uit: klasse I, klasse II, halve cuspidaat klasse II, superklasse I, klasse III en niet-classificeerbaar.
De patiënten werden in 2 groepen verdeeld. De eerste groep, bestaande uit 700 patiënten, werd gebruikt voor het trainen van een AI-systeem. De tweede groep, bestaande uit 248 patiënten, werd gebruikt voor de evaluatie van het AI systeem na de training.

Resultaten

Het AI-systeem liet een nauwkeurigheid, precisie, herinnering en F1-score van respectievelijk 93,1%, 88,6%, 91,2% en 89,7% zien voor de classificatie van molaire malocclusie en respectievelijk 89,1%, 88,8%, 91,41% en 89,8% voor malocclusieclassificatie van hoektanden.
De resultaten van de malocclusieclassificatie gemeten door de orthodontist lieten een nauwkeurigheid van 95,7%, precisie van 80,4%, herinnering van 89,3% en F1-score van 83,8% zien voor de malocclusie bij de molaren.
De malocclusie bij hoektanden gemeten door een orthodontist resulteerde in een nauwkeurigheid van 81,2%, precisie van 71,2%, herinnering van 77,5% en F1-score van 72,2%.

Conclusie

De resultaten lieten zien dat de orthodontist de molaire malocclusies en cuspidaat malocclusies soms verkeerd classificeerde. Echter de orthodontist presteerde beter bij de classificatie van overjet en overbite vergeleken met het AI-systeem.
Toekomstige onderzoeken zouden volgens de auteurs metingen van meerdere specialisten moeten omvatten om de oordelen van één arts te verminderen.

Bron:
American Journal of Orthodontics and Dentofacial Orthopaedics

Lees meer over: Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z
Stamcellen uit tandvleesweefsel om zenuwen te herstellen

Stamcellen uit tandvleesweefsel om zenuwen te herstellen

Een persbericht van de Universiteit van Pennsylvania laat zien dat onderzoekers stamcellen uit tandvleesweefsel halen om zenuwen te herstellen. Deze aanpak zou kunnen worden gebruikt om bij patiënten met mondkanker of gezichtsletsel de motorische functies en sensaties te herstellen na een reparatie met hun eigen weefsel.

Autograft

Voor het herstellen van een ernstige zenuwbeschadiging in de craniofaciale regio gebruiken chirurgen een zenuw uit een arm of been om beweging of gevoel te herstellen. Dit wordt een autograft genoemd en is de standaardbehandeling van zenuwbeschadiging. Echter resulteert het niet altijd in volledige zenuwregeneratie en kan het leiden tot beschadiging van het gezonde lichaamsdeel.

Gingivale mesenchymale stamcellen

Onderzoekers van de afdeling Oral and Maxillofacial Sugery bij de Penn Dental Medicine halen gingivale mesenchymale stamcellen (GMSC’s) uit tandvlees om deze om te zetten in Schwann-achtige cellen. Schwann-achtige cellen zijn de pro-regeneratieve cellen van het periferen zenuwstelsel die myeline en neurale groeifactoren aanmaken. Zij konden hierbij hun eerdere kennis van het toepassen van GMSC’s en de omzetting in Schwann-achtige cellen gebruiken.

Collageensteiger

De onderzoekers toonden aan dat het infuseren van een collageensteiger met de GMSC’s en het gebruiken ervan om aangezichtszenuwletsel bij dieren te repareren net zo effectief was als een autotransplantatie. Het team blijft de methode verder onderzoeken om ook grotere gaten, die vaak het gevolg zijn van operaties waarbij tumoren worden verwijderd of trauma’s, te repareren.

Conclusie

Deze aanpak zou dus kunnen worden gebruikt om bij patiënten met mondkanker of gezichtsletsel de motorische functies en sensaties te herstellen na een reparatie met hun eigen weefsel. De groep van onderzoekers richt zich met name op het hoofd en nek, echter zou verder werk aan dit model ook kunnen leiden tot zenuwreparatie in andere delen van het lichaam.

Bron:
PR Newswire

Lees meer over: Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z

De frontbrug: wanneer en hoe?

De indicatie voor een brug neemt weer toe. In de afgelopen jaren werd vaak de voorkeur gegeven aan een implantaatkroon en was de brug een beetje in het verdomhoekje geraakt. Maar ook een implantaat bleek niet zaligmakend. Wanneer kies je voor een brug, welk materiaal kies je, hoe maak je een frontbrug mooi in het gezicht en hoe om te gaan met het tandvlees? Verslag van de lezing van Paul de Kok tijdens het congres Front2023.

Indicatie

Een groot nadeel bij het maken een brug is natuurlijk het gezonde materiaal wat moet worden afgenomen. Toch zijn er een aantal goede redenen om de voorkeur aan een brug te geven. Eén daarvan is het overmaken van een bestaande brug. Maar ook bij medisch gecompromitteerde patiënten kan de voorkeur uitgaan naar een brugconstructie, omdat chirurgisch ingrijpen geen optie is. Verder zijn er qua soft tissue technieken wellicht meer mogelijkheden bij een pontic site van een brug dan rondom een implantaat. Dus al met al neemt de indicatie voor een brug weer meer toe.
Bovendien zijn de overlevingspercentages van bruggen heel hoog. Tenslotte zijn er ook patiënt-klinische factoren waardoor je toch de afweging maakt over te gaan tot een brug.

Heel pragmatisch gedacht: er van uitgaande dat de overleving van een brug ongeveer 15 tot 20 jaar is en dat een brug heel voorspelbaar nog een keer kan worden over gemaakt, dan kan met een brugconstructie toch al snel 30 jaar worden overbrugt. En kan een brug helemaal bij 50 plussers dus een zeer goede indicatie zijn.

Casus 12-delige brug

Dat naast alle andere factoren ook patiënt klinische factoren meespelen komt duidelijk naar voren in de casus die gepresenteerd wordt. Een vrouw heeft al heel lang een brug in de mond, maar is niet meer tevreden over hoe de brug er uit ziet en wil daar graag wat aan laten doen. Het gaat hierbij om een 12-delige brug op 5 pijler elementen, 16, 13, 23, 15 en 26. Na maken van de OPG, waarop te zien is dat de kwaliteit van enkele pijlerelementen deels avitaal is en de overspanning van de brug behoorlijk groot, wordt toch in eerste instantie gedacht aan implantologie. Maar dan zijn enkele chirurgische ingrepen nodig en moeten meerdere implantaten worden geplaatst. Terwijl mevrouw zelf zich afvraagt waarvoor dat allemaal nodig is, want zij heeft al 20 jaar lang zonder problemen een brug, zij stoort zich alleen aan de esthetiek. Zij wil dan ook gewoon een nieuwe brug. Volgens de literatuur kan een dusdanig grote brug dan wel niet de beste optie zijn, maar in deze mond bij deze vrouw werkt het. Uiteindelijk is Paul de Kok, na tekenen van informed consent meegegaan met mevrouw en heeft hij na uitvoeren van een herendo op de 16 een nieuwe brug vervaardigd. Mevrouw is nog steeds esthetisch en functioneel ontzettend blij met haar brug, die in 2016 werd gemaakt. Een van de redenen waarom deze brugconstructie is geslaagd, is de juiste materiaalkeuze.

Materiaalkeuze

Het is goed te beseffen dat een brug zich heel anders gedraagt dan een kroon. Een kroon ondergaat bij kauwen verticale krachten die drukspanning geven op het kroonmateriaal. Drukspanning is een kracht die keramiek heel goed kan weerstaan. Bij een brug is dat een ander verhaal. Bij een brug heb je naast drukspanning te maken met trekspanning. De brug zakt een beetje door bij de pontic, waardoor er trekspanningen ontstaan in het connectorgebied. Keramiek kan veel minder goed tegen trekspanningen. Als er een breuk ontstaat is dat eigenlijk altijd bij het connectorgebied, omdat daar de trekspanning het grootst is en de brug vaak smal is. Trekspanning is de zwakste schakel. Bij een cantilever is de trekspanning nog groter als gevolg van de eenzijdige ondersteuning.
Als je kijkt naar de verschillende materialen dan is Chroom-Kobalt, een onedel metaal, veruit het sterkste van de meest gebruikelijke materialen, daarna volgt Zirconia. Lithiumdisilicaat is daarentegen veel minder sterk en composiet heeft de minste weerstand tegen trekspanning. Daarnaast is ook de e-modulus van invloed. Hoe hoger de e-modulus hoe minder elastisch het materiaal. En hoe elastischer het materiaal hoe meer het materiaal doorbuigt en des te hoger dan de trekspanningen worden. Wat weer ongunstig is voor de breuksterkte van een materiaal. Ook hier komt Chroom-Kobalt het beste uit de verf en heeft composiet juist de laagste e-modulus en zal dus ook eerder breken. De breuksterkte en e-moduli voor de verschillende materialen zijn weergegeven in tabel 1.

Al met al zijn chroom-kobalt en zirconia een veel betere optie voor een brug dan lithiumdisilicaat of composiet. Dat blijkt ook uit klinische literatuur. De 5-jaars overleving van lithiumdisilicaat zijn voor kronen heel hoog, maar voor brugconstructies een stuk lager. Ook bij de 10-jaars overleving scoort lithiumdisilicaat niet goed voor brugconstructies. Lithiumdisilicaat blijkt dus geen geschikt materiaal voor brugconstructies, behalve in het front waar de kauwkrachten minder hoog zijn dan in de zijdelingse delen.
Zirconia en metaalporselein zijn betere materialen voor bruggen. De 5-jaarsoverleving van metaal-porselein liggen op 98,7% en die van zirconia op 93%. Waarbij bij metaal-porseleinen bruggen in 11,6 % sprake is van chipping/ breuk terwijl dit bij zirconia veel hoger ligt, dit treedt op in 50 % van de gevallen. Vandaar dat ook steeds meer gebruikt wordt gemaakt van full contour zirconia en steeds minder vaak van opgebakken zirconia bruggen. Ook komt breuk vaker voor bij zirconia dan bij metaal-porselein, al komt het nog steeds maar heel weinig voor. Als we dan verder inzomen op zirconia en metaal-porseleinen bruggen dan is de buigsterkte van metaal-porselein veel hoger, esthetisch wint zirconia het van metaal-porselein. Qua biocompatibiliteit wint zirconia, als inert materiaal, het by far van metaal-porselein. En ook wat betreft de kosten is zirconia gunstiger, aangezien dit materiaal goedkoper is dan metaal-porselein

Vervolg casus 12-delige brug

In het geval van de mevrouw met de 12-delige brug is uiteindelijk in overleg met de tandtechnicus gekozen voor een zirconia brug. Best een gewaagde keuze, maar in dit geval was dat mogelijk. Dat heeft er vooral mee te maken dat de sterkte van een brug niet alleen wordt bepaald door de breedte van de brug, maar in belangrijke mate ook door de hoogte van de brug. Hoe hoger de brug des te sterker ook het connectorgebied. In dit geval was er sprake van een hoge brug, lange tanden en hoge/ grote connectorgebieden en durfde de tandtechnicus het aan om de brug van zirconia te vervaardigen. Daarnaast is het ook bij zirconia mogelijk om alleen het buccale esthetische deel op te bakken, terwijl je de kwetsbare delen in full contour zirconia houdt. Paul de Kok geeft aan dat hij in 95% van de brugconstructies full contour zirconia gebruikt, waarbij eventueel alleen de buccale delen opgebakken worden. Het is wel belangrijk om ook bij brugconstructies rekening te houden met het feit dat hoe translucenter het zirconia is hoe zwakker het wordt. Dust laat je niet verleiden bij brugconstructie te translucent zirconia toe te passen. Heel soms geeft Paul de Kok toch de voorkeur aan metaal-porselein. Deze keuze maakt hij bij lange overspanningen, bij cantilevers en bij diepe beten, waarbij de hoogte van de connectorgebieden beperkt is.

Gezicht

Casus frontbrug

Een mevrouw meldt zich met een oude brug, waar ze niet meer blij mee is. Klinisch en röntgenologisch en functioneel is er niets aan de hand. Maar waar mevrouw zich met name aan stoort is dat de brug veel te groot is. Als de situatie klinisch, röntgenologisch en functioneel goed is dan is het opnieuw vervaardigen van een brug een prima oplossing en is het overwegen van implantaten niet eens nodig. De brug wordt verwijderd. Met een groffe diamantboor worden sleuven in het porselein geboord. Daarna wordt met een hard metalen boor door het metaal heen geboorde en met een speciale hevel met een kruis erin wordt de brug eenvoudig los geheveld. Paul de Kok kiest nooit voor tikken ter bescherming van de pijlerelementen. De stompen die onder de brug vandaan komen worden nog iets aangepast, waarbij goed gelet wordt of er geen ondersnijdingen zijn. Een praktische tip hierbij is het gebruik van een fotospiegel waarbij je alle stompen van bovenaf gelijktijdig kan zien en beoordelen.

In veel praktijken wordt dan van de preparatie een afdruk/ scan gemaakt en naar het lab gestuurd. Als aanvulling wordt dan nog verzocht om kleurbepaling. En met deze informatie wordt de tandtechnicus verzocht om vervaardiging van een brug. Met deze beperkte informatie moet de tandtechnicus het maar doen. Dit terwijl het gezicht maakt of de tanden mooi worden. Een casus is pas geslaagd als het mooi is in het gezicht. Tandtechnici hebben dus meer informatie nodig dan alleen een model en de kleur, zij moeten weten en zien hoe de tanden in het gezicht staan.

Uit het gezicht kan aanvullende informatie worden gehaald. De midlijn, incisale lengte en ook de positie van de bovenkaak ten opzichte van het gezicht. Want bijvoorbeeld bij 80% van de mensen staat de bovenkaak iets gekanteld ten opzichte van de pupillen. Er zijn verschillende tools die je hierbij kunnen helpen. In de eerste plaats is dat een facebow, die wat Paul de Kok betreft onontbeerlijk is bij het vervaardigen van een brug in het front. Verder is een afdruk van de tijdelijke voorziening of de beginsituatie nodig. Het laboratorium kan aan de hand van de oorspronkelijke/ tijdelijke voorziening beoordelen wat er wel en niet goed was aan de oude voorziening. En als laatste is een portretfoto nodig voor het maken van een esthetisch mooie frontbrug. Een foto na prepareren met de wanghaken in de mond kan worden meegestuurd naar het lab. Of nog mooier om te gebruiken is een digital smile design

Digital smile design

15 jaar geleden werd digital smile design geïntroduceerd door Christian Coachman. Het is een tool om meer vanuit het gezicht te gaan werken. Het gezicht wordt uitgelijnd door een paar simpele lijnen aan te brengen. De pupillijn en de midlijn vormen de basis waarop je het gebit gaat ontwerpen. Dan bepaal je een lengte voor de incisale lengte, en kies je een ideale breedteverhouding voor de tanden onderling, ongeveer 60-60-60%. Dan is het eventueel mogelijk om over de portretfoto een intra-orale foto heen te plakken. Die lijn je dan uit op basis van de portretfoto, als een soort digitale facebow. Vervolgens kan je nog een lijn aanbrengen voor de cervicale uitlijning en eventueel is het mogelijk om nog een sjabloon met tanden aan te brengen. Vooral dat laatste is prettig in de communicatie naar de patiënt toe, omdat deze meer inzicht krijgt in het behandelplan. Verder is het digital smile design vooral heel belangrijk in de communicatie tussen behandelaars en tandtechnici.

Vervolg casus frontbrug

In geval van de patiënt werd met de informatie verkregen met de mondscan van de oorspronkelijke voorziening gecombineerd met het digital smile design een nieuw design van de brug gemaakt. Met al deze gegevens kon uiteindelijk een nieuwe brug vanuit het gezicht worden gecreëerd. De nieuwe brug is een stuk kleiner en bescheidener en vooral een stuk realistischer in mevrouw haar gezicht. Dus zij was heel blij met de relatief kleine ingreep, de vervanging van de brug. Om tot dit design te komen was wel roze keramiek nodig. En eigenlijk is het gebruik van roze keramiek wel een laatste noodgreep. Dus hoe kan het gebruik van roze keramiek worden voorkomen. Dat zal niet altijd mogelijk zijn, maar in veel gevallen wel.

Mooi tandvlees

Om mooi tandvlees te kunnen maken moet je tandvlees begrijpen. Hoe creëer je bijvoorbeeld papillen waar ze niet zijn. Belangrijkste aspecten zijn de pontic site, de papillen en de processus.

Pontic site

Het belangrijkste met betrekking tot de pontic site is dat er een bolle pontic, oftewel een ‘ovate’ pontic wordt gemaakt. Dus niet een zadel of een holle pontic. Een bolle pontic komt uit je tandvlees, is esthetisch fraai en is goed te reinigen. Wanneer een element verloren is en er is besloten tot het vervaardigen van een brug, kan een tijdelijke brug helpen met de vormgeving van de gingiva. De buurelementen worden eerst geprepareerd, vervolgens wordt de verloren tand geëxtraheerd, dan wordt met protemp of luxatemp de tijdelijke brug gemaakt. Met flow wordt deze tijdelijke brug verder aangepast om de pontic op te bouwen tot een mooie eivormige ‘ovate’ pontic die 2,5 mm in de gingiva eindigt. Door de tijdelijke brug terug te plaatsen in de mond en met een stift aan te tekenen waar de marginale gingivarand ligt, is goed te bepalen hoe diep de pontic moet worden. De tijdelijke brug kan dan worden geplaatst en de pontic site kan dan rustig genezen. Vaak wordt de patiënt na ongeveer 4 weken terug gezien, eventueel kan de pontic dan nog ietsjes terug geslepen worden van 2,5 mm naar 1 mm. Na ongeveer 3 maanden is er dan een prachtig genezen pontic site ontstaan. Dit is een simpele truc waarmee de patiënt enorm geholpen is, ook omdat deze niet zonder tand of met een vervelend loszittend plaatje hoeft te lopen.

Processus

Dan is er nog de processus. Zo zou de processus instorten zodra de tand wordt getrokken. Verticaal neemt de processus 11-22% af, maar in horizontale zin kan dat zelfs om 29-63% afname gaan. Om dat te voorkomen zullen technieken moeten worden ingezet om de processus te behouden. Een techniek is de ‘socketpreservation’ techniek. De alveole wordt opgevuld met botpartikels en daaroverheen wordt een bindweefselplug geplaatst. Dit zorgt dan voor meer behoud van de processus.

Papil

De processus verloopt scalloped, maar het daarover heen liggende tandvlees loopt nog meer gewelfd. Ter plaatse van de papil is dus meer gingiva aanwezig. Verder is het belangrijk te weten dat de afstand tussen de processus en het contactpunt maximaal 5 mm mag zijn. Dan is het mogelijk dat de ruimte van de papil zich weer volledig opvult. De afstand tussen de radices is ook belangrijk. Deze moet minimaal 1 mm zijn, maar als tanden weer te ver uit elkaar staan dan zakt de papil ook weer in. De papil moet een beetje onder druk worden gezet om hem de hoogte in te krijgen. De papil kan gezien worden als een soort van waterballon die onder druk moet worden gehouden, een soort barbapappa die kan vervormen tot iets dat tussen de tanden de tanden kruipt, zolang er maar genoeg druk wordt gegeven. Zo kan met de vormgeving van de tijdelijke voorziening de papil worden gevormd.

Casus mooie gingiva

Patiënte wilde graag haar brug laten vervangen voor een nieuwe brug. Bij haar oude brug was gebruik gemaakt van roze keramiek. In eerste instantie werd de oude brug verwijderd. De processus en het tandvlees die onder de brug vandaan kwamen waren vlak en misten de gingiva guirlande. Om weer papillen te creëren werd eerst het tandvlees voorbereid. Dat kan vrij simpel door met een groffe diamantboor tandvlees weg te nemen. Meestal geneest het wel. Met bonesounding wordt bepaald of er voldoende dikte van de mucosa is. Met een groffe diamantboor kan dan de pontic site worden uit geslepen. De bloeding die dan ontstaat draagt bij aan een goede genezing. Na het prepareren van de pontic site werd de tijdelijke voorziening aangepast aan de nieuwe pontic site. Door met ‘ovate’ pontics te werken en voldoende druk te geven op de papillen kan met hele simpele chirurgische technieken uiteindelijk een esthetisch fraaie brug worden vervaardigd met een mooie gingiva guirlande.

Totaalplan

Voor adequate tandheelkundige zorg is een compleet behandelplan en totaalplanning nodig. Dit is alleen mogelijk door samen te werken met een tandheelkundig team bestaande uit onder andere een tandarts, een goede assistente aan de stoel, een parodontoloog, tandtechnicus, endodontoloog, implantoloog, kaakchirurg en de mondhygiënist.

Casus totaalplan

In de laatste casus wordt een patiënt besproken met de wens of ze weer mooie tanden kan krijgen. Zij presenteert zich met een oude kroon, enkele recessie in het front, enkele endodontische problemen, na verwijderen van de kroon bleek onvoldoende ferrule bij de 12, maar er is ook behoorlijk wat slijtage waarneembaar in het front.

Hoe ga je dan aan de slag met het totaalplan?

Het plan wordt gemaakt door ‘Three basis steps in periodontology’ (Winkelhoff & Winkel, 1997) te doorlopen. De eerste stap is om een goede diagnose te stellen en alles duidelijk in kaart te brengen. Stap twee is infectiecontrole. Is de mond gezond, is er geen pijn zijn er geen ontstekingen? In deze fase worden cariës en peri- apicale en parodontale infecties behandeld. Als alles in de mond goed en gezond is, pas dan komt in de volgende fase de opbouwfase aan bod. Dan wordt pas een restauratief plan opgesteld met behulp van digital smile design.

Het plan van de gepresenteerde casus was in vogelvlucht: extractie van de 11 in combinatie met socket preservation, vervaardiging tijdelijke brug, herendo 12, behandeling van de gebitsslijtage, recessie bedekking en uiteindelijk de definitieve restauraties. Van dit behandelplan doet en kan Paul de Kok een groot deel niet zelf, dan is het enorm fijn om een communicatie tool te hebben zoals de digital smile design.
Allereerst wordt de gebitsslijtage met behulp van Dahl aangepakt met wat composiet op het onderfront en bovenfront. De endodontoloog voert een herendo aan de 12 uit, waarna het element meteen wordt gebleekt. Als al het voorwerk is gedaan kan uiteindelijk de 11 worden verwijderd door de kaakchirurg, waarna de socket preservation wordt uitgevoerd. Na deze behandeling wordt een tijdelijke brug, vervaardigd door het tandtechnisch laboratorium, aan de stoel gerelined en geplaatst. Daarna gaat de kaakchirurg verder met de recessiebedekking van de blootliggende radices. Na 3-6 maanden wordt de patiënte terug gezien en is er sprake van een hele andere uitgangssituatie. Dan is het eigenlijk een relatief simpele casus waar uiteindelijk vanuit het gezicht een hele fraaie brugconstructie kan worden gemaakt. In deze casus werd gekozen voor lithiumdisilicaat, ook omdat de facings op de buurelementen van hetzelfde materiaal zijn gemaakt. Uiteindelijk kan mevrouw met een heel fraai kunstwerk de deur uit. Dat was alleen mogelijk door vooraf een totaalplan te maken en door als team samen te werken.

Dr. Paul de Kok studeerde tandheelkunde op ACTA en is erkend restauratief tandarts (NVVRT) op de Kliniek voor Parodontologie Amsterdam (KvPA), waar hij op verwijzing patiënten met restauratieve en esthetische problemen behandelt. Daarnaast is hij als onderzoeker gepromoveerd en verbonden aan de afdeling materiaalkunde van ACTA en was hij de afgelopen jaren universitair docent indirecte restauratieve tandheelkunde. Dr. De Kok heeft meerdere internationale en Nederlandse publicaties op zijn naam staan, is voorzitter van de wetenschappelijke commissie van de American Academy of Fixed Prosthodontics en reviewer voor de Journal of Prosthetic Dentistry. Hij is actief lid van meerdere wetenschappelijke verenigingen en hij geeft nationaal en internationaal regelmatig lezingen op zijn vakgebied.

Verslag door tandarts Nynke Tymstra voor dental INFO van de lezing van dr. Paul de Kok tijdens het congres Front2023 van Bureau Kalker.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
onderzoek samenwerking deel 1

Onderzoeksuitkomsten: vragenlijst samenwerking tussen mondhygiënisten en tandartsen (deel 1)

Is er in de praktijk sprake van harmonie en goede samenwerking tussen tandartsen en mondhygiënisten bij samenwerking in een pand? Hoe ziet deze samenwerking eruit en wanneer is men tevreden en wanneer niet? Via een vragenlijst op dentalinfo.nl stelden we deze vragen. Lees de onderzoeksuitkomsten.

Onlangs werd er een onderzoek uitgevoerd onder vrij gevestigde mondhygiënisten. Hieruit zou blijken dat er wel wat te verbeteren valt qua communicatie tussen tandartsen en externe mondhygiënisten. Zowel KNMT als NVM-mondhygiënisten geven aan dat er met name op bestuurlijk niveau weinig harmonie is betreffende taakherschikking en het onderwerp ‘de geregistreerde mondhygiënist’. Maar dat er in het werkveld wel sprake is van harmonie en goede samenwerking. Onze redactie vroeg zich af in hoeverre deze uitspraak klopt.

Op onze redactie werken geen wetenschappers maar we hopen wel dat de antwoorden op de vragenlijsten een inspiratiebron zouden kunnen zijn voor wetenschappelijk onderzoek. De redacteur van dit artikel heeft wel een achtergrond in mondzorg, organisatiepsychologie, toegepaste psychologie, HR, teamcoaching en business coaching.

Werkwijze

Na het opstellen van de vragenlijst is deze door chatGPT verbeterd zodat de vragen zo min mogelijk sturend zouden worden. Hierna zijn er vragen verwijderd die te dubbel op waren. De vragenlijsten zijn via social media (zoals Mondzorgforum) verspreid, via dentalinfo.nl en via DentalCens. het grote bereik reageerden slechts 44 tandartsen, waarvan er 2 de enquête moesten verlaten omdat zij enkel met externe mondhygiënisten werkten. 97 mondhygiënisten waren respondent.

Relevantie

Dat het topic samenwerken weleens aan de orde mocht komen blijkt uit de antwoorden van de mondhygiënisten.

Van de 97 mondhygiënisten zijn er slechts 2 die neutraal staan tegenover samenwerken, 22% vindt dit belangrijk en 75% vindt dit heel belangrijk.

Opvallend is dat zowel de tandartsen als mondhygiënisten ervaring hebben opgedaan met meerdere collega’s. Niet alleen door praktijkgroei maar ook doordat mondhygiënisten van praktijk zijn geswitcht. Slechts 10 mondhygiënisten geven aan nooit geswitcht te zijn en 4 van hen werkt langer dan 25 jaar. Voor de helft speelde de samenwerking geen rol in de reden om te wisselen van praktijk. Voor de andere helft was dit wel een reden en voor 30% van de wisselaars was dit de hoofdreden.

Ruime ervaring

De tandartsen werken vaak met zowel interne als externe mondhygiënisten, maar liefst 66% van de respondenten.

43% van de tandartsen heeft ervaring met 2-5 mondhygiënisten, 23% met 6-10 mondhygiënisten en 30% met zelfs meer dan 10. 16% van de mondhygiënisten heeft ervaring opgedaan met 2-5 tandartsen, een kwart deed met 6-10 tandartsen werkervaring op en het grootste deel, namelijk 59%, werkte met meer dan 10 tandartsen samen.

Ook het aantal jaren ervaring van de tandartsen waren meestal ruim waardoor hun antwoorden betrouwbaarder worden. 45% heeft zelfs meer dan 20 jaar ervaring met het samenwerken met mondhygiënisten. Interessant omdat de wat oudere tandarts regelmatig wordt beticht van ouderwetse ideeën en minder goed zou samenwerken. Slechts vier tandartsen gaven aan nog maar 1-5 jaar deze ervaring te hebben. Ook werken zij heel regelmatig samen. 54% werkt dagelijks met een mondhygiënist samen en 38% meerdere keren per week. Het aantal ervaringsjaren van de mondhygiënisten was meestal hoog. 35% had meer dan 25 jaar ervaring in tegenstelling tot 13% die maar 1-5 jaar ervaring hadden. 20% hadden 21-25 ervaringsjaren en 13% had 6-10 jaren ervaring.

Tevredenheid tandartsen over samenwerken met mondhygiënisten

We gaan meteen over tot de hamvraag: Hoe tevreden zijn mondhygiënisten en tandartsen over samenwerking in het algemeen? Slechts 3 tandartsen gaven aan dat ze matig tevreden zijn over het samenwerken met de mondhygiënist. Zij werkten dagelijks samen gedurende meer dan 16 jaar. Frappant was dat zij verderop in de enquête aangaven dat er maar weinig  tot geen echte contactmomenten waren zoals een vergadering, overleg of feedback.

Gelukkig is de ervaring betreffende samenwerking voor 52% van de tandartsen heel goed en voor 38% goed te noemen. Opvallend is dat hun ervaring met mondhygiënisten onder 1 dak veruit beter scoorde dan de ervaring met externe mondhygiënisten.

71% van de tandartsen gaf aan dat hun ervaring met de interne mondhygiënist beter was dan met een externe. 8 tandartsen vonden dat beide ervaringen even goed zijn. Ook in het nu zijn tandartsen heel tevreden met de huidige mondhygiënisten waarmee ze samenwerken. 64% heeft zelfs een hele goede ervaring.

Tevredenheid mondhygiënisten over samenwerken met tandartsen

Ook de mondhygiënisten zijn meestal tevreden. In het algemeen wordt de ervaring als goed bestempeld door 56% van de respondenten. Toch zijn ze minder tevreden dan de tandartsen, want maar 23% zegt een hele goede algemene ervaring te hebben terwijl dit voor de tandartsen 52% is.

Daar waar bij de tandartsen slechts enkelen een matige ervaring hebben, werden bij de mondhygiënisten ook ‘slecht’ (3%) en ‘heel slecht’ (5%) genoemd. Wel is in de tijd de tevredenheid toegenomen.

Met de tandartsen waarmee de mondhygiënisten nu samenwerken heeft een kwart een hele goede ervaring en 48% noemt het een goede ervaring.

Overlegmomenten

Bij de vraag hoe vaak er overleg zou zijn tussen de tandarts en mondhygiënist leverde een tandarts als kritiek dat hij/zij dit een vreemde vraag vond. Want er zou toch bij elke behandeling een overleg zijn en dat zou compleet normaal zijn. Maar dit bleek toch anders in elkaar te zitten want slechts 8 tandartsen hebben bij elke behandeling overleg. Ook de mondhygiënisten gaven aan dat dit lang niet altijd het geval is. Welgeteld was er eentje die wel bij elke behandeling overleg heeft met de tandarts.

Bij de mondhygiënisten die meer dan 3 contactmomenten aangaven (bijvoorbeeld als ze het zelf nodig achten, als de tandarts het nodig acht, bij voorbehouden handelingen, bij geplande vergaderingen, bij complexe gevallen) had 37% een hele goede ervaring en 14% een matige ervaring.

Dus er kan niet direct beantwoord worden of veel overleg een goede samenwerkingservaring zou opleveren voor de mondhygiënisten.

Er waren 13 (30%) tandartsen die sporadisch/zo nodig overleggen met hun mondhygiënisten en bij 10 van hen bevalt de samenwerking heel goed. 40% van de tandartsen overlegt alleen bij complexiteiten. 43% van de mondhygiënisten heeft overleg tijdens een geplande vergadering. Tandartsen geven aan dat er niet veel overleg plaatsvindt tijdens een geplande vergadering met de mondhygiënist.

Overleg bij belangrijk moment

Bijzonder is dat tijdens een heel belangrijk moment voor mondhygiënisten – het opstellen van een parodontale diagnose en deze tegen de tandheelkundige diagnose leggen zodat de prognose duidelijk wordt –  dit voor slechts voor 4% van de mondhygiënisten altijd een overlegmoment is. 46% overlegt hierbij nooit, waarbij 8% daar wel om heeft gevraagd. 36% overlegt dan soms.

Overleggen op de juiste momenten lijkt dus verre van zelfsprekend te zijn. Je kunt je afvragen waarom.

Staan tandartsen en mondhygiënisten open voor elkaars blik? Staat de term ‘zelfstandig’ en het aanmoedigen hiervan misschien overleg in de weg? Voelt het als falen als je elkaars hulp inschakelt? Of wat speelt hier precies? Zitten beide professionals wellicht op elkaar te wachten om het initiatief hierin te nemen? Wiens verantwoordelijkheid is het om elkaar in te schakelen? Is het te vrijblijvend en zou dit meer structuur en richtlijnen behoeven en waarom zouden we geen centrale dagstarts hebben met elkaar en een debriefing? Met dit laatste heeft ondertekende een goede ervaring. Tandartsen zouden er goed aan doen om zelf actief te bekijken welke patiënten er vandaag gepland staan en bij wie er nog tekst en uitleg nodig is. “Ik hoor wel wanneer je vragen hebt”, is te abstract en zorgt dat er waarschijnlijk geen tijd is ingepland waardoor er geen ruimte in letterlijke en figuurlijke zin meer overblijft.

De afspraak om als mondhygiënist een ‘taak’ te sturen via de software naar de tandarts zo gauw je een parostatus hebt gemaakt, kan ook werken.

Dat is handig omdat je dan niet die tandarts moet opzoeken die ergens in het pand zit en vast net op dat moment heel druk is en niet kunt storen. Je moet dan wel checken of de taken echt bekeken zijn. Helaas is dat regelmatig niet het geval en kun je er alsnog achteraan.

Voorbehouden handelingen

Er bestaat discussie of de mondhygiënist in opdracht zou moeten werken van de tandarts of hierin geheel zelfstandig zou kunnen opereren. Met name röntgenfoto’s vervaardigen lijkt een heet hangijzer. Tandartsen zouden vinden dat een mondhygiënist niet zelfstandig mag indiceren. Dus je zou verwachten dat in de praktijk op zijn minst een opdracht zou worden gegeven aan mondhygiënisten die zelf röntgenfoto’s maken en er overleg is tussen beiden.

Een vraag die de mondhygiënisten wel beantwoordden maar de tandartsen niet, was of er specifiek over voorbehouden behandelingen overleg plaats vond per patiënt. Dit werd bij slechts 28% gedaan. Wel moeten we hierbij wellicht in het achterhoofd houden dat er sprake kan zijn geweest van geregistreerde mondhygiënisten, wat we niet hebben uitgevraagd. Wel is nagevraagd of de mondhygiënist in kwestie geen voorbehouden handelingen doet. Dat laatste geldt slechts voor 2 mondhygiënisten. Een antwoord was heel bijzonder: Deze mondhygiënist gaf aan nooit voorbehouden handelingen te doen maar maakte wel altijd zelf de röntgenfoto.

28% krijgt nooit een opdracht voor een voorbehouden handeling. 26% krijgt dit soms, 10% krijgt dit altijd en 35% heeft een doorlopende opdracht. Frappant is dat slechts 2 hiervan aangaven te overleggen over de voorbehouden handelingen specifiek.

Ook werd aan de mondhygiënisten gevraagd of zij zelf altijd de röntgenfoto’s (solo’s) maakten die ze nodig hadden of dat ze deze wel/niet van de tandarts kregen als ze hierom vroegen. 23% (22 mondhygiënisten) maakten deze foto’s altijd zelf. Slechts 2 van deze respondenten lijken dit te overleggen en 7 van hen krijgen hiervoor nooit opdracht, slechts 3 krijgen hiervoor altijd opdracht per patiënt. 8 van hen hadden een doorlopende opdracht en 2 kregen deze soms.

6% van de mondhygiënisten die vraagt om een foto van de tandarts krijgt deze foto nooit. 9% krijgt niet de solo waar ze om vroegen, maar bijvoorbeeld een bitewing of een OPG. 35% krijgt soms de foto waar ze naar vragen en gelukkig krijgt 49% deze altijd.

Van de 19 mondhygiënisten die nooit samen de röntgenfoto bekijken, krijgen 11 nooit opdracht om een solo te maken. 5 bekeken deze dan soms samen. Van diegenen die zelf foto’s maken, bekijken er 5 altijd samen met de tandarts naar. Eentje doet dit nooit, de meeste doen dit soms.

Mondhygiënisten die nooit samen kijken naar röntgenfoto, ook niet als ze er naar vragen, zijn met zijn 21-en en dus met 22%. Zij bekijken ook nooit de parostatus samen, ook niet als ze er naar vragen.

Dezelfde boodschap

Van de gehele groep mondhygiënisten zijn er 9 die niet hetzelfde verhaal houden naar de patiënt. Zij houden dus een andere uitleg naar de patiënt dan de tandarts. 7 van hen bekijken niet de röntgenfoto samen met de tandarts en dat zou kunnen verklaren waarom zij een verschillend verhaal houden.

Dus het samen bekijken naar de röntgenfoto’s lijkt een grote factor van invloed te zijn om tot een zelfde verhaal (zoals de diagnose en behandelplan) te komen.

Van diegenen die altijd samen de röntgenfoto’s bekijken (18%), houdt 30% altijd hetzelfde verhaal en 53% meestal hetzelfde antwoord en de rest soms. In het algemeen houdt 20% altijd hetzelfde verhaal en 51% meestal hetzelfde verhaal en 20% soms.

Maar 4 % van de ondervraagde mondhygiënisten besprak altijd samen de eerste parostatus.

45 mondhygiënisten bekeken nooit samen de parostatus, ook niet als ze erom vroegen. 18% van deze groep hield nooit hetzelfde verhaal als de tandarts, 46% meestal hetzelfde verhaal, 27% soms hetzelfde verhaal en 9% altijd hetzelfde verhaal.

De herbeoordeling of evaluatiestatus wordt nog minder bekeken.

Slechts een mondhygiënist bekijkt deze altijd gezamenlijk, 14% bekijkt deze meestal samen, 38% bekijkt deze soms samen, 40% bekijkt deze nooit samen waarvan 5 mondhygiënisten ook geen respons kregen op hun verzoek om dit wel samen te doen.

 

Binnenkort volgen nog twee delen van de onderzoeksresultaten

 

Door:
Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist. Vragenlijst uitgezet via dentalinfo.nl

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lees meer over: Samenwerken
gebitsboekje

Pilot met GebitsGroeiBoekje van start

Eind maart start een pilot met het uitreiken van het GebitsGroeiBoekje. Ouders van wie het kind het eerste tandje heeft, krijgen het boekje tijdens hun bezoek aan het consultatiebureau. Die nemen het vervolgens mee naar de mondzorgpraktijk, zo is de bedoeling. De proef begint in de GGD-regio Brabant Zuidoost; vanaf 1 april volgen de GGD-regio’s Zaanstreek-Waterland en Hollands Midden.

Het GebitsGroeiBoekje geeft informatie over de mond en over de gebitsontwikkeling van het kind tot 5 jaar, en over hoe je mond en gebit kunt verzorgen. Bij het uitreiken ervan op het consultatiebureau of Centrum voor Jeugd en Gezin krijgen de ouders het advies met hun kind naar de tandarts of mondhygiënist te gaan, en het boekje dan mee te nemen. Bekijk het GebitsGroeiBoekje

Eenduidige informatie over goede mondverzorging

Het GebitsGroeiBoekje is enerzijds bedoeld om tegemoet te komen aan de breed levende behoefte aan eenduidige informatie, praktische handvatten en tips en tricks over goede mondverzorging.

Bijdragen aan de opkomst bij de tandarts en mondhygiënist

Daarnaast willen de initiatiefnemers bijdragen aan het bevorderen van de opkomst bij de mondzorgpraktijk. Nog te veel kinderen gaan immers niet (op tijd) regelmatig op controle. Van de 2- en 3-jarigen is dat bijvoorbeeld minder dan de helft*, terwijl het advies is om vanaf het doorbreken van het eerste tandje een mondzorgverlener te bezoeken.

Doorgaande lijn in preventie benadrukken

Het boekje sluit aan op het voor jonge ouders bekende concept van de “GroeiGids” die gebruikt wordt in de jeugdgezondheidszorg. De initiatiefnemers hopen met het boekje voor ouders de doorgaande lijn in preventie te benadrukken: voor preventie van algehele gezondheid kun je terecht bij de jeugdgezondheidszorg, voor een ander deel ga je naar de mondzorg.

Mondzorgbreed initiatief

Het GebitsGroeiboekje is een uitgave van de KNMT en de Hogeschool Utrecht. Het is tot stand gekomen in samenwerking met NVM-mondhygiënisten, het Ivoren Kruis en de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde.

 

Lees meer over: Communicatie patiënt, Thema A-Z
tandenknarsen

De invloed van het geslacht en bruxisme op de kauwspier

Een studie gepubliceerd in het American Journal of Orthodontics and Dentofacial Orthopedics laat zien dat een genderspecifieke benadering belangrijk is om de impact van bruxisme op de kauwspier te beoordelen. De kauwspier wordt namelijk op verschillende manieren beïnvloed per geslacht.

Onderzoek

Een studie waarbij 720 personen in de leeftijd van 30 tot 89 jaar werd geanalyseerd had als doel om de dwarsdoorsnede (CSA) van de kauwspier te onderzoeken in relatie tot bruxisme en daarnaast gendergerelateerde verschillen te onderzoeken. Er werd een MRI-scan (Magnetic Resonance Imaging) van het hele lichaam gemaakt, en een volledig mondonderzoek gedaan.
Aan de hand van informatie over parafunctioneren zoals klemmen, knarsen, unilateraal kauwen en andere parafunctionele gewoonten en de CSA’s van de kauwspier werd de associatie tussen de CSA’s van de musculus masseter, bruxisme en geslacht onderzocht.

Resultaten

De resultaten laten zien dat er significante verschillen zijn tussen de gemiddelde CSA van de kauwspier. De CSA van mannen is gemiddeld 4,68 ± 0,98 cm² en vrouwen 3,56 ± 0,77 cm². Bij vrouwen werd er ook een hoger percentage tandenknarsen en spier- of gewrichtspijn bij palpatie waargenomen. Verder liet de lineaire regressieanalyse zien dat een grotere masseter CSA significant geassocieerd is met bruxisme bij mannen en niet bij vrouwen, bij met name bij de hogere frequente bruxers.

Conclusie

Ondanks dat er een hogere prevalentie van bruxisme werd gerapporteerd door vrouwen, is de grotere CSA van de musculus masseter significant hoger bij mannen die bruxeren, en niet bij vrouwen. Echter kende de studie ook beperkingen zoals de lange MRI-tijd en beperkte vergelijkbaarheid met andere studies.

Bron:
American Journal of Orthodontics & Dentofacial Orthopedics

Lees meer over: Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z
Kleurbepaling met een intra-orale scanner vs. spectrofotometer

Kleurbepaling met een intra-orale scanner vs. spectrofotometer

Volgens een artikel gepubliceerd in het Journal of Esthetic and Restorative Dentistry is de nauwkeurigheid voor het bepalen van de tandkleur met behulp van intra-orale scanners (IOS’en) lager dan die van spectrofotometers en zijn IOS’en ook niet geschikt voor kleurbepaling.

Kleurbepaling

Het bepalen van de tandkleur kan op verschillende manier worden gedaan. Het vita kleurgidssysteem wordt vaak gebruikt, echter zijn er ook veel digitale technieken op de markt gekomen zoals digitale camera’s, spectrofotometers (SP’s) en colorimeters. IOS’en worden gebruikt om een mondscan te maken en heeft speciale functies waaronder het bepalen van de tandkleur.

Onderzoek

Voor de systematische review werden 163 onderzoeken uit vijf verschillende databases geïdentificeerd. Hiervan kwam 23 artikelen in aanmerking om te analyseren voor de systematische review. Er werd een kwantitatieve analyse uitgevoerd om de nauwkeurigheid van de intra-orale scanner te beoordelen. De inclusiecriteria de klinische studies waarbij kleurselectie werd uitgevoerd waren proefpersonen zonder restauraties zoals vullingen, kronen en bruggen waarbij indien aanwezig, verkleuring en tandplak werd verwijderd. Exclusiecriteria waren bleken, restauratieverkleuring of cariës in het gebied van de kleurbepaling.

Resultaten

In de kwantitatieve analyse werden vijf verschillende IOS’en onderzocht, namelijk de 3Shape TRIOS Color, 3Shape TRIOS 3, 3Shape TRIOS 4, CEREC Omnicam en CEREC Primescan. Daarnaast werden vijf verschillende apparaten gebruikt als vergelijkers; Vita Easyshade SP’s, Spectroshade SP’s, ShadeEye SP en ColoerEye 7000a. In totaal werden 11 artikelen gebruikt voor de meta-analyse. De juistheid van de vita 3D-master IOS was 0,38 en van de vita classical IOS was dit 0,28. De herhaalbaarheid van de vita 3D master IOS en van de vita classical IOS was respectievelijk 0,85 en 0.81.

Conclusie

Voor de kleurbepaling is de juistheid van de intra-orale scanners erg laag vergeleken met spectrofotometers. De precisie is hoger, echter is er nog onvoldoende bewijs hiervoor. Het gebruik van intra-orale scanners voor het bepalen van de tandkleur is op dit moment niet geadviseerd.

Bron:
Journal of Esthetic and Restorative Dentistry

 

 

Lees meer over: Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z
Hans Prakken - 400

Hans Prakken over de preventieve aanpak in de mondzorg: ‘Er ontstaat zo meer de ‘awareness’ dat men er zelf ook iets aan kan doen‘

Cariës is nog steeds een heel groot probleem. We praten met Hans Prakken die vanuit vele rollen in de mondzorg zijn visie geeft op de huidige manier van werken. Hij pleit voor de preventieve aanpak waardoor de term ‘mondzorg’ meer de lading dekt dan de reguliere ‘tandheelkunde’.

Je hebt een heleboel functies en rollen binnen de mondzorg, hoe is dat pallet ooit ontstaan?

“Mijn motto is ‘Kom uit die spreekkamer’ en vanuit die gedachte vond ik het heel interessant om rollen te vervullen naast mijn uitvoerende en praktiserende werkzaamheden.  Als je oog hebt voor zaken rol je van het één in het ander. Ik heb ook in het verleden een onderzoek geleid voor de KNMT in de tijd dat de praktijk ontstond waarin meerdere functies binnen één praktijk samenwerken. Het gaf me heel veel voldoening om met al die functies om één tafel te zitten en die samen te smeden. Ik werd bij het Ivoren kruis gevraagd om de rol van bestuurder te vervullen omdat ik bekend stond als iemand die stond voor preventie in de mondzorg.  Ik heb ook de rol van Verwijstandarts, ik kijk graag mee over de schouder van een collega en dit in het kader van een goede mondgezondheid van iedereen.”

Jij denkt sterk vanuit de etiologie van de individuele patiënt als goede mondzorg waar nog te vaak hoogstaande curatieve behandelingen als goede zorg gezien wordt. Kun je uitleggen waarom dit jouw visie is?

“Iedere Nederlander weet inmiddels dat hij zijn tanden moet poetsen, zo beleeft de patiënt de zorg die hij aan zijn gebit moet geven. Het probleem van cariës is echter nog steeds heel groot. We zijn er dus nog lang niet. Daarnaast moeten we beseffen dat de beste vulling geen vulling is en het beste implantaat is de eigen kies.”

Wat is een belangrijke bijdrage die het Ivoren kruis geleverd heeft aan een betere tandheelkunde?

“Op het eiland Bornholm vlakbij Zweden is er door het echtpaar Cristiaansen een  ooit project gestart waarbij hun praktijk gestopt is met behandelingen van kindergebitten en in de plaats daarvan zijn de tandartsen patiënten thuis gaan bezoeken en in gesprek te gaan. Het resultaat was 70% reductie van cariës. Op basis daarvan is het ‘Nexø-model’ ontstaan, genoemd naar het stadje waar de praktijk gevestigd is. Het Ivoren Kruis heeft op basis daarvan een cursus ontwikkeld voor mondzorgpraktijken met de naam ‘Gewoon Gaaf’. Het principe is dat op basis van het risicoprofiel van het gebit van het kind bepaal jij als tandarts en/of mondhygiënist de interventiefrequentie en de boodschap die je geeft aan het kind. Inmiddels heeft 60% van de praktijken in Nederland deze cursus gevolgd. Een mooi doel is om dat in te bedden in de mondzorg voor alle patiëntengroepen.”

Welke veranderingen zouden er volgens jou nog plaats moeten vinden om een betere mondzorg te leveren?

“Heeft Nederland wel een tekort aan tandartsen of moeten we de zorg beter managen? Meer vanuit de etiologie en daarmee meer naar het voorkomen van de problemen? Dat gaat verder dan reguliere instructies in het verzorgen van het gebit en alles wat we doen vanuit de mondzorgpraktijk.

De groep patiënten per tandarts wordt steeds kleiner maar de mondproblemen steeds complexer. Er wordt bij de huidige patiëntenpopulatie heel goede complexe mondzorg verleend maar men verliest de oorzaak uit het oog. Het gaat met name om de coördinatie binnen de mondzorg, het ‘zorgmanagement’. Ik heb als één van de eerste praktijken al gewerkt met mondhygiënisten waar ik intensief mee samenwerkte en kon daarom veel patiënten aan. Op basis van een risicoprofiel welke ik duidelijke communiceerde met de patiënt verwees ik de patiënt vaak naar de mondhygiënist en probeerde ik de patiënt uit de stoel te houden. We werkten nauw samen in teamverband en dan kan iedere praktijkmedewerker zijn steentje bijdragen. De assistente werkte het dossier bij terwijl ik de tijd nam voor een gesprek met de patiënt. Ik kon vertrouwen op mijn assistentes omdat ze geleerd hadden aspecten van mijn werk uit handen te nemen. Op basis van deze aanpak kun je spreken over ‘mondzorg’ in plaats van ‘tandheelkunde’.

Dus meer coördineren en teamwerk is mijn motto! Als je daarbij samen, op basis van iemands risicoprofiel de juiste gesprekken aangaat en daarbij de juiste preventie bedrijft.

Daarbij is het goed om weer meer aandacht te besteden aan het vak van tandarts als generalist. Deze moet ook de rol van poortwachter vervullen , en de regie in handen houden en dat moet ook naar voren komen in de opleiding van de tandartsen. Het zou goed zijn als ook de overheid nog meer zijn verantwoordelijkheid neemt in het doen van collectieve preventie waarbij er een rol weggelegd is voor de GGD. Er zijn al prille initiatieven maar we zijn er nog niet.

Zo zou er ook aandacht aan kunnen worden besteed in het onderwijs en alle andere zorgdisciplines in de zorgsector. Er ontstaat op die manier meer de ‘awareness’ dat men er zelf ook iets aan kan doen.“

Wat is daarbij de rol van de patiënt, is het goed om daar nog eens bij stil te staan?

“Als we gaan kijken naar de aanpak middels preventie is het denk ik goed om de locus of control voor de mondgezondheid meer bij de patiënt te leggen. Die ligt nu nog te veel bij de tandarts. Als een patiënt vraagt waarom hij opeens een veel groter aantal gaatjes heeft dan bij de vorige controle leg ik de bal terug en wijs deze er op dat ik er niet bij geweest ben het afgelopen jaar en dat het de vorige keer goed was en stel allereerst omgekeerd te vraag aan de patiënt.

We moeten meer in gesprek gaan met de patiënt om deze meer bewust te maken van de eigen regie als het gaat om een goede mondgezondheid.

Onze beroepsgroep schiet te snel in de rol van curator van het gebit terwijl de patiënt de  eigen verantwoordelijkheid heeft om mondzorgproblemen te voorkomen. Men heeft mij wel eens gevraagd “vanaf wanneer moet een kind naar de tandarts?”. Mijn antwoord is dan “voordat het kind geboren wordt”. Zo gaat men meer stilstaan bij de vraag “Hoe kan ik de mondgezondheid zelf beïnvloeden?”

Heel bijzonder vind ik jouw rol als ziekenhuistandarts, in welk opzicht is die functie anders?

“De behandelingen die ik verrichtte in diverse ziekenhuizen waren niet van andere aard. Het waren patiënten die doorverwezen werden vanuit andere zorgdisciplines zoals huisartsen, medisch specialisten en de GGZ. Wat het werk interessant maakte was de aard van de patiënten.  Ik heb veel samengewerkt met een psycholoog, het ging dan vaak om patiënten met traumatische ervaringen die EMDR-behandelingen ondergingen. Juist het behandelen van die angst patiënten vond ik leerzaam en daar haalde ik veel voldoening uit. De patiënt zien als mens en daarmee in gesprek gaan en begrip tonen is de manier om dat vertrouwen te winnen, dat is cruciaal bij patiënten die bijvoorbeeld 20 jaar niet bij de tandarts zijn geweest. Dan slaat ook de preventie meer aan.“

Wat kenmerkt op dit moment de mondzorg en hoe zie jij de toekomst als tandarts en bestuurslid?  

“Er is al een goede samenwerking op komst als het gaat om het werken met een team met daarin ook mondhygiënisten.

De coördinatie die van groot belang is staat dan onder druk. Ik zie ook nog steeds die curatieve insteek en er worden steeds minder praktijken eigen praktijken geopend. Afgestudeerde tandartsen werken als ZZP’er in meerdere praktijken waardoor de affiniteit met de doelgroep minder is en het inkomstenmodel anders. Een methode om deze ontwikkeling een andere wending te geven is de definitie van ’goede zorg’ wetenschappelijk omschrijven. Dan is er duidelijkheid, een norm ontwikkeld goede mondzorg is.

Een andere ontwikkeling is de instroom van buitenlandse tandartsen. Ik schat zo in dat de jaarlijkse instroom van buitenslands gediplomeerde tandartsen qua FTE’s minstens zo hoog is als wat er jaarlijks afkomstig is van de Nederlandsche faculteiten.

Daarbij zien we dat de buitenlandse opleidingen zeer sterk op curatie gericht zijn.

Ik heb jaren geleden al gepleit voor een zorgtoets voor de buitenslands gediplomeerde tandartsen. Dit om deze groep te bewegen in de richting van de aanpak van de Nederlandse faculteiten, namelijk een beweging richting behandelen op basis van eerdere genoemde etiologie i.p.v. de reparatie.

Incentives (tarieven) zijn (nog) gebaseerd op de curatieve manier van werken.

Om dit te transformeren naar de preventieve aanpak is het ook zaak om de tarieven te baseren op ‘goede zorg’.

Dit is echter nog toekomstmuziek.
Er zijn al diverse zaadjes gepland maar het oogsten zal nog enige tijd op zich laten wachten!“

 

Drs. Hans Prakken is gestart als algemeen practicus in zijn solopraktijk die uitgroeide tot een grote praktijk met 11 spreekkamers en 6 tandartsen in Emmen. Hij was entrepreneur in werken met het meerkamer concept. Naast zijn werk als tandarts kreeg hij gaandeweg steeds meer nevenfuncties. Hij werkt als ziekenhuistandarts in meerdere ziekenhuizen . Naast zijn werk als tandarts is hij ook actief lid van de adviescommissie Buitenlandse Gediplomeerde Tandartsen van het ministerie van VWS en voorzitter van Vertrouwenspunt Tandartsen van de KNMT.

Hans is ook bestuurslid van het Ivoren Kruis en Tandartslid van het Regionale TuchtCollege voor de gezondheidszorg.

Met zijn visie op de tandheelkunde maakt hij zich sterk om de preventie breder te maken dan instructies op het gebied van mondhygiëne, gegeven aan de individuele patiënt. Dit doen we al jaren en heeft ons niet gebracht waar we zouden moeten zijn.

 

Interview met Hans Prakken door Petra van der Zwan van Gezond & Inzetbaar – auteur | Leefstijlinterventies | gezondheidsonderzoeker

 

 

 

 

 

 

 

Lees meer over: Interview, Mondhygiëne, Opinie
Geld

Mag tandheelkundige zorg bij een orthodontische behandeling worden gedeclareerd?

Mogen orthodontische behandelingen én tandheelkundige behandelingen plaatsvinden bij dezelfde behandeling? Deze vraag werd beantwoord in een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB), waar de NZa een mondzorgaanbieder een aanwijzing had opgelegd wegens het declareren van tandheelkundige prestaties tijdens een orthodontiebehandeling.

Conclusie

Eldermans Geerts analyseerde deze uitspraak en kwam tot deze conclusie:

“In beginsel mogen tandheelkundige prestaties niet worden gedeclareerd binnen een orthodontische behandeling. Tandheelkundige verrichtingen die losstaan van de orthodontische behandeling, mogen uiteraard wel worden gedeclareerd. In dat geval is het, indien dit tijdens dezelfde behandelsessie gebeurt, aan de zorgaanbieder om in het patiëntendossier nauwkeurig te documenteren waarom deze tandheelkundige behandeling noodzakelijk was en dat deze los stond van de orthodontische zorg.

Voorts is het – gelet op de strikte wijze waarop de zorgverzekeraars en mogelijk ook de NZa de regel in de Prestatie- en tariefbeschikking Orthodontische zorg uitleggen – sowieso verstandig telkens (dus ook indien het gaat om verschillende behandelmomenten) kritisch te kijken of een tandheelkundige prestatiecode kan worden gedeclareerd bij een patiënt met een beugel. Indien dit mogelijk is (dus indien de uit te voeren tandheelkundige verrichting losstaat van de orthodontische behandeling), verdient het aanbeveling ook dat goed in het dossier op te nemen.

Gezien de risico’s van terugvordering door zorgverzekeraars en mogelijke sancties van de NZa, is het raadzaam om deze afweging telkens zorgvuldig te maken en te zorgen voor een sluitende dossiervoering.”

Oordeel van het CBB

Het CBB oordeelde dat het vertrekpunt is dat bij een orthodontische behandeling geen tandheelkundige prestaties kunnen worden gedeclareerd. Als toch tijdens een zelfde behandelsessie zowel orthodontische zorg als tandheelkundige zorg wordt verleend, op dezelfde dag, dan moet door de zorgaanbieder in het patiëntendossier worden toegelicht waarom tandheelkundige zorg is verleend naast de orthodontische zorg. Een mondzorgaanbieder kan dus naast een orthodontische prestatie ook een tandheelkundige prestatie declareren, bijvoorbeeld voor het repareren van een afgebroken tand of het vullen van een gaatje.

“Hierbij moet echter aannemelijk worden gemaakt dat de tandheelkundige prestatie daadwerkelijk binnen een tandheelkundig kader (en niet in het kader van een orthodontische behandeling) is verricht. Indien deze toelichting in het patiëntendossier ontbreekt, vindt het CBB het vermoeden gerechtvaardigd dat de tandheelkundige prestaties ten onrechte in het kader van de orthodontie zijn gedeclareerd”, volgens Eldermans Geerts.

In dit geval moet de zorgaanbieder het vermoeden weerleggen met een concrete en overtuigende onderbouwing in het patiëntendossier of met andere bewijsstukken waaruit blijkt dat de uitgevoerde/gedeclareerde tandheelkundige verrichtingen losstonden van de orthodontische behandeling. “Dat bewijs zal in de praktijk lastig te leveren zijn, indien de toelichting in het patiëntendossier ontbreekt.”

Bron:
Eldermans Geerts

 

Lees meer over: Tarieven, Thema A-Z, Zorgverzekeringen

Kom naar Paro Open 2025 – 26 september: Het Lustrum – Samenwerken is Kunst

De mond en algemene gezondheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Parodontitis kan bijvoorbeeld een indicatie zijn voor onbehandelde diabetes, de relatie tussen parodontitis en hart- en vaatziekten is wetenschappelijk aangetoond en ook van roken weten we dat het geassocieerd is met een verhoogde vatbaarheid voor parodontitis.

Lees meer over Paro Open 2025 en schrijf je in

Logisch dus dat de blik van tandheelkundige zorgverleners verder reikt dan de vier praktijkmuren. Maar hoe pak je dat grondig op? Welke signalen moet je kunnen herkennen, welke kennis is daartoe noodzakelijk? Welke communicatie is wenselijk en met wie?

Samenwerken is kunst: dát is het thema van Paro Open 2025!

Wat kunt u verwachten?

  • verrassende sprekersduo’s
  • vernieuwende, evidence based inzichten
  • praktische adviezen
  • interactieve congresformule
  • extra feestelijke lustrumeditie!

Ontdek hoe u dankzij een multidisciplinaire samenwerking de kans op het welslagen van uw parobehandeling kunt vergroten.

Datum en locatie

26 september, Leonardo Hotel Vinkeveen

Lees meer over Paro Open 2025 en schrijf je in

 

Paro Open 2025

Lees meer over: Bij- en nascholing, Parodontologie, Partnervideo, Producten, Video, Video | Podcast
Combinatie van bacteriën kan zorgen voor voorzaken van halitose

Combinatie van bacteriën kan halitose veroorzaken

Volgens een studie gepubliceerd in mSystems kan de interactie tussen twee veel voorkomende bacteriën leiden tot de vorming van een chemische verbinding. Deze chemische verbinding staat in verband met een slechte adem en tandvleesaandoeningen zoals parodontitis.

Bacteriën

De bacterie Streptococcus gordinii (S. gordinii) produceert een metaboliet die de Fusobacterium nucleatum (F. nucleatum) aanzet tot de productie van methylmercaptaan (CH3SH). Methylmercaptaan is de stof die een slechte adem kan veroorzaken.

Onderzoek

Om strategieën te ontwikkelen voor halitose is het belangrijk om de mechanismen te onderzoeken die in verband staan met de productie van CH3SH. Onderzoekers hebben een anaëroob co-cultuursysteem bedacht om de interacties tussen verschillende mondbacteriën te onderzoeken. De bacteriën A. naeslundii, S. gordonii, F. nucleatum, P. intermedia, F. alocis en P. gingivalis werden geselecteerd voor het onderzoek.

Resultaten

Uit het onderzoek is gebleken dat de bacterie S. gordonii het aminozuur ornithine vrij geeft en de bacterie F. nucleatum wordt gestimuleerd tot de productie van polyamine. Polyamine is een stof die zorgt voor cellulaire en genetische functies en dit veroorzaakt de methionine-reddingsroute. De methionine-reddingsroute is een proces dat zwavelhoudende metabolieten recycleert tot methione en dit leidt tot een verhoging van de productie van CH3SH.

Conclusie

Verder onderzoek is nodig om de microbiële metabolische interacties die kunnen leiden tot halitose te begrijpen omdat verschillende metabolieten worden uitgewisseld tussen orale bacteriën.

Bron:
mSystems

 

 

Lees meer over: Halitose (slechte adem), Thema A-Z
Preventieve strategieën om mondkanker te voorkomen

Preventieve strategieën om mondkanker te voorkomen

Uit een onderzoek gepubliceerd in the Journal of Dental Hygiene is gebleken dat het voorlichten van patiënten cruciaal is. De voorlichting zou moeten bestaan uit strategieën voor risicoreductie, zoals het bevorderen van HPV-vaccinatie dat erg belangrijk is voor de vroege detectie en preventie van orale plaveiselcelcarcinomen (OSCC’s).

Mondkanker

De meest voorkomende vorm van kanker in de mondholte is oraal plaveiselcelcarcinoom (OSCC). Het kan zich in de mond voordoen als een niet-genezende zweer, witte of rode plaques of massa.

Hoofd- en nekonderzoek

Het tandheelkundige team speelt een belangrijke rol in het voorkomen van orofaryngeale plaveiselcelcarcinomen (OPSCC’s) en HPV-gerelateerde kankers. Regelmatig onderzoek van hoofd en nek hebben een positieve invloed op de gezondheidsresultaten die in verband staan met mondkanker. Een consistent protocol opstellen voor hoofd- en nekonderzoek is essentieel. Daarnaast is het onmiddellijk doorverwijzen naar specialisten erg belangrijk wanneer er afwijkingen worden ontdekt. De specialist kan de juiste diagnostische procedures zoals faryngoscopie, laryngoscopie of indien nodig een biopsie uitvoeren.

Incidentie

Vanwege het hoge percentage van mond- en oropharyngeale kanker is het erg belangrijk om in de tandartspraktijk te surveilleren. De incidentie van OSCC’S en OPSCC’s neemt elk jaar met ongeveer 1% toe en de OPSCC-sterfte die met HPV geassocieerd is stijgt elk jaar met ongeveer 2%.

Vaccinatie

Uit onderzoek is gebleken dat wanneer zorgverleners zorgen voor verbetering van voorlichting over HPV-vaccinaties en HPV-vaccinaties aanbevelen, er een toename is in de vaccinatiegraad.

Conclusie

Zorgverleners in de mondzorg zijn essentieel voor vroege detectie en/of preventie van OSCC en OPSCC. Het is belangrijk om hoofd- en nekonderzoek te doen als onderdeel van het screeningproces.

Bron:
The Journal of Dental Hygiene

 

Lees meer over: Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z
Kaakspieractiviteiten kunnen leiden tot betere cognitie

Kaakspieractiviteiten kunnen leiden tot betere cognitie

In een rapport gepubliceerd in het Journal of Oral Rehabilitation kan bruxisme geassocieerd worden met een verbetering in cognitieve functies, echter is wel meer onderzoek nodig.
De auteurs schreven dat kaakspieractiviteit zoals kauwen of knarsen kan zorgen voor een betere cognitie door de bloedstroom in de hersenen te verbeteren.

Literatuuronderzoek

Er zijn in het verleden onderzoeken gedaan naar de effecten van een verminderd kauwvermogen op de incidentie van cognitieve stoornissen over een periode van 10 jaar. De bevindingen lieten zien dat er een 1,3 keer hogere odds ratio voor cognitieve stoornissen bij mensen die slecht kauwen vergeleken met mensen die goed kauwen. Er kon bevestigd worden dat een verminderde kauwfunctie bijdraagt aan achteruitgang in cognitie.
Een uitgebreid literatuuronderzoek uitgevoerd liet zien dat er een verband is tussen kauwen en cognitie. Van de 59 geanalyseerde studies lieten namelijk 53 studies zien dat er een verband is en de overige 6 studies liet geen of een negatief verband zien. Echter ging slechts één van de artikelen specifiek over tandenknarsen. Er is daarom meer onderzoek nodig naar bruxisme en het verband met cognitie.
Daarnaast werd ook gesteld dat een verminderde cognitie verband houdt met een samenspel van meerdere factoren.

Conclusie

De auteurs durven op basis van bovenstaande de conclusie te trekken dat kaakspieractiviteit zoals knarsen of kauwen kan zorgen voor een betere cognitie.

Bron:
Journal of Oral Rehabilitation

Lees meer over: Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z
Nieuwe mondzorgrichtlijn voor palliatieve patiënten 400

Nieuwe mondzorgrichtlijn voor palliatieve patiënten

De stichting Palliatieve Zorg Nederland (PZNL) heeft een nieuwe versie gepubliceerd van de multidisciplinaire richtlijn ‘Mondproblemen en slikstoornissen in de palliatieve fase’. De richtlijn geeft adviezen over diagnostiek, voorlichting en behandeling van mondproblemen en slikstoornissen bij patiënten in de palliatieve fase en de klachten die daarvan het gevolg zijn.

Hoewel slikklachten niet tot de mondproblemen behoren, zijn deze wel gerelateerd en opgenomen in deze richtlijn.

Veranderingen in de mond en slijmvliezen

Patiënten in de palliatieve fase hebben vaak te maken met veranderingen in de mond en slijmvliezen ten gevolge van ziekte en/of behandeling. Deze kunnen leiden tot klachten en problemen die de kwaliteit van leven verminderen.

Het identificeren en adequaat behandelen van mondproblemen is van essentieel belang in de palliatieve zorg, om zo het comfort en de waardigheid van de patiënt te behouden en te verbeteren.

Mondproblemen

Mondproblemen in de palliatieve fase omvatten een breed scala aan orale aandoeningen die de kwaliteit van leven van patiënten kunnen beïnvloeden. Er zijn verschillende vormen van mondproblemen te onderscheiden, variërend van pijn en ongemak tot ernstige complicaties die de voeding en communicatie van de patiënt kunnen beïnvloeden.

Op de website van Pallialine vind je een samenvatting van de aanbevelingen voor mondzorg in de palliatieve fase.

Bron:
Pallialine

Lees ook:
Infographic over mondzorg in palliatieve fase 

Lees meer over: Richtlijnen, Thema A-Z