Kwaliteit vraagt om een definitie en richtlijnen

Een discussie tussen Wilna Wind (patiëntenfederatie NPCF), mr. Erno Kleijnenberg (zorgverzekeraar ONVZ) en mr. Alexander Tolmeijer (beroepsorganisatie NMT), geleid door Fenno Moes.

Stelling 1

Een conflict over de honorering en/of vergoeding van kwalitatief hoogwaardige zorg lijkt onafwendbaar als de definitie van kwaliteit niet eenduidig is.

Kleijnenberg: “Het niet eenduidig zijn van de definitie hoeft niet te leiden tot een conflict. Een definitie moet er echter wel komen. De verzekeringen dienen zich hiermee niet te bemoeien. Wij laten het graag aan de mondzorgspecialisten over om deze definitie vast te stellen.”

Wind: “De patiënt wil weten wat kwaliteit is, wat hij krijgt voor zijn geld. Niet alleen de vertrouwensrelatie is belangrijk; de patiënt wil tegenwoordig meer weten. Er moeten meer richtlijnen komen binnen de mondzorg die inzichtelijk zijn voor de patiënt. Zodat de patiënt weet of zijn mondzorger de richtlijn al dan niet volgt. Informatie over de kwaliteit moet makkelijk vindbaar zijn.”

Tolmeijer: “Er zijn al richtlijnen, maar het moeten er meer worden. Daar wordt ook hard aan gewerkt. Dit wordt betaald door de NMT. Niet alle verzekeringen vragen echter om richtlijnen als kwaliteitsinstrument.”

Wind: “De NPCF denkt aan de patiënt en de tandarts moet niet alleen maar aan zichzelf denken (protest vanuit de zaal). Het experiment met de vrije tarieven moet stoppen, want de patiënt heeft er niks aan.”

Tolmeijer: “Nu al het experiment stoppen? We zijn net begonnen en het experiment zou drie jaar duren. Men moet niet verwachten dat we alles in één keer goed kunnen doen. Voor de mondzorger is het ook nieuw en de prijzen worden daardoor om de zoveel maanden aangepast. Sommige prijzen blijken te hoog en worden naar beneden bijgesteld en vice versa. Ik ben trots, want de organisatie is al goed en heel veel tandartsen hebben de tarieven op de website staan. Slechts dertien procent heeft dit niet. Dit zijn veelal tandartsen die geen patiënten meer aannemen en spoedig met pensioen zullen gaan.”

Wind: “Het experiment is te vroeg gekomen. De prijsvergelijkers kwamen te laat. Vergelijkers van de kwaliteit zijn er nog niet. Dus wat heeft de patiënt aan het hele experiment? Wij krijgen veel klachten binnen en horen weinig goede geluiden.” (kwade geluiden vanuit de zaal)

Kleijnenberg: “Ik vind ook dat het experiment te vroeg kwam. De NMT, de verzekeraars en de NPCF rollebollen nu over straat. De patiënt is de dupe geworden, mede door het toedoen van enkele verzekeringen. De minister is de lachende vierde. Verzekeringen moesten af en toe ook de keutel intrekken.” (duidt hier op de ‘markconforme prijslijsten’ die door enkele verzekeringen werden opgesteld en weer ingetrokken. Patiënten moesten het verschil betalen tussen tarief tandarts en tarief verzekering en dit viel niet uit te leggen. Ook riep een aantal verzekeraars dat de prijzen flink zouden stijgen, hetgeen niet is gebeurd)

Tolmeijer: “Ik vind die lijsten ook belachelijk, want de jeugd hoort in elk geval voor honderd procent de zorg vergoed te krijgen.”

Wind: “Er zijn zelfs patiënten die zeggen even te wachten met naar de tandarts gaan totdat de rust is weergekeerd. Dat is een slechte zaak. De patiënt heeft dus behoefte aan meer transparantie.”

Kleijnenberg: “Het is onbegrijpelijk dat een grote verzekering (hier wordt Achmea bedoeld) nog steeds aan de zogenaamde marktconforme prijzen wordt gehouden. En ook Menzis vergoedt wel veel, maar ook heel veel niet (zoals parodontale nazorg, terwijl dit heel hard nodig is; stoppen met behandeling = terugkeer van de ziekte = gebitsverlies en hogere kans op bijv. hart- en vaatziekten).
Verzekeringen onderling hebben ook een verschil van mening over wat kwaliteit is. CZ heeft een zwarte lijst van ziekenhuizen en dit idee werd overgenomen door andere verzekeringen. Die hebben echter een totaal andere lijst… Dus wat is kwaliteit? Voor de klant is dit erg onduidelijk!”

Stelling 2

De slager die zijn eigen vlees keurt is niet acceptabel. De kwaliteitsregisters KRM en KRT worden door de eigen beroepsverenigingen onderhouden. Dus moet er een onafhankelijk controle-instituut worden opgezet. Elke vijf jaar zal een examen moeten worden afgelegd.

Wind: “Graag wel verplichte controle, maar dit mogen de beroepsverenigingen best zelf organiseren.”

Tolmeijer: “Visitatie is een heel goed middel om de kwaliteit te controleren. Het zou mooi zijn als dit verplicht werd.”

Wind: “Ik vind de patiëntenervaringen belangrijker. Er moeten tevredenheidsonderzoeken worden afgenomen, waarvan de resultaten op vergelijkingswebsites gepubliceerd worden. Pas dan kan de patiënt goed kwaliteit en prijs vergelijken.”

Kleijnenberg: “Op dit moment zijn er te veel prijsvergelijkers (13). Enkel de prijs lijkt er toe te doen.”

Wind: “Daarom wil de NPCF ook een prijsvergelijker maken waaraan de kwaliteit is gekoppeld.”

Kleijnenberg: “Specialistische zorg dreigt onbetaalbaar te worden, omdat kwaliteit niet inzichtelijk is. De regering moet dit zien te voorkomen. Verzekeraars zouden meer om kwaliteit moeten vragen bij contractering in plaats van prijsafspraken te maken. De contractering moet anders; kwaliteitseisen moeten worden ingebouwd in het contract, maar verzekeringen kunnen de druk niet aan. Vanuit mondzorgers zijn voorstellen gedaan, die met spoed zouden worden doorgevoerd. Het duurt echter vier maanden voordat de software van de verzekering zover is…”

Een onderonsje als besluit…
Wind zei verderop in de discussie nogmaals dat tandartsen alleen maar geld willen verdienen.
Ik heb haar hierop aangesproken samen met een orthodontist. Deze woorden doen ons echt zeer. Wij hebben hart voor de patiënt en denken echt niet aan geld graaien. Wind zei daarop dat ze dit ook niet dacht over de congresbezoekers, maar dat er wel tandartsen zijn die zo denken. Wind ziet geen enkel voordeel van het experiment.

Toch zijn mijns inziens veel praktijken heel hard bezig om aan transparantie te werken. Er zijn veel websites bijgekomen van tandartsen waarbij het personeel wordt voorgesteld. Dan is te zien wie precies mondhygiënist is en wie preventieassistenten, wie tandarts en wie orthodontist. Veel praktijken zijn gaan werken met naambordjes. Ik zei Wind dat als je rode potloden spaart, je geen blauwe balpennen krijgt. Als ze klachten verzamelt, kan ze ook enkel klachten verwachten. Ik verzocht haar ook eens naar positieve geluiden te vragen. Die opmerking had ze al wel vaker gehoord, gaf ze als ‘tegenargument’…

Door: Lieneke Steverink-Jorna

Bron: Voorjaarscongres ‘Conflict: distantiëren of confronteren?’ van de NVvK en VBTGG, 16 en 17 maart 2012.


Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kwaliteit
camera - foto

Alleen een foto als het echt nodig is

Röntgendiagnostiek is essentieel in de tandartspraktijk. Maar de straling kan ook schadelijk zijn. Wat mag en moet u, als het gaat om het maken van röntgenopnamen?

Een dag zonder röntgen is een dag niet geleefd, vat prof. dr. Paul van der Stelt het belang van röntgendiagnostiek voor de tandartspraktijk samen. Van der Stelt (sectie Orale en maxillofaciale radiologie van de ACTA) sprak op het congres Veiligheid en regelgeving in de tandheelkundige praktijk’.

Dosis en effect
11% van de straling die we gemiddeld jaarlijks ontvangen is afkomstig van röntgendiagnostiek”, legde Van der Stelt zijn gehoor uit. Hoewel 36% van het medische röntgenonderzoek bij de tandarts plaatsvindt, kan slechts 1% va de straling op het conto van de tandheelkunde worden geschreven.

Een groot deel van de straling gaat dwars door de patiënt heen en veroorzaakt geen schade. Een deel van de fotonen veroorzaakt echter schade aan het DNA. Een deel daarvan wordt door het lichaam weer hersteld, maar een ander deel is blijvend.
Ook lage doses, zoals gebruikelijk in de tandheelkunde, kunnen schadelijke effecten teweegbrengen. Het gaat dan vooral om effecten die op langere termijn (na 10 tot 25 jaar) tot uiting komen als tumoren en leukemie.
Dat betekent dus dat bij dit soort lage doses de kans op een effect weliswaar beperkt is, maar dat het effect, als het tot uiting komt, altijd dezelfde ernst heeft, onafhankelijk van de oorspronkelijke dosis.

Het is nog niet exact bekend hoe groot de relatieve kans is op een nadelig effect bij lage doses. Daarom wordt veiligheidshalve een lineaire dosis-effect relatie aangehouden. De aanname is dus dat ook een lage dosis kans geeft op een effect. Daarom moet de dosis zo laag mogelijk worden gehouden.

Besluit Stralingsbescherming
Richtlijnen en regels zijn te vinden in het Besluit Stralingsbescherming (BS) van 2002. In het BS is geregeld wie er bevoegd zijn om röntgenopnamen te maken. In 2012 komt daarop een aanvulling, waarin ook rekening wordt gehouden met nieuwe opnametechnieken, zoals Cone Beam CT. Dit gaat effect hebben op uw praktijkvoering, voorziet van der Stelt.

De uitgangspunten van het veilig gebruik van röntgenstraling in het BS zijn gebaseerd op de principes die zijn geformuleerd door de International Commission on Radiological Protection (ICRP): rechtvaardiging, ALARA en dosislimieten.

Rechtvaardiging
Er moet een medische reden zijn om een opname te maken. Daartoe kan dus alleen worden besloten na klinische inspectie. De tandarts is de enige die de indicatie en de rechtvaardiging kan geven. Deze moeten bovendien worden toegelicht in het patiëntendossier, evenals een verklaring van het resultaat van de opnamen. Houdt u er rekening mee dat een panoramafoto maar een beperkt toepassingsgebied heeft.

Het maken van de opnamen kan alleen aan een assistent worden gedelegeerd indien deze een erkende opleiding daarvoor heeft gevolgd. De instructies aan deze persoon moeten schriftelijk worden vastgelegd.

ALARA
Bij het maken van opnamen moet de dosis As Low As Reasonably Achievable (ALARA) zijn. Dat betekent dus dat de hoeveelheid belastende röntgenstraling zo laag als redelijkerwijs uitvoerbaar is’ , moet zijn zijn. Het besluit Stralingsbescherming geeft geen exacte richtlijnen, maar stelt dat u moet handelen naar geldend inzicht. Dit betekent dat u voor zover nodig afschermingsmaatregelen moet treffen, de patiënt een loodkraag of -schild kunt (laten) dragen, gevoelige films moet gebruiken of digitaal werken, en een rechthoekig diafragma moet toepassen.

Wat er verder wordt verwacht volgens “geldend inzicht” is onder andere te vinden in de NMT Praktijkrichtlijn Radiologie en de European guidelines on radiation protection in dental radiology

Dosislimieten
Voor werknemers gelden dosislimieten. U dient daar zo ver mogelijk onder te blijven. De meeste praktijken zullen kunnen aantonen dat de straling onder 1 milliSievert per jaar blijft. In dat geval behoeven uw werknemers geen dosimeter te dragen.

Erkenning als deskundige
Heeft u een röntgenapparaat in uw praktijk, dan moet u kunnen aantonen dat u stralingsdeskundige op niveau 5A/M bent. U moet dus kennis over de eigenschappen van straling hebben en medisch gezien het maken van röntgenopnamen kunnen rechtvaardigen. Bovendien dient u uw tandartsbul te hebben om de rechtvaardiging en interpretatie van de opnamen te kunnen uitvoeren, en uw deskundigheid door bijscholing up-to-date te houden.

KEW-dossier
U bent verplicht een kernenergiewet-dossier samen te stellen. Belangrijkste onderdeel daarvan is de risicoanalyse. U moet daarvoor de stralingsbelasting op de omgeving (laten) meten of berekenen: op de werkplekken, op de gang, in de wachtkamer en op de straat voor uw praktijk. Met de juiste software is dit volgens Van der Stelt adequaat zelf te doen. Het röntgentoestel moet ook gemeld worden (indien het < 100 kV is; anders is vergunning nodig) bij het Agentschap-NL.

Bekijk het VGT-overzicht van de wettelijk verplichte inhoud van een KEW-dossier.

Bron:
Verslag door dental INFO, tijdens het congres Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk, georganiseerd door Dental Best Practice, 25 november 2011, RAI Amsterdam

Prof. dr. Paul van der Stelt studeerde af als tandarts bij de Vrije Universiteit in 1974. Hij promoveerde in 1979 op een onderzoek naar de herkenning van peri-apicale botresorptie op röntgenopnamen. Vanaf 1978 is hij actief in onderzoek op het gebied van digitale radiologie. In 2000 resulteerde dit erin dat ACTA als eerste tandheelkundige opleiding in de wereld volledig overging op digitale opnametechnieken. In 1984/85 bracht hij een sabattical door in de Verenigde Staten aan de National Institutes of Health. In 1986 werd hij benoemd tot hoogleraar Orale en Maxillofaciale Radiologie bij ACTA.

Apr 2012


Download brochure vgt-inhoud-kew-dossier-2011.pdf
Lees meer over: Congresverslagen, Diagnostiek, Kennis, Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z
glas, water

Waarom er geen fluoride in ons drinkwater zit

In 1946 werd drinkwaterfluoridering aangedragen als de oplossing van de ziekte cariës. Dit leek eerst een groot succes, maar tegenwoordig heeft niemand het er meer over. Hoe kan dat?

Dr. Dennis Edeler schreef een proefschrift over de drinkwaterfluoridering in Nederland gedurende 1946-1976. Waarom hebben we nu geen fluoride in het drinkwater terwijl de werking wel bewezen is? Op het najaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde op 8 oktober 2011 presenteerde Edeler zijn proefschrift.

Amerika
Duitsland was sinds de negentiende eeuw het voorbeeld voor de Nederlandse gezondheidszorg. Maar na de Tweede Wereldoorlog kwam daar verandering in. In Amerika deed men reeds experimenteel onderzoek met het toevoegen van fluoride aan het drinkwater. De testresultaten in de Nieuwe Wereld genereerden een cariësreductie van 60%. De Gezondheidsraad in Nederland wilde kijken of de testresultaten uit deze Amerikaanse onderzoeken ook van toepassing waren op de Nederlandse situatie. Hieruit vloeide voort de in Tiel en Culemborg opgezette clinical trial.

De geringe hoeveelheid fluoride die van nature in het Nederlandse water zit, werd kunstmatig verhoogd tot 1,2 ppm. De resultaten waren na zesenhalf jaar vergelijkbaar met de onderzoeken in de Verenigde Staten. Het volksgezondheidsprobleem dat cariës heette kon niet langer wachten op een oplossing. Zodoende adviseerde de gezondheidsraad om niet de vijftien jaar van het onderzoek af te wachten, maar vanaf 1960 het Nederlandse drinkwater te gaan fluorideren.

Negatieve houding
In de periode 1960-1968 werd mondjesmaat waterfluoridering toegepast. Zonder de Tweede Kamer in te lichten werd per gemeente gefluorideerd drinkwater toegestaan als men een ontheffing aanvroeg bij de minister van Sociale Zaken. Zo’n tweeënhalf van de tien miljoen Nederlanders consumeerde reeds gefluorideerd drinkwater in 1968. De verwachting was dat heel Nederland binnen korte tijd zou worden voorzien van drinkwaterfluoridering.

Echter de maatschappelijke veranderingen uit de jaren vijftig en zestig ten gevolge van de toenemende individualisering van de samenleving, het anders denken over collectieve gezondheidspreventie en een nieuwe politieke context, klonken ook door in het debat over de drinkwaterfluoridering. De negatieve houding van sommige burgers kwam vanaf 1968 pregnanter tot uiting. Zij organiseerden zich in diverse verbanden en brachten hun bezwaren steeds beeldender naar voren door middel van acties, protesten en juridische procedures.

Heftig debat
Een heftig debat volgde. Sommige gemeenten trokken hun aanvraag bij het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid in. Na een juridische procedure gaf de Raad van State de aanvechter gelijk; men heeft het recht om te kunnen kiezen tussen gefluorideerd en ongefluorideerd drinkwater. Deze voorwaarde kwam te staan in de nieuwe ministeriële beschikkingen. De stad Amsterdam – met toentertijd bijna een miljoen inwoners – gaf gehoor aan deze nieuwe voorwaarde door het instellen van vijf tappunten met ongefluorideerd drinkwater. Weinig mensen waren zich echter bewust van wat nu precies in die tankwagens met water zat.

Dodelijk
In 1973 bepaalde de Hoge Raad tevens dat de drinkwaterfluoridering een aparte wettelijke regeling behoefde. Drie jaar lang debatteerde de Tweede Kamer hierover. Een maand voordat plenair zou worden gestemd over het wetsvoorstel, stelde de Amerikaanse kankerdeskundige Dr. Burk dat gefluorideerd water schadelijk zou zijn voor de menselijke gezondheid en zelfs kon leiden tot de dood.
Zijn onderzoek was reeds lange tijd weerlegd, maar toch kon hij door middel van een televisie-interview een duidelijk stempel drukken op de meningsvorming in Nederland. Fluoride zou volgens Burk kanker veroorzaken. De Kamerleden voelden de publieke druk. Het Kamerdebat in 1976 resulteerde ten slotte in een intrekking van het wetsvoorstel om drinkwaterfluoridering in Nederland van een wettelijke basis te voorzien.

Onaantastbaarheid
Als afsluiting van de discussie over de drinkwaterfluoridering werd in 1983 het sociale grondrecht artikel 11 opgenomen in de constitutie. Dit artikel stelde dat eenieder het recht heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, op de onaantastbaarheid van zijn lichaam. De jurisprudentie van de Raad van State en de Hoge Raad uit de jaren zestig en zeventig over de drinkwaterfluoridering lag hieraan ten grondslag.

En zo komt het dat wij na 1976 geen extra fluoride in het water meer hebben ter voorkoming van cariës en dat het onwaarschijnlijk is dat eventuele fluorideverhogingen in het drinkwater ooit nog door de Nederlandse overheid zullen worden uitgevoerd.

 

Bron:
Verslag van het najaarscongres 2011 van de NVvK

Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Onderzoek
samenwerken

Taakdelegatie: leer een aap geen kunstjes

De wet staat toe dat u een aantal voorbehouden handelingen delegeert aan uw medewerkers. Hoever u daarin gaat, is aan uzelf. Maar ook assistent en patiënt hebben een belangrijke vinger in de pap.

De Wet BIG – niet voor niets een kaderwet – biedt veel ruimte voor het overdragen van taken. Maar wat zijn de spelregels, en waarop beoordeelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg u? Gezondheidsjuriste mr. Jolanda van Boven schetste op het congres ‘Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk’ op 25 november een beeld van de mogelijkheden en voorwaarden.

Rol van de tandarts
“Taakdelegatie leidt tot een grotere zorgcapaciteit en doelmatigheid, is het idee. Overweegt u om de taken in uw praktijk op verschillende bordjes te leggen, dan dient u zich steeds af te vragen : is het doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht?
Ook moet u zich afvragen:

  • Is de nodige theoretische kennis aanwezig of te verwerven? (In veel gevallen mag u uw medewerkers verplichten tot nascholing).
  • Kan voldoende inzicht worden verwacht om de samenhang te begrijpen tussen het verrichten van de voorbehouden handeling en de context waarin die handeling plaatsvindt? Denk erom dat u ‘een aap geen kunstjes gaat leren’.
  • Is de benodigde praktische vaardigheid aanwezig of te verwerven en op peil te houden?

Van de wetgever mag u zelf de opleiding van uw medewerkers verzorgen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg laat dat echter alleen toe als er een partij uit het opleidingscircuit bij betrokken is en u een duidelijk opleidingsplan kunt overleggen.”

Besluit u inderdaad tot het overdragen van taken, dan wordt u opdrachtgever en gelden de volgende wettelijke bepalingen:

  • U moet aannemelijk kunnen maken dat uw medewerker de nodige vakbekwaamheid heeft. De opmerking ‘Mijn medewerker zit al vijftien jaar in het vak’, is niet voldoende.
  • Voor zover nodig moet u aanwijzingen geven.
  • Voor zover nodig moet u toezicht houden en bereikbaar zijn.

De Inspectie heeft daaraan toegevoegd dat er te allen tijde een tandarts in de praktijk moet zijn.

Rol van de assistent
Voor de assistent (of student of tandarts met een diploma van buiten de EU) als opdrachtnemer, gelden de volgende bepalingen:

  • U kunt nee zeggen tegen het verrichten van een handeling. Zegt u ja, dan neemt u verantwoordelijkheid.
  • U moet zelf de overtuiging hebben voldoende bekwaam te zijn. Deze bekwaamheid zal afhangen van hoe vaak u de handeling heeft uitgevoerd en hoe lang het geleden is dat u die voor het laatst uitvoerde. Daarenboven geldt ‘weet u wat u doet?’; begrijpt u de context waarin de verrichtingen plaatsvinden?
  • De technische beheersing van een handeling moet objectief worden gemaakt , bijvoorbeeld door toetsing door een opleidingsinstituut.

Van Boven: “Er is dus sprake van een dubbele bekwaamheidstoets: zowel de tandarts als de assistent moeten overtuigd zijn van de bekwaamheid, en die kunnen aantonen.
Als de assistent aangeeft zich niet bekwaam te voelen, dan is dat – als uitgangspunt- geen werkweigering. De tandarts doet er goed aan daarnaar te luisteren, want ‘niet bekwaam’ staat voor de wet gelijk aan ‘niet bevoegd’. Voert de medewerker de handeling desondanks toch uit, dan is er sprake van een strafbaar feit.”

Van Boven benadrukt dat taakdelegatie schriftelijk moet worden vastgelegd. “Goede dossiervorming is van essentieel belang.”

Rol van de patiënt
De Inspectie voor de Gezondheidszorg stelt dat de patiënt geïnformeerd moet worden over wie de handeling uitvoert. Hij moet daarvoor bovendien expliciet toestemming geven. “Geeft de patiënt die niet, dan lijkt dus het logische gevolg dat de tandarts er zelf aan te pas moeten komen”, zegt Van Boven.

In de congreszaal zorgt deze stelling voor enige beroering. Want moet je nu echt voor iedere foto die gemaakt moet worden – en die de tandarts niet zelf maakt – expliciet toestemming vragen aan de patiënt voor het feit dat deze door een ander dan de tandarts wordt gemaakt?
Ja, zegt de inspecteur, maar een tandarts in het publiek meent dat een patiënt ook impliciet akkoord kan gaan. ”Als de patiënt meeloopt, wanneer ik zeg dat de assistente even een röntgenfoto gaat maken, dan ga ik er vanuit dat hij toestemming geeft.” Van Boven rondt de discussie af met de opmerking: “Zorg dat u ten opzichte van uw patiënt voldoende duidelijk bent en overtuig de patiënt dat de kwaliteit geborgd is.”

Handreiking Verantwoordelijkheidsverdeling
Hoewel niet getekend door de beroepsorganisaties van tandartsen, noemt Van Boven de ‘Handreiking Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg’ als belangrijke onderlegger bij taakdelegatie. Het document belicht de inrichting van de taakverdeling zowel binnen als buiten de praktijk.

Bron:
Verslag door dental INFO, tijdens het congres Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk, georganiseerd door Dental Best Practice, november 2011, RAI Amsterdam

Mr. Jolanda J.A. van Boven is gezondheidsjuriste en directeur van VAN BOVEN Juridisch Adviesbureau voor de Gezondheidszorg te Arnhem. Haar bureau geeft onderwijs, nascholing en adviezen op het gebied van gezondheidsrecht aan instellingen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. Van Boven is daarnaast voorzitter van klachtencommissies.

 

Mrt 2012

 


Download brochure handreiking-verantwoordelijkheidsverdeling-bij-samenwerking-in-de-zorg-1[3].pdf
Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Taakdelegatie | Taakherschikking, Thema A-Z
sollicitatie

Gezocht: Tandarts/mondhygiënist voor het maken van verslagen van dentale congressen

Gaat u graag naar een dentaal congres? En schrijft u graag? Dan komen wij graag in contact met u. dental INFO zoekt een tandarts en/of mondhygiënist voor het maken van verslagen van dentale congressen.

U bezoekt het dentale congres en schrijft hier een verslag van. dental INFO redigeert de tekst, waar nodig, en laat deze lezen door degene die de lezing gegeven heeft. Zo kunnen we op een efficiënte manier met elkaar zorgen voor een kwalitatief verslag voor de lezer van de dental INFO e-mailnieuwsbrief en website.

Klik hier voor enkele voorbeeld verslagen.

Meer informatie
Anita de Klerk
E: anita@dentalinfo.nl
T: 06-24268917

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis
gaatjes

Cariës voorkomen: bij iedereen of alleen bij risicogroepen?

Cariëspreventie: welke strategieën hebben we en welke kunnen we het beste inzetten? Dr. Annemarie Schuller, tandarts-epidemioloog bij TNO, gaf een uitleg tijdens het najaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde op 8 oktober 2011.

Visuele inspectie
TNO heeft in 2009 in opdracht van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) de status van het gebit van de jongeren van 9, 15 en 21 jaar in kaart gebracht. Het project werd in samenwerking met het ACTA uitgevoerd. De jongeren waren woonachtig in Alphen aan den Rijn, Gouda, Breda en Den Bosch.
Het onderzoek bestond uit het invullen van een vragenlijst en een visuele inspectie van het gebit uitgevoerd door tandartsen in de onderzoeksbus van TNO. Er werden geen röntgenfoto’s gemaakt. Cariëservaring werd uitgedrukt met behulp van de DMF index (D=decayed, M=missing, F=filled). Een DMF score van nul is in dit project gedefinieerd als een gaaf gebit.

Sociaal-economische achtergrond
De resultaten konden worden vergeleken met de eerdere uitgevoerde projecten die in 1990, 1996 en in 2003 plaatsvonden. In de periode tot 2006 was het CVZ /Ziekenfondsraad vanuit haar missie vooral geïnteresseerd in de status van, en de trends in, de mondgezondheid en -verzorging van jongeren die in het Ziekenfonds waren verzekerd. Omdat in 2006 het onderscheid tussen het ziekenfonds en particuliere verzekeringen verviel, en er een basisverzekering voor iedereen kwam, betrof het onderzoek in 2009 jongeren ongeacht vroegere verzekeringsstatus. Om de vergelijkbaarheid met de voorgaande jaren mogelijk te maken, werden daarom de trends getoond naar sociaal-economische achtergrond (SES) van de jongeren.

Resultaten
Lage SES: Voor de 14- en 20-jarigen met een lage SES nam het percentage jongeren met een gaaf gebit in de periode 1990-2009 toe. Bij de 20-jarigen die wel cariëservaring hadden gehad, werd het gemiddelde aantal tandvlakken dat daardoor aangetast was, af.
Hoge SES: Voor de 20-jarigen met een hoge SES nam het percentage jongeren met een gaaf gebit toe. Het gemiddelde aantal tandvlakken dat door cariës was aangetast, nam alleen bij de 9-jarigen af.

Kortom: In de verschillende groepen zijn er óf geen óf positieve veranderingen geconstateerd.
Vervolgens rijzen de vragen: Vinden we de resultaten goed genoeg? Vinden we 15-23% van de 21-jarigen met gaaf gebit een acceptabel percentage (en dus 77-85% met een niet-gaaf gebit)? En: Zouden we de mondgezondheid op populatieniveau willen en kunnen verbeteren? Zo ja, hoe dan? Zetten we dan onze strategieën in op de risicogroepen of liever op de hele populatie?

Strategie
Verbetering kan op verschillende manieren worden aangepakt. Met de populatiestrategie wordt de interventie bij iedereen ingezet. Bijvoorbeeld: Alle ouders op het consultatiebureau krijgen het advies om de TNO-film ‘Een Gezond Kindergebit’ te bekijken.
Met de risicostrategie worden alleen risicopatiënten aangepakt. Om bij hetzelfde voorbeeld te blijven: alleen ouders van kinderen waarbij cariës is gezien, krijgen dan de film aangeraden.

Schuller laat een rekenvoorbeeld zien. Om een zelfde gezondheidswinst op populatieniveau te behalen zal:

  • Bij een populatiestrategie iedereen een klein beetje hoeven te verbeteren óf
  • Bij een risicostrategie de risicogroep aanzienlijk moeten verbeteren.

Voor- en nadelen
De voordelen van een populatiestrategie:

  • Het percentage verbetering per persoon wat nodig is om winst te behalen, is het laagst
  • Iedereen krijgt het een beetje beter
  • Het aantal personen met een gaaf gebit neemt toe

De nadelen van een populatiestrategie:

  • Het verschil tussen de beste en slechtste blijft
  • Het verschil tussen SES groepen blijft

Dus?
Volgens Schuller is het een politieke vraag of we kiezen voor de populatiestrategie of voor de risicostrategie. Wat willen we? Willen we de meeste gezondheidswinst of willen we de sociaal-economische verschillen verminderen? Uiteraard zal het resultaat afhangen van de verdeling van de prevalentie van cariës in de groep (hoeveel procent is die risicogroep?).
Pas als men daar meer inzicht in heeft, kan worden beslist welke strategie het meest gewenst is.

Bron:
Verslag van het najaarscongres van de NVvK
Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

Jan 2012

 

Lees meer over: Cariës, Congresverslagen, Kennis, Mondhygiëne, Thema A-Z
Slechte adem

Verhelpen slechte adem ook tandartstaak

Wat doet u als u bij een patiënt een slechte adem opmerkt? Maak het bespreekbaar, adviseert universitair hoofddocent tandheelkunde Edwin Winkel. Uw patiënt zal er waarschijnlijk blij mee zijn.

Edwin Winkel deed vorig jaar met collega Albert Tangerman een internetonderzoek naar slechte adem (halitose). Zij ondervroegen daarvoor 50.000 respondenten van het TROS Radar-panel.

Resultaten
Een kwart van de respondenten zei last te hebben van slechte adem. Ook (bijna) een kwart gaf aan daar géén last van te hebben. De overige helft van de respondenten antwoordde met ‘Soms’, of ‘Ik weet het niet’. Verder bleek: hoe ouder de respondenten, hoe minder last zij hebben van ademgeurproblematiek.

Slechts 8,4% van alle respondenten stelde dagelijks te kampen met een slechte adem. Een percentage dat meevalt, volgens Winkel. “In veel publicaties ligt dat cijfer hoger. Maar deze uitslag ontheft tandartsen niet van de taak om de patiënten met slechte adem in hun praktijk op te merken en aan te spreken. Patiënten brengen het onderwerp zelf niet ter sprake, omdat zij niet weten dat u als tandarts het probleem kunt helpen oplossen.”

Tongcoating
De oplossing ligt meestal in het verminderen van de tongcoating, met behulp van een tongschraper (www.TheScrapy.com) of – voor de zwaardere gevallen – een mondspoelmiddel (Halita). De laag bacteriën op de tong is in bijna alle gevallen verantwoordelijk voor de slechte adem, door de productie van drie zwavelhoudende gassen:

  • Methylmercaptaan
  • Waterstofsulfide
  • Dimethylsulfide

Deze gassen lijken ook een rol te spelen bij gingivitis (met name waterstofsulfide) en parodontitis (met name methylmercaptaan). De aanwezigheid van deze gassen in de ademlucht kan worden aangetoond met een gaschromatograaf als de Oral Chroma.


Andere oorzaak
In tien procent van de gevallen heeft de slechte adem een andere oorzaak zoals bijvoorbeeld:

  • een leverstoornis
  • diabetes (dan is er sprake van een acetongeur )
  • uremie (niervergiftiging, waarbij er sprake is van een ammoniakgeur)
  • een KNO-probleem (om dit uit te sluiten laat u de patiënt een minuut lang met gesloten mond ademen door de neus. Ruikt u niets, dan is er geen sprake van een KNO-probleem)
  • het visluchtsyndroom (veroorzaakt door een slechte afbraak van trimethylamine in het lichaam)
  • Er moet nog veel onderzoek gedaan worden aan de zogenaamde ‘bloodborn halitose’, maar daar zijn Winkel en Tangerman hard mee bezig.

Bron:
Verslag door dental INFO, gemaakt tijdens de Dental Review 2011, georganiseerd door Mark Two Communications, 30 september 2011, Jaarbeurs Utrecht

Dr. Edwin Winkel studeerde tandheelkunde aan de Rijks Universiteit Groningen. Van 1981 tot en met 1990 was hij als tandarts algemeen practicus werkzaam in diverse praktijken in Amsterdam. In 1985 was hij een van de oprichters van de Kliniek voor Parodontologie Amsterdam (KvPA) waar hij werkzaam is op het gebied van de parodontologie, implantologie en halitose. Sinds 2005 is Winkel universitair hoofddocent bij de afdeling parodontologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Kijk voor verdere info op www.kvpa.nl.


Jan 2012

Lees meer over: Communicatie patiënt, Congresverslagen, Halitose (slechte adem), Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z
Glimlach

Werkplezier houdt claims buiten de deur

De kans dat een patiënt een klacht tegen u indient, is de afgelopen jaren fors gestegen en is daarmee nu één op acht. Waar moet u rekening mee houden?

Bent u tevreden? Vertel het door. Bent u ontevreden? Laat het ons weten. Zo eenvoudig als dit klinkt, gaat het in de praktijk niet altijd. Klachtrecht, tuchtrecht, civiel recht en strafrecht, moeten er soms aan te pas komen om geschillen te beslechten.

Tijdens het congres ‘Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk’ op 25 november gaf mr. dr. Wolter Brands een overzicht van de verschillende klachtmogelijkheden voor ontevreden patiënten. Ook belichtte hij veranderingen in de nabije toekomst, en gaf hij tips om klachten en claims te voorkomen.

Signaal
Brands’ belangrijkste aanbeveling is eigenlijk een hele eenvoudige: wees voorzichtig met het inschakelen van een incassobureau. “Want voordat u het weet ligt er naast uw vordering een tegeneis, waar het u allemaal niet om begonnen was. Als een patiënt de rekening niet betaalt, kunt u dat het beste opvatten als een signaal dat er iets aan de hand is. Blijkbaar is hij niet tevreden. Laat u de patiënt dagvaarden, dan drijft u de zaak op de spits, en is de kans reëel dat die een tegeneis indient.
Het tijdig nabellen van openstaande facturen, informeren waarom er niet is betaald en of er wellicht een probleem is, kan voldoende zijn om civiele zaken te voorkomen.”

Klachtrecht
Brands voorziet sowieso dat het aantal civiele procedures in de toekomst zal afnemen. “De meest laagdrempelige vorm van klachtrecht zal worden versterkt door de nieuwe Wet cliëntenrechten Zorg, die in de maak is. Volgens de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector is een zorgverlener op dit moment nog niet verplicht de uitspraak en aanbevelingen van een klachtencommissie op te volgen. U bepaalt zelf of u gevolg geeft aan de tik op uw vingers. In de toekomst wordt het advies van de klachtencommissie wél bindend, in zaken met schades tot 25.000 euro. In die gevallen zullen patiënten dus minder snel naar een civiele rechter stappen.”

Garantiefonds
Mogelijk komt er volgens Brands in de toekomst ook voor NMT leden een koppeling met een garantiefonds. Minister Schippers heeft een dergelijke voorziening gesteld als een van de voorwaarden voor de invoering van vrije tarieven. De ANT kent sinds twee jaar de Stichting Garantiefonds Mondzorg, die voorziet in de vergoeding van noodzakelijke herstelbehandelingen tot 10.000 euro na gegrond verklaarde klachten.

Bemiddeling
Overigens komt een groot deel van de jaarlijks ingediende klachten helemaal niet bij een klachtencommissie terecht. Het merendeel (85 procent) van de 379 klachten die de NMT in 2010 voorlegde aan een Regionale Bemiddelingsraad (RBR), werd succesvol bemiddeld. Bij de ANT had bemiddeling in de helft van de gevallen (65 klachten) succes. In totaal werden uiteindelijk zo’n 120 klachten in behandeling genomen door de klachtencommissies van beide beroepsorganisaties. Daarvan werd het merendeel ongegrond verklaard.



Tuchtrecht

De belangstelling voor het tuchtrecht, stelt Brands, is sinds 2008 fors toegenomen. “Een patient kan een tuchtprocedure gebruiken als een gratis inschatting hoe een rechter tegen zijn eis aan kijkt. Verliest hij een tuchtzaak, dan kost hem dat niets. Begint hij meteen een civiele zaak dan zijn hier wel forse kosten aan verbonden. Overigens kan een civiele rechter gemotiveerd afwijken van een tuchtuitspraak, dus honderd procent waterdicht is deze route niet.”

Verweer
In 2010 verscheen er ruim honderd keer een tandarts voor een Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Brands’ advies: “Het is belangrijk dat u in alle gevallen verweer voert. Doet u dat niet, dan zal wat de patient zegt voor waar worden aangenomen en hebt u de zaak al bij voorbaat verloren.
Komt er een openbare zitting, dan kan die – als de pers aanwezig is – al veel schade brengen aan de goede naam van de tandarts, ook al wordt de klacht afgewezen.” Blijkt de klacht gegrond, dan variëren de sancties van een waarschuwing tot het schrappen van uw inschrijving in het BIG-register.

Brands: “De kans dat u niet alleen aan de officieuze (via de pers), maar ook aan de officiële schandpaal wordt genageld, wordt overigens groter: er bestaan plannen om naast doorhalingen, schorsingen en gedeeltelijke ontzeggingen, ook berispingen voortaan op www.bigregister.nl te publiceren.”

Strafzaken
Het aantal strafzaken zal in de toekomst toenemen, denkt Brands. “Dat komt onder meer door een aantal strafrechtartikelen in de wet BIG en het feit dat het Openbaar Ministerie zich middels het Landelijke Expertisecentrum Medische Zaken heeft gespecialiseerd in medische missers.” Overigens wijst de praktijk uit dat strafzaken tegen tandartsen tot nu toe veelal om fraude draaien. “En dan heb je ook nog de zaken waarbij een tandarts zich tijdens de behandeling buiten de strikte mondholte van de patiënt heeft begeven.”

Tips om klachten en claims te voorkomen

  • Bedrijf geen defensieve tandheelkunde; ieder jaar foto’s maken is bijvoorbeeld af te raden.
  • Geef de patiënt niet zijn zin als dit tegen de professionele standaard is; u weet wat het beste voor hem is.
  • Volg niet slaafs de richtlijn; u mag (en zelfs u moet) er, in het belang van de patiënt, gemotiveerd van afwijken.
  • Wees bereid een schikking te treffen.
  • Doe regelmatig aan nascholing.
  • Wees niet bang voor een second opinion; uw patiënt zal zich serieus genomen voelen.
  • Houdt uw dossiers zorgvuldig bij; u verzamelt zo bewijslast voor het geval u aansprakelijk wordt gesteld.
  • Behoudt het plezier in uw vak; uitgebluste tandartsen vallen de meeste klachten ten deel.

Bron:
Verslag door dental INFO, tijdens het congres Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk, georganiseerd door Dental Best Practice, 25 november 2011, RAI Amsterdam

Mr. dr. Wolter Brands is tandarts, plaatsvervangend rechter aan de rechtbank in Utrecht en cursusdocent in het postacademisch onderwijs. Brands is gepromoveerd in het gezondheidsrecht. Op zijn naam staan talrijke nationale en internationale lezingen en publicaties over het raakvlak van het gezondheidsrecht en de dagelijkse tandheelkundige praktijk.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Klachten, Thema A-Z
Kind - ouder

Een goede opvoeding: So die BBOFTT!

Als u gedrag van kinderen wilt veranderen, is het wezenlijk dat u de ouders echt raakt. Confrontatie leidt tot actie; pas als dokter of tandarts overgewicht ter sprake brengen, schrikken ouders wakker. Maar vergeet ook het schouderklopje niet.

Preventie kan een succes zijn, stelt dr. Monique L’Hoir van TNO. Dat bewijst volgens haar de campagne om het aantal gevallen van wiegedood terug te dringen. L’Hoir sprak op 8 oktober tijdens het najaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde.

Goede gewoontes inslijpen
Het advies is om niet bepaald gedrag te gaan verbieden. Want wat niet mag, is voor kinderen vaak aanlokkelijk. Slimmer is het om goede gewoontes te laten inslijpen. Maar dat is best moeilijk als er naast de kassa op ooghoogte lekkernijen liggen, en dan ook nog in de aanbieding…

Omgeving
De omgeving maakt het heel moeilijk om gezond te leven, zegt L’Hoir:”De porties van eten en drinken zijn groter geworden dan gezond voor ons is. We kunnen kiezen tussen een kleine, een medium en een grote koffie, terwijl die kleine koffie een normaal formaat heeft. Een onderzoek in de VS leert dat ouders ‘french fries’ scharen onder groentes. French fries zijn frietjes! Helaas zijn de prijzen van groente en fruit flink gestegen, terwijl ongezonde voeding goedkoop blijft.
Natuurlijk mag er dagelijks worden gesnoept; een snoepje, een koekje… geen probleem. Na school is dat een goede gewoonte. Dan tot de maaltijd niets meer, en dat elke dag als een vanzelfsprekendheid presenteren aan je kinderen. Daar hebben kinderen wat aan! Daarvoor geldt: ‘lekker en gezond’, omdat het een gewone portie is en op een duidelijke manier is ingepast in het gewone leven, lekker is en gezond.”

Waar gaan we de mist in?
Opvoeden begint al bij de geboorte. Een baby die vastgeketend zit in een wipstoel voor de televisie kan nauwelijks bewegen en wordt al helemaal niet gestimuleerd om zijn omgeving te gaan verkennen. Niet doen dus.
Waar gaan we nog meer de mist in? L’Hoir geeft aan dat 17% van de vierjarigen een televisie op de slaapkamer heeft. En 8% van de tweeëneenhalf-jarigen. “Het liefst met wat snoep onder het bed. Het koppelen van eten aan televisie kijken, zorgt ervoor dat elke keer dat het kind naar de tv kijkt, het ook graag wat wil eten. En we weten allemaal dat het geen worteltjes en komkommertjes zijn waar het dan zin in heeft.” Ook mag 20% van de kinderen volgens L’Hoir zelf beslissen of ze tv gaan kijken. “Bovendien gaat de tv op de slaapkamer regelmatig niet op tijd uit, waardoor het kind te laat gaat slapen.”

Tussendoortjes
En dan zijn er nog de tussendoortjes op school:“Tegenwoordig krijgen kinderen drinken en eten mee naar school, vaak een pakje frisdrank of sap en een koek. Kinderen hebben dit helemaal niet nodig. Als een kind echt dorst heeft, kan het beter water drinken. Tussen de middag moet er uiteraard geluncht worden, maar tussendoortjes zijn eigenlijk niet nodig. Bij erosie wordt er vaak geadviseerd om een rietje te gebruiken. Maar helaas kauwt 60% op het rietje… en de onlangs gepromoveerde tandarts Dien Gambon beschrijft hoe ongunstig dit is voor het gebit, onder andere het glazuur. Je kunt het vergelijken met ‘gorgelen met cola’.

So die BBOFTT!
Wat doen we eraan? Voor ouders is een ezelsbruggetje verzonnen: SO die BBOFTT. Dit staat voor: Slaap, Opvoeding, Borstvoeding, Buitenspelen, Ontbijten, (weinig) Frisdrank, (weinig) Tv, (weinig) Tussendoortjes. Wellicht ten overvloede:

  • Een kind heeft veel en regelmatige slaap nodig.
  • Goed opvoeden is gezaghebbend opvoeden. De ouders hebben gezag en gebruiken gezag. Dat is wat anders dan ‘macht’. Het betekent dat er duidelijke regels en afspraken zijn en tegelijkertijd liefde en warmte is.
  • Borstvoeding helpt; het kind laat de ouder duidelijk zien wanneer het voldoende heeft en de zelfregulatie van het kind wordt hierdoor minder verstoord. (Hoeveel ouders zetten het flesje nog even in de magnetron om “het restje nog even te geven”?)
  • Een ontbijt is ontzettend belangrijk voor de energie van het kind en een goede spijsvertering.
  • Frisdrank bevat veel suikers en zuur en is dus niet aan te raden.
  • De Tv is hierboven reeds besproken.
  • Tussendoortjes, te vaak en te groot, leiden tot overgewicht en cariës.

“Maar”, zo vindt L’Hoir, “Men kan ook doorslaan in het gezond willen opvoeden van kinderen. Zo wordt er vaak te veel druk gegeven bij het eten van groente. Doordat de intonatie van de ouder bij het aansporen tot het eten van groente niet al te vriendelijk is, ervaart het kind de groente als iets onaangenaams. Een mopperende moeder en het eten van groenten kan in één maaltijd aan elkaar worden gekoppeld. Denk hierbij maar aan het klassieke voorbeeld van ‘Pavlov, de bel, de hond en het eten’.
Het wordt nog erger als een zoet toetje wordt ingezet als beloning. Belonen met zoetigheid, eten of toetjes, is pedagogisch heel onhandig. Goed belonen is belonen met complimentjes, een aai over de bol of samen iets leuks doen. Het koppelen van goed gedrag aan toetjes en beloningen, kan leiden tot zogenaamde ‘emotie-eters’.
Tijdens het eten is het belangrijk dat er over van alles en nog wat wordt gepraat, behalve over het eten zelf. Zo wordt er vaak beter gegeten dan wanneer ouders er bovenop zitten en de groente naar binnen wordt ‘gedwongen’.”

Actieve benadering
De rol van de kindertandarts, aldus L’Hoir, is om de risicogroep actief te benaderen, niet op een bestraffende, maar juist op een opbouwende manier. ”Motivational interviewing is een techniek om motivatie te verhogen. De kracht hiervan is dat je het kind of de ouder zelf laat formuleren wat ze zouden willen en kunnen doen aan een (beginnend) probleem. Als het in de buurt komt van wat je graag hoort, bekrachtig je dit meteen, geef je een compliment en ga je meteen afspraken maken en doelen stellen. Natuurlijk niet te hoog, want gedragsverandering is moeilijk en gaat in kleine stapjes. Die doelen zijn dan gemaakt door de ouders en het kind zelf en als het geformuleerd is door diegenen die het gedrag moeten laten zien, is er veel meer kans dat het ook gebeurt. Een samenwerking met de jeugdarts van het consultatiebureau, de medewerkers van kinderdagverblijven en naschoolse opvang, kinderartsen, huisarts, leerkrachten, burgemeesters en wethouders én tandartsen, kan de pandemie van overgewicht in goede banen leiden.”

Positieve manier
De gouden regel is volgens L’Hoir: “Empower ouders en kinderen in wat ze goed doen, complimenteer ze en verwoordt het positief. Bijvoorbeeld: ‘Als je een beker frisdrank drinkt en daarna gewoon water, dan word je niet alleen een schoonheid, maar dan hoef ik ook niet jouw tandjes te boren.’ Wijs dan achteloos eens naar de grootste boor… want een klein beetje angst kan geen kwaad. Je maakt een afspraak met ouders en kind over frisdrank en snoep, en het mooiste zou zijn dat ze via de site van de tandarts aan de assistente kan laten weten hoe het met haar gaat. Daar kan ze dan een prijs mee winnen…!
Als de tandarts, de huisarts, de jeugdarts en de kinderarts allemaal hetzelfde propageren op een positieve manier, dan hebben we kans dat onze populatie in de tandartsstoel blijft passen!”

Bron:
Verslag van het najaarscongres van de NVvK
Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
Bleken

Bleken, games en collectieve preventie

Het najaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde stond op 8 oktober in het teken van een reis door verleden, heden en toekomst. Toepasselijk decor vormde het Archeon in Alphen aan de Rijn.

De deelnemers werden welkom geheten door een Romein en konden zich onder het genot van een biologisch kopje thee inschrijven. Na de algemene ledenvergadering nam voorzitter Peter Lansen het openingswoord. Daarna startte het programma dat al net zo afwisselend was als het weer. In het plenaire ochtendprogramma waren maar liefst drie interessante sprekers opgenomen.

Hou Je Mond Gezond
Allereerst was het woord aan dr. Evert van Amerongen (ACTA) die het onderwerp Trends in de kindertandheelkunde op zich had genomen. Een kort overzicht:

  • Collectieve preventie door het project Hou Je Mond Gezond en de consultatiebureau’s
  • Nieuwe verzegeltechnieken met onder andere het gebruik van zoutzuur
  • Het nieuwe flossen
  • Motivational Interviewing
  • Al voor het 2e levensjaar preventie inzetten
  • Niet restaureren maar monitoren
  • Vullen zonder (volledig) te prepareren
  • Quality of life
  • Erosie

Cariës voorkomen
Inmiddels brak de zon flink door toen dr. Annemarie Schuller, tandarts-epidemioloog bij TNO, aan het woord kwam. Sommige deelnemers moesten hun concentratie er goed bij houden, omdat er nogal wat wiskunde om de hoek kwam en de zon in de Powerpointpresentatie scheen. Schuller legde helder uit of men beter de populatie- of risicostrategie zou kunnen inzetten om cariës te voorkomen. De groep met een lage sociaal- economische status heeft gemiddeld een slechter gebit dan de groep met een hoge sociaal-economische status in de leeftijden van 5 tot 23.

De voor- en nadelen op een rijtje:

De voordelen van een populatiestrategie:

  • Het percentage verbetering per persoon wat nodig is om winst te behalen, is het laagst. Bij de risicostrategie zou de risicogroep aanzienlijk moeten verbeteren om het gemiddelde DMFS (Decayed Missed Filled Surfaces) te drukken.
  • Iedereen krijgt het een beetje beter
  • Het aantal personen met gaaf gebit neemt toe

De nadelen van een populatiestrategie:

  • Het verschil tussen de beste groep en slechtste groep blijft
  • Het verschil tussen de sociaal-economische groepen blijft

Drinkwaterfluoridering
Na deze wiskundeachtige les was er aandacht voor geschiedenis. Dr. Dennis Edeler kon zich, ondanks de regen die op het dak kletterde, toch goed verstaanbaar maken tijdens zijn presentatie van zijn proefschrift over de drinkwaterfluoridering in Nederland. Doordat de tegenstanders daarvan flink van zich hebben laten horen, is de drinkwaterfluoridering uiteindelijk niet doorgegaan. En dat terwijl de werking sterk was bewezen.
In 1983 kwam er het sociale grondrecht: Iedereen heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op ontastbaarheid van zijn lichaam. En daarmee was de kous na 37 jaar debatteren af, zonder dat er echt een winnaar of verliezer werd aangewezen.

Na het ochtendprogramma stond een adempauze gepland met een adembenemende lunch. Wat was dat? Geen koekjes? Op het menu inderdaad geen zoetigheden, maar wel heerlijk brood en hartigheden. Een congres dat zijn eigen congresboodschap serieus neemt, perfect!

So die BOFFT
Rommelende magen konden de sprekers nu in elk geval niet meer storen. Het beestachtig goede parallel middagprogramma ving aan. Een vliegend vogeltje en het hinnikend paard van Archeon lieten zich af en toe zien en horen. Dr. Monique L’Hoir van TNO liet zich niet van de wijs brengen en wist meteen het publiek in de mooie trouwzaal te boeien, al was het alleen al om de pakkende titel: ‘Oh Oh Cherso en andere trends in (op)voeding’.
Schrikbarend waren de cijfers waaruit bleek dat veel Nederlanders nog geen kaas hebben gegeten van goede (op)voeding. L’Hoir riep dan ook op om met zijn allen het schip te keren. Vooral de ‘So die BOFTT-methode’ is hierbij heel handig. Dit staat voor: Slaap, Opvoeding, Borstvoeding, Buitenspelen, Ontbijten, (weinig) Frisdrank, (weinig) Tv, (weinig) Tussendoortjes.

Bleken
Drs. Abe ten Have gaf de deelnemers het antwoord op de vraag of men pubers mag bleken. Hij besprak de verschillende methodes om een wit gebit te krijgen, zoals in-office bleken en thuisbleken. Het bleek dat hij zelf zo’n vier keer per jaar veertienjarigen bleekt. Want bleken is veilig, vertelde hij tot grote opluchting van de acht man in de zaal die zichzelf hadden gebleekt.

Social media
Nadat de verbleekte toetjes weer waren bijgekleurd door een kopje thee (zonder suiker?) en een stukje fruit, was het de beurt aan dr. Lisette van Gemert-Pijnens en dr. Fenne Verhoeven, die spraken over de rol van social media in de kindertandheelkunde.
De traditionele educatie in de tandheelkunde is slechts tijdelijk effectief en door middel van social media zou men kinderen blijvend kunnen motiveren. Social media zijn up to date en just-in-time, ze bereiken een grote groep en zijn veelbelovend. Kinderen kunnen bijvoorbeeld via vernieuwende games op een leuke manier blijvend worden gemotiveerd.

Bron:
Verslag van het najaarscongres van de NVvK
Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

Lees meer over: Congresverslagen, Cosmetische tandheelkunde, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
Congres

Congres Een nieuwe kijk op cariëspreventie

Het nieuwe Advies Cariëspreventie werd begin november gepresenteerd tijdens het Ivoren Kruis-congres in het Nijmeegse Radboud Auditorium.

Ruim 270 tandartsen, mondhygiënisten, (preventie)assistenten, docenten en studenten werden de ogen geopend tijdens het wetenschappelijke congres ‘Een nieuwe kijk op cariëspreventie’.

Cariës met andere ogen bekeken
De organisatoren kozen de titel ‘Een nieuwe kijk op cariëspreventie’ niet voor niets. Tijdens het congres werd namelijk het nieuwe Advies Cariëspreventie gepresenteerd. Na afloop kregen alle bezoekers het Advies met daarin een uitneembare geplastificeerde samenvatting mee naar huis. Het Advies Cariëspreventie, opgesteld door het Adviescollege Preventie Mond- en Tandziekten van het Ivoren Kruis, vervangt het bestaande Fluoride-basisadvies.
Het Fluoride-basisadvies is onderdeel geworden van het veel bredere Advies Cariëspreventie, dat behalve een Basisadvies Fluoride ook uit een Basisadvies Voeding en een Basisadvies Mondhygiëne bestaat. Het Advies Cariëspreventie is voor leden te koop voor € 9,50. Niet leden betalen € 17,50. In de speciale actieperiode van 10 t/m 23 december 2011 betalen leden € 7,50 en niet-leden € 9,50 voor een exemplaar.

Het nieuwe Advies Cariëspreventie
Prof. dr. Marie-Charlotte Huysmans presenteerde het nieuwe Advies Cariëspreventie. Huysmans is hoogleraar Cariologie en Endodontologie aan het UMC St Radboud te Nijmegen en lid van het Adviescollege Preventie Mond en Tandziekten van het Ivoren Kruis. Voor professionals een belangrijk advies, want dit advies bepaalt voor een belangrijk deel de voorlichting die ze op het gebied van preventie zullen geven. Het nieuwe Advies Cariëspreventie geeft een handvat voor het inschatten van risico, is probleemgericht, effectief en doelmatig en houdt rekening met aandachtsgroepen.



Basisadvies
Het Basisadvies Cariëspreventie is een simpele boodschap voor iedereen en kent geen nuances. Het komt er qua mondhygiëne op neer dat je 2 x per dag 2 minuten goed je tanden moet poetsen. Qua fluoride zegt het dat je met de juiste fluoridetandpasta moet poetsen, afhankelijk van de leeftijd van de patiënt. Op het gebied van voeding ligt de nadruk op het maximaal 7 x per dag iets eten of drinken. Wie het Basisadvies volgt zou in een normale situatie cariësvrij moeten blijven. Huysmans legde uit dat cariës een ziekte van disbalans is. Speeksel en fluoride spelen een belangrijke rol in het voorkomen van cariës. De negatieve aspecten voor het ontstaan van cariës zijn plaque (samenstelling en zuurvorming) en suiker (frequentie en hoeveelheid). Voor de professional zijn er 2 ijkpunten voor de indicatie van de aanvullende adviezen. Het schema maakt ze duidelijk: 1. Is er cariësactiviteit? 2. Wordt het basisadvies gevolgd?

In welke groep zit uw patiënt?
Het Adviescollege onderscheidt vier verschillende patiëntgroepen en gaf ze de kleuren groen, geel, oranje en rood. De groene groep (geen cariës, het Basisadvies wordt correct uitgevoerd) complimenteer je en spoor je aan vooral door te gaan. In de gele groep (geen cariës, het Basisadvies wordt niet correct uitgevoerd) maak je individuele afspraken. Herhalen en bevorderen van het Basisadvies is hier belangrijk. Denk daarbij aan: ‘if it ain’t broke, don’t fix it’.

Bij patiënten in de oranje groep (cariës, het Basisadvies wordt niet correct uitgevoerd) moet zorgvuldig gekeken worden naar de patiënt. Bevraag de patiënt intensief en maak een plaque- en gingivitisscore, legde Huysmans uit. Ook kunnen controle van de poetsfrequentie, de tandpasta die wordt gebruikt en voedingsdagboek hierbij van dienst zijn. Vragen en luisteren zijn de sleutelwoorden. Vraag vooral door op details waarbij patiënten moeten uitleggen hoe mondzorg past in hun dagelijks leven. Let hierbij vooral op de attitude ten opzichte van de mondzorg. Zijn er drempels bij de patiënt? Wat staat de uitvoering van het Basisadvies in de weg? Waarom lukt het niet? Hebben we hier te maken met een aandachtsgroep? Wie in de geest van het Basisadvies denkt, komt met oplossingen zoals 1x per dag (goed) poetsen en 1x spoelen met fluoridemondspoelmiddel (het aanbieden van fluoride op een andere wijze dan poetsen), of elektrisch poetsen al dan niet ondersteund met een poetsinstructie en/of het gebruik van relevante hulpmiddelen of het zoeken naar veilige laagrisico voedingsmomenten bijvoorbeeld. Deze Aanvullende Adviezen zijn gericht op een individuele aanpassing van het Basisadvies. Bij de rode groep (cariës, het Basisadvies wordt correct uitgevoerd) is er sprake van een heel andere problematiek. Patiënten doen het goed, maar toch krijgen ze cariës. Hier is het belangrijk de extra risicofactoren op te sporen. Let hierbij op de algemene gezondheid en het speeksel van de patiënt. De Aanvullende Adviezen, afgestemd op het individu, zijn gericht op extra preventieve maatregelen. Wat betreft de extra fluoridemaatregelen voor deze groep, wordt een splitsing gemaakt in maatregelen die de patiënt zelf kan uitvoeren en die door de professie worden toegepast. Fluorideapplicaties met gel en vernis leveren goede resultaten op. Daarnaast kunnen patiënten baat hebben bij de adviezen die worden gegeven in het Advies Preventie van wortelcariës en het Advies Droge Mond van het Ivoren Kruis.

Smile!

De congresgasten werden door de dames en heren van Inspektor Research Systems opgevangen en op de foto gezet. De foto’s werden gemaild, zodat thuis of op de praktijk haarfijn kan worden uitgezocht wat de status van het gebit is. Daarna toonden dr. ir. Monique van der Veen en Catherine Volgenant MSc van ACTA hun nieuwe kijk op cariëspreventie in de congreszaal. Ze gaven antwoord op de vraag of je tandplak kunt aantonen en cariës kunt opsporen met een camera.
De camera past de zogenoemde QLF-techniek toe. Bij deze techniek wordt gebruikgemaakt van de natuurlijke fluorescentie van tandweefsels, plak en tandsteen. Belicht je de mond met blauw licht en maak je gebruik van filters, dan geeft gezond tandweefsel stralend wit licht terug. Plekken met plak kleuren rood, waardoor de plak goed te zien is.

De onderzoekers toonden tijdens hun voordracht verrassende foto’s die met de plakcamera zijn gemaakt tijdens de tentoonstelling Say Cheese! De kracht van de mond. Deze tentoonstelling werd gehouden vanwege het honderdjarig bestaan van het Ivoren Kruis in Museum Boerhaave te Leiden. Gedurende die tentoonstelling, die van oktober vorig jaar tot afgelopen april liep, werden meer dan 16.000 foto’s gemaakt. Het ontdekken van tandplak is bij Boerhaave met veel succes ingezet. Inmiddels wordt met deze foto’s ook onderzoek gedaan bij Acta.

De onderzoekers zien diverse mogelijkheden om de plakcamera ook in de reguliere mondzorg toe te passen. Patiënten kunnen zelf zien waar hun tandplak zit en waar ze dus beter moeten poetsen. Voor tandartsen en mondhygiënisten kan het een hulpmiddel zijn in hun cariësdiagnostiek.

Ook bevordert de camera dat de focus in de mondzorg meer op preventie komt te liggen. In de toekomst kunnen behandelaars met de plakcamera zelf risicogroepen opsporen. Zelfs ‘leken’ kunnen dat. De resultaten (foto) kan simpel via de smartphones van tegenwoordig naar de patiënt worden gestuurd. Daarbij kunnen zelfs individuele instructies voor de patiënt worden gevoegd voor een individueel (poets)advies op maat.

Cariës at risk
Denise Duijster MSc, onderzoekster bij Acta, informeerde het publiek over de opzet en uitvoering van haar onderzoeksproject ‘Preventie van cariës bij kinderen met een hoog risico’. De eerste resultaten verwacht ze in februari 2012. Ze vertelde dat cariës in westerse landen de meest voorkomende ziekte bij kinderen blijft. En dat cariës ernstige gevolgen hebben voor de fysieke, sociale en psychische gezondheid van kinderen. Uit onderzoek blijkt dat al 56% van de 5-jarige kinderen in Nederland cariës heeft met een gemiddelde dmfs van 8.

De traditionele preventie in de mondzorg richt zich voornamelijk op voorlichting en klinische preventie. Maar is die wel effectief? Uit onderzoek blijkt dat de traditionele individuele en collectieve voorlichting onvoldoende effectief is in het langdurig veranderen van mondgezondheidsgedrag. Ook zou het onvoldoende succesvol zijn voor hoog risicogroepen. Klinische preventie bereikt vaak de doelgroep niet; de groep voor wie die zorg het meest noodzakelijk is, komt simpelweg niet in de praktijk!

Gedrag van ouders
Om de cariësprevalentie bij jonge kinderen te reduceren, dienen innovatieve en progressieve methoden van preventie te worden ontwikkeld. Hierbij is het belangrijk inzicht te krijgen in de onderliggende sociale, culturele en persoonlijke factoren die van invloed zijn op de mondgezondheid. Dan moet je kijken naar het individu (mondgezondheid, voedingspatroon, pathogenen en tandweefsel), zijn familie (opvattingen, gezinsfunctioneren, stress, sociaal netwerk, opleiding, inkomen en SES, etniciteit) en zijn leefgemeenschap (invloed van omgevingsfactoren, minder gezonde leefomgeving, toegang tot tandheelkundige zorg, koopkracht), legde Denise uit. Verder vertelde ze dat de opvattingen en het gedrag van ouders een belangrijke rol spelen bij het uitvoeren van mondgezondheidsgedrag bij hun kinderen en hebben invloed op de wijze waarop ze zorgen voor de mondgezondheid van hun kind.

Hoog-risicogroepen achterhalen
Het project van Denise heeft als doel te achterhalen wat de hoog-risicogroepen voor cariës in het melkgebit in Nederland zijn. Daarnaast probeert ze de voornaamste factoren (determinanten) te vinden, die verklaren dat deze kinderen tot een hoog cariësrisico behoren. Gezocht wordt naar een manier hoe ouders en kinderen met een hoog risico eenvoudig kunnen worden geïdentificeerd. Ook wordt onderzocht wat voor interventie het meest effectief en efficiënt zal zijn ter preventie van cariës bij jonge kinderen in Nederland. Dit onderzoek is op verzoek van het Ivoren Kruis door een bijdrage van Menzis mogelijk gemaakt. TNO is partner in dit onderzoek.

 

Xylitol voor ouderen?
Het gebruik van xylitol bij ouderen in verpleeghuissituaties is veelbelovend. Het is dan ook tijd voor xylitol, betoogde prof. dr. Cor van Loveren. Voor de toenemende groep ouderen in ons land kunnen producten gezoet met xylitol bijdragen aan een oplossing voor de snel groeiende problemen in de mondzorg bij deze doelgroep. Preventie kan beginnen met het voorkomen van schade. Van Loveren vindt het werken met een dieet dat suikervervangende zoetstoffen bevat een zeer interessante optie. Daarnaast begint preventie natuurlijk met betere voorlichting aan verzorgenden over het belang van preventie bij ouderen aldus de bijzonder hoogleraar.

Fluoride
Van Loveren ging in op de afname van de zelfzorg bij de doelgroep ouderen en het overnemen van de zorg voor die doelgroep door mantelzorgers en nog later door professionele mantelzorgers. Er zijn bruikbare ideeën in de preventieve tandheelkunde die de mantelzorger bij zijn zorgverlening zou kunnen gebruiken. Diverse hulpmiddelen zouden een groot bereik kunnen sorteren voor deze doelgroep.
Het voordeel van suikervervangers is dat deze additionele preventie weinig extra inspanning vraagt. De professor maakte dat duidelijk aan de hand van een overzicht van de effectiviteit van op het ogenblik (nog) niet toegepaste vormen van cariëspreventie voor ouderen. Uit die tabel werd o.a. duidelijk dat xylitolkauwgom een positieve uitwerking heeft op de plaque- en de gingiva-index .
Ook was te zien dat het eenmaal per maand reinigen van het gebit door een mondhygiënist een positief effect heeft op wortelcariës, evenals het poetsen met 5000 ppm fluoridetandpasta. Er moet gezocht worden naar andere, aanvullende manieren om fluoride aan te brengen: 3x poetsen heeft bij deze doelgroep geen zin. Als ze de eerste keer niet goed poetsen, dan doen ze dat de tweede en derde keer ook niet.

Andere positieve gezondheidseffecten
In een verkorte cursus ‘Wat is suiker eigenlijk?’, werd duidelijk dat fructose (fruit) en sucrose (geraffineerde suiker) een stijging in de DMFS veroorzaakt. Xylitol daarentegen laat een gelijkblijvende en op de langere termijn een daling van het DMFS getal zien. Xylitol heeft dus het vermogen om gaatjes te herstellen!
Ook toont onderzoek met xylitolsnoepjes en -siropen een positief effect op de daling van cariësrisco aan. Wel is een doses nodig per dag om het gewenste effect te verkrijgen. Verder blijken ook andere positieve gezondheidseffecten: xylitol heeft een positief effect op bijvoorbeeld oorontstekingen, diabetes, hart en vaatziekten en osteoporose.

Van Loveren stelde de vraag: moeten we niet iets doen met suikervervangers in verpleeghuizen? Misschien is het vervangen van de suikerpot door een xylitolpot wat rigoureus, maar wellicht kan er bijvoorbeeld met siroop veel effect worden gesorteerd. En snoepjes die xylitol bevatten zijn voor deze doelgroep (i.t.t. kinderen) misschien wel een geschikt alternatief. Kortom: Zou er geen onderzoek gedaan kunnen worden naar de werking van xylitol voor gebruik bij ouderen in verpleeghuissituaties?

Motivational Interviewing ter preventie van cariës ‘Motiveren kun je leren’
Wat heb je eraan als je mooie adviezen geeft, maar de patiënt doet er niets mee? Motivational Interviewing kan uitkomst bieden om ervoor te zorgen dat uw patiënt uw adviezen wél ter harte neemt, aldus Rik Bes, mede oprichter van de Stichting Centre for Motivation and Change. Bes, zelf geen tandarts (zijn vrouw wel!), gaf zijn inleiding de motiverende titel ‘motiveren kun je leren’. Er is dus hoop!

Allereerst is het goed te weten waarom mensen eigenlijk niet veranderen. Waarom stopt een zwangere vrouw niet met drinken en roken? Waarom gaat een diabetespatiënt niet meer bewegen en gezonder eten? De opvattingen van de zorgverleners zijn vaak gebaseerd op het idee dat als patiënten maar zouden weten wat de risico’s zijn, ze dan wel zullen veranderen. Of als ze weten hoe ze zouden kunnen veranderen, ze dan wel veranderen, of als ze het belangrijk zouden vinden om te veranderen, ze dan wel zouden veranderen. Zorgverleners zijn erop gericht kennis over te dragen, middelen en oplossingen aan te dragen en de patiënten (niet goed, dan maar kwaadschiks) te overtuigen dat ze hun probleem belangrijk moeten vinden. Soms werkt een advies op een dergelijke manier, maar vaak niet of onvoldoende.

Waarom zouden mensen wél veranderen? Het publiek krijgt een filmpje te zien van een hartpatiënt die zijn huisarts bezoekt. In het filmpje krijgt de patiënt inhoudelijk de correcte adviezen van zijn huisarts (iemand met een hartinfarct moet stoppen met roken, drinken en gezond eten) maar de manier waarop hij zijn adviezen overbrengt, is niet erg handig. De patiënt denkt dat hij al goed bezig is, want hij rookt immers minder, eet gezonder en drinkt ook maar een halve fles wijn per dag. De patiënt spreekt eerder demotiverend voor hem zelf, dan motiverend. De huisarts legt de ene bedreiging voor de patiënt op de andere en luistert onvoldoende naar de patiënt.

Bes legt uit dat de motivatie voor verandering vaak uit de verkeerde mond komt. Het is vaak de professional die de motivatie voor verandering aangeeft, terwijl de patiënt zelf zijn motivatie zou moeten aangeven. Het gaat hier om de intrinsieke motivatie (uit de patiënt zelf). Er zijn gesprekstechnieken om de intrinsieke motivatie aan te spreken en de houding van de professional te verbeteren. Waar het om gaat is dat mensen veel sneller, beter en blijvender overtuigd zijn van hun eigen motieven, wanneer hun wensen, redenen, mogelijkheden en noodzaak tot veranderen uit hun eigen mond komt in plaats van uit die van een (goed bedoelende professionele) ander.

Een zorgverlener is al snel geneigd zijn redenen aan te geven en de feitelijke mogelijkheden voor gedragsverandering te belichten. Maar vraag de patiënt eens om een reactie, kijk eens hoe je advies valt, hoe de patiënt reageert. Hiermee kunnen vaak ook klachten worden voorkomen. Nieuw gedrag leer je niet zomaar aan. Veel patiënten maken zichzelf helemaal geen zorgen (waarom zou ik stoppen met roken?) en ontkennen hun probleem vaak (ik heb helemaal geen drankprobleem). Maak mensen meer gemotiveerd door de voors en tegens van hun gedrag af te wegen. Lok patiënten uit vooral zelf na te denken. Veel mensen zeggen dat ze op de goede weg zijn (ja ik ben op dieet, ja ik rook al minder), maar dat is nog geen nieuw gedrag.

Professionals zijn geneigd om van de huidige situatie van de patiënt (bijvoorbeeld roken) de nadruk te leggen op de nadelen. En voor al de voordelen te noemen van de nieuwe situatie (gestopt met roken). Bij de patiënt is dat precies andersom. De kunst is nu de patiënt zelf te laten uitleggen wat hij als voor- en nadelen van beide situaties ziet. Kortom: laat de motivatie voor verandering uit de mond van de patiënt zélf komen!

Bron:
Ivoren Kruis-congres 4 november 2011

 

Lees meer over: Cariës, Congresverslagen, Kennis, Thema A-Z
caries - tandarts

Speekselklieraandoeningen herkennen en behandelen

Cysten, tumoren en ontstekingen van de speekselklieren zijn aandoeningen waarmee u in uw praktijk kunt worden geconfronteerd. Een update door kaakchirurg-oncoloog Erik van der Meij van het Medisch Centrum Leeuwarden.

Op de praktijkgerichte nascholingsdag Dental Review 2011 sprak van der Meij de aanwezige tandartsen bij over de meest voorkomende speekselklierpathologie.

Circumscripte zwelling van de glandula parotis; het bleek te gaan om een goedaardige speekselkliertumor.

Aandoeningen
Aandoeningen kunnen zich bevinden in de:

  • glandula parotis (oorspeekselklier)
  • glandula submandibularis (onderkaakspeekselklier)
  • glandula sublingualis (ondertongspeekselklier)
  • accessorische speekselkliertjes

Sialoadenitis is de benaming voor virale (bijvoorbeeld de bof) en bacteriële ontstekingen van de klieren. Speekselklierkanker komt relatief weinig voor. “Een speekselkliertumor ziet u als tandarts misschien twee tot drie keer in uw leven”, stelde Van der Meij. “Het vervelende is dat het verschil tussen goed- en kwaadaardig niet eenvoudig te zien is.” Over het algemeen geldt:

  • hoe kleiner de klier, hoe groter de kans op kwaadaardigheid
  • een zwelling van de bovenlip is kwaadaardig tot het tegendeel bewezen is
  • een langzaam groeiende tumor is niet per definitie goedaardig

Sinds een jaar bestaande zwelling van de binnenzijde van de bovenlip; bij biopsie bleek het te gaan om een kwaadaardige speekselkliertumor uitgaande van een klein speekselkliertje.

Nauwkeurig lichamelijk onderzoek
Van der Meij adviseert tandartsen dan ook bij een zwelling van een van de speekselklieren nauwkeurig lichamelijk onderzoek te verrichten. Met een gaasje kan de uitvoergang van de speekselklier worden droog gemaakt. Vervolgens kan de klier worden gemasseerd. De karakteristieken van het vrijgekomen secreet (helder, troebel, vlokkerig of pus) geven veel diagnostische informatie.

Na massage van de glandula submandibularis komt pus vrij uit de ductus Whartoni.

Na massage van de glandula parotis wordt een speekselsteen verwijderd.

Aanvullend onderzoek
Aanvullend, beeldvormend onderzoek kan variëren van conventionele röntgen, echografie, MRI, CT, PET/CT tot CB-CT sialografie. Met deze laatste techniek kan met behulp van contrastvloeistof en CB-CT een 3D-beeld worden verkregen. Ook cytologische puncties bieden steeds meer mogelijkheden om op een paar cellen een redelijk betrouwbare diagnose te stellen.

Sialendoscopie
De nieuwste ontwikkeling is de sialendoscopie, waarbij met een scoop diep in de vertakkingen van de klier kan worden gekeken. Via sialendoscopie kunnen eventueel gevonden speekselstenen met een netje worden verwijderd en vernauwingen met een ballonkatheter worden verholpen.

Sialendoscopisch onderzoek kan o.a. worden verricht in het speekselkliercentrum van het Erasmus MC te Rotterdam en het Speekselkliercentrum Friesland te Leeuwarden. Deze speekselkliercentra zijn gespecialiseerd in de diagnostiek en behandeling van speekselklieraandoeningen.

Bron:
Verslag door dental INFO, gemaakt tijdens de Dental Review 2011, georganiseerd door Mark Two Communications, 30 september 2011, Jaarbeurs Utrecht

Dr. Erik H. van der Meij is opgeleid tot kaakchirurg aan het VU Medisch Centrum te Amsterdam. In 1994 behaalde hij het tandartsexamen en het artsexamen in 2000. In 2002 promoveerde hij aan het VUMC op het proefschrift: “The possible premalignant character of oral lichen planus and oral lichenoid lesions. A clinicopathological study”. Van 2004 tot 2008 was hij als staflid verbonden aan de afdeling Mondziekten en Kaakchirurgie van het Erasmus MC te Rotterdam. In die periode werd aldaar een fellowship Hoofd-hals chirurgie/oncologie gevolgd. Vanaf 1 januari 2008 was hij in het Erasmus MC werkzaam als kaakchirurg-oncoloog en hield hij zich bezig met de diagnostiek en chirurgische behandeling van tumoren in het hoofd-halsgebied. Sinds maart 2008 is hij werkzaam in het Medisch Centrum Leeuwarden. Zijn aandachtsgebieden betreffen de hoofd-hals oncologie, de orale pathologie en speekselklieraandoeningen.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Scholing, Thema A-Z
Tijd - klok

TFV symposium: De Tand des Tijds, 17 november Nijmegen

Een leerzame, interessante, volledig verzorgde dag vol nieuwe feiten en eens een andere kijk op verscheidene facetten van de tandheelkunde. Dát is wat de TFV Nijmegen u biedt tijdens het Symposium ‘De Tand des Tijds’. Deskundigen vanuit verschillende disciplines belichten dit thema vanuit diverse invalshoeken. Het symposium vindt plaats op donderdag 17 november te Nijmegen.

Programma
Het programma is als volgt:

8.30 – 9.00 uur Ontvangst
9.00 uur Opening
9.20 uur Prof. dr. G.J. Meijer -De gebitssituatie door de eeuwen heen
10.10 – 10.30 uur Koffiepauze
10.30 uur Drs. R.A. van Teeseling -Interdisciplinaire behandeling: Teamwork!
11.20 uur Drs. P.J.J. Theuns -Tandheelkunde bij dieren en de mens:
wat zijn overeenkomsten en verschillen?
12.10 – 13.10 uur Lunchpauze
13.10 uur Drs. J.H. Weijmar -Forensische odontologie
14.00 uur Drs. W.G. van der Borden -Van tandmeester tot tandarts- endodontoloog
14.50 – 15.10 uur Koffiepauze
15.10 uur Drs. M. Moolenaar -Voorspelbaar keramiek
16.00 uur Dankwoord
16.15 uur Borrel

 

5 KRT punten
Gezien het niveau van deze dag, ontvangen de tandartsen ook nog eens 5 punten voor het KRT.

Locatie en inschrijven
Het symposium vindt plaats in het faculteitsgebouw van Tandheelkunde. Inschrijven kan voor studentleden via deze website en voor donateurleden en tandartsen met mail (TFV@dent.umcn.nl onder vermelding van naam en rekeningnummer). Lid worden kan onder het kopje lidmaatschap.

Inschrijfkosten:
Donateurlid TFV € 30,-
Tandarts (of specialist) € 60,-
Studentlid TFV € 5,-
Student (geen lid) € 15,-

Leden kunnen zich inschrijven op de website www.tfvn.nl. Niet-leden moeten een mail sturen naar TFV@dent.umcn.nl om zich aan te melden.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Scholing
spoelen

Wortelkanaalbehandeling? Spoelen moet!

Een geslaagde wortelkanaalbehandeling bevrijdt de patiënt van pijn en zorgt voor de terugkeer van een normale functie. Voor een duurzaam resultaat is spoelen van essentieel belang. Dat stelt tandarts-endodontoloog Michiel de Cleen.

De Cleen sprak op 30 september tijdens de praktijkgerichte nascholingsdag Dental Review 2011 over de levensduur van endodontisch behandelde gebitselementen. Welke factoren zijn beslissend voor een duurzaam behoud? De Cleen deed verslag van de nieuwste inzichten op dit gebied. Die verkreeg hij tijdens een recent congres van de American Association of Endodontists in Texas.

Goed spoelen
De Cleen benadrukte het belang van goed spoelen. “Bij een kanaalbehandeling werken vijlen en ruimers niet afdoende. Met onze instrumenten raken we niet alle delen van de kanaalwand, waardoor meer dan de helft daarvan niet wordt geprepareerd.”
Irrigatie dient hier vier doelen:

  • desinfectie
  • het oplossen van pulpaweefsel
  • het smeren van vijlen en ruimers
  • het afvoeren van debris

Minstens twee spoelmiddelen
Aangezien er niet één spoelmiddel is dat al deze kwaliteiten in zich heeft, adviseert De Cleen er minstens twee te gebruiken. Daarbij is er de keuze uit:

  • natriumhypochloriet
  • calciumbinders als EDTA, citroenzuur en MTAD
  • chloorhexidine

Natriumhypochloriet
Om natriumhypochloriet kan niemand heen, stelt De Cleen: “Hypochloriet is de eerste, tweede en derde keus, vanwege het weefseloplossend vermogen en de goede microbiële en smerende werking. Bovendien werkt het snel, is het gemakkelijk verkrijgbaar en goedkoop.”

De ideale concentratie is minstens 3%. Dan is het middel ook in staat lipopolysacchariden (kleverige celwandbestanddelen) te inactiveren. Maar belangrijker nog dan de concentratie zijn de hoeveelheid en frequentie. Hoe meer spoelmiddel wordt gebruikt, hoe beter de desinfecterende werking. En: hoe vaker er wordt gespoeld, hoe beter.

De effectiviteit van natriumhypochloriet kan nog worden verhoogd door verwarming. “Vijf graden verwarmen verdubbelt de werkzaamheid”, stelt De Cleen. Ook ultrasone activatie verbetert de prestaties: “Eén minuut ultrasone irrigatie aan het einde van de reiniging van het kanaal lijkt voldoende.”

Combinatie met chloorhexidine
De ideale combinatie van spoelmiddelen is volgens De Cleen die van natriumhypochloriet en chloorhexidine, ook wel ‘het werkpaard onder de spoelmiddelen’ genoemd. Grote voordelen van dit middel zijn de effectiviteit tegen resistente micro-organismen, de lage toxiciteit en de substantiviteit (het werkt na gebruik door).

Calciumbinders
Natriumhypochloriet kent ook nadelen. Het is toxisch, vlekt en corrodeert het instrumentarium. Het werkt na gebruik niet door, is onvoldoende werkzaam tegen E. faecalis en laat de smeerlaag intact.
Calciumbinders als EDTA, MTAD en citroenzuur pakken de smeerlaag wel aan. De Cleen adviseert natriumhypochloriet en EDTA of citroenzuur om en om te gebruiken. De behandeling kan volgens hem het best worden afgesloten met EDTA, omdat dit het beste middel is voor een gladde kanaalwand.

Surfactants
Een nieuwe en interessante ontwikkeling is volgens De Cleen de toevoeging van surfactants (zeepachtige schoonmaakmiddelen). Spoelmiddelen bereiken daardoor nog beter de verborgen hoekjes en gaatjes. Het ultieme laatste spoelmiddel dat De Cleen in Texas leerde kennen is Qmix 2-in-1 van Dentsply. Of dat in Nederland verkrijgbaar wordt, blijft nog even de vraag.

Bron:
Verslag door dental INFO, tijdens de Dental Review 2011, georganiseerd door Mark Two Communications, 30 september 2011, Jaarbeurs Utrecht

Michiel de Cleen is tandarts-endodontoloog in Amsterdam. De Cleen is in 1988 afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna was hij tot 1995 als docent verbonden aan het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA). Naast de werkzaamheden in de praktijk is Michiel de Cleen mede-auteur van een aantal boeken over de endodontologie en tandletsels en een veelgevraagd cursusdocent op dit gebied.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Scholing, Thema A-Z
Kindergebit

Kindertandheelkunde; als je het niet kan, moet je het niet doen – Jaap Veerkamp

Verslag van de lezing van Jaap Veerkamp over kindertandheelkunde tijdens de 8e Talking Points in Dentistry van GSK.

De spreker Jaap Veerkamp, werkzaam bij de sectie kindertandheelkunde van ACTA, begon zijn betoog met de dilemma’s die de zorg voor kindergebitten kent, zowel in de diagnostiek als in de behandeling. Kinderen moeten nu eenmaal anders benaderd worden dan volwassenen. Kinderen snappen het niet, willen het niet, kunnen het niet, hebben mondige ouders die bovendien andere prioriteiten hebben en internet voor waar aannemen. Kinderen onder de 5 jaar zijn het lastigst te behandelen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat maar liefst 80% van de behandelaars graag zou willen verwijzen. Verder blijkt dat tandartsen die meer zorg besteden aan de gebitten van jonge kinderen, dat later ook doen. De groep die kinderen behandelt, doet dat op alle terreinen (o.a. preventief, curatief).

Eerste twee jaar cruciaal

De gebitten van de meeste kinderen worden pas tussen het derde en zevende levensjaar voor het eerst door een tandheelkundig zorgverlener bekeken. Maar de eerste twee jaar na doorbraak zijn cruciaal. Zo is er een significant verschil in glazuurhardheid van opvolgende leeftijdsgroepen. Hoe jonger een tand hoe zachter het glazuur. En andersom: hoe langer een element in de mond zit, des te dikker de glazuurlaag wordt. Glazuur moet minimaal twee jaar “rijpen” voordat het een goede hardheid heeft. Juist in die fase moeten professionals ouders op de gevaren wijzen! Cariës die door hypomineralisatie ontstaat, verloopt sneller. Uit onderzoek bleek dat kinderen die heel vroeg gaatjes kregen, een 5 tot 6 keer grotere kans hebben op cariëstoename. Maar je weet pas wat er aan de hand is als je het ziet. En daar ligt nu net het probleem. Het is verdraaid lastig in een mond te kijken van heel kleine kinderen. Vaak als je één caviteit ziet, is er kans op nog veel meer caviteiten en stuit je veelal op een megaprobleem. Met andere woorden: zonder post eruptieve remineralisatie gaat het van kwaad tot erger. Daarom moet de nadruk op preventie liggen.

Gedrag bekijken

Bij de diagnostiek bij kinderen is het heel erg belangrijk naar het gedrag van het kind te kijken. Kan het kind bijvoorbeeld ijs eten? Kan hij wat hij normaal lekker vindt nu nog eten? Kijk wat er gebeurt als je een kies open boort. Bij heftige bloeding zal de kies eruit moeten. Is de bloeding niet heftig, dan kan er een kroon op. Een passende behandeling houdt waar mogelijk rekening met de leeftijd van het kind, is gebaseerd op röntgenfoto’s, is gekoppeld aan preventie en aan het geven van een toelichting aan de ouders. Door zo jong mogelijk foto’s te maken kan de professional de diagnose beter stellen. Ook kan hij met meer kracht een preventief beleid instellen. Als het niet lukt om foto’s te maken, leg dat dan aan de ouders uit.

Vooraf bespreken met ouders

Sowieso is het advies aan de professional dat hij altijd vooraf met de ouders bespreekt wat hij wel en wat hij niet kan doen. Hij geeft daarbij ook aan wat hij van de ouders verwacht. Mag hij bijvoorbeeld onder dwang de mond van het kind openen als die dat zelf niet doet? Hij kijkt daarbij altijd kritisch naar zijn eigen functioneren en zegt een keer sorry in een gesprek met de ouders. Sorry neemt veel stress weg en kan klachten voorkomen.

Resumerend

Tot slot en resumerend adviseerde Veerkamp: “Kies altijd een behandeling in het belang van het kind, realiseer dat cariës bij kinderen anders is en maak tijdig röntgenfoto’s. Daarbij is het beter om niet te restaureren dan slecht. Creëer optimale omstandigheden om de behandeling uit te voeren en maak bij twijfel een tweede foto. Onderschat het klinische beeld niet, maak eerder simpele restauraties en extraheer meer.”

Bron:
GSK

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
aantekeningen - student - studeren

Rik Bes: Motiveren kun je leren

Verslag van de lezing van Rik Bes over motiveren tijdens de 8e Talking Points in Dentistry van GSK.

Rik Bes is weliswaar zelf geen tandarts (zijn vrouw wel!), maar mede oprichter van de stichting Centre for Motivation and Change. Adviezen komen vaak niet aan. Wat doen we daar aan? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de gegeven adviezen wel tot het gewenste resultaat leiden? Allereerst is het van belang dat een patiënt er aan toe is. Je kunt inhoudelijk wel het juiste advies geven, maar is die patiënt er wel aan toe om dat advies te horen, laat staan zijn gedrag te veranderen? Hoe kun je dat dus optimaliseren is de vraag, waarop Rik Bes zegt: motiveren kun je leren. Dan is het goed te weten waarom mensen nu eigenlijk niet veranderen. Waarom stopt een zwangere vrouw niet met het drinken van alcohol? Waarom gaat een diabetespatiënt niet meer bewegen en gezonder eten? Waarom stopt een COPD patiënt niet met roken?

Adviezen werken vaak niet
De opvattingen van de zorgverleners zijn vaak gebaseerd op het idee dat als patiënten maar zouden weten wat de risico’s zijn, ze dan wel zullen veranderen. Of als patiënten weten hoe ze zouden kunnen veranderen, ze dan wel veranderen. Of als ze het belangrijk zouden vinden om te veranderen, ze dan wel zouden veranderen. Zorgverleners zijn erop gericht kennis over te dragen, middelen en oplossingen aan te dragen en de patiënten (niet goed, dan maar kwaadschiks) te overtuigen dat ze hun probleem belangrijk moeten vinden. Soms werkt een advies op een dergelijke manier, maar vaak werkt het niet of onvoldoende.

Waarom zouden mensen wél veranderen?
De motivatie voor verandering komt geregeld uit de verkeerde mond. Het is vaak de professional die de motivatie voor verandering aangeeft, terwijl de patiënt zelf zijn motivatie zou moeten aangeven. Het gaat hier om de intrinsieke motivatie (uit de patiënt zelf). Er zijn gesprekstechnieken om de intrinsieke motivatie aan te spreken en de houding van de professional te verberen. Waar het om gaat is dat mensen veel sneller, beter en blijvender overtuigd zijn van hun eigen motieven, wanneer hun wensen, redenen, mogelijkheden en noodzaak tot veranderen uit hun eigen mond komt in plaats van uit die van een (goed bedoelende professionele) ander. Een zorgverlener is al snel geneigd zijn redenen aan te geven en de feitelijke mogelijkheden te belichten. Maar vraag de patiënt eens om een reactie, kijk eens hoe je advies valt en hoe de patiënt reageert. Dit voorkomt vaak ook klachten. Er zijn zeven fasen te onderscheiden voor gedragsverandering, te weten:

  • voorbeschouwing (pre-contemplatie)
  • overpeinzing (contemplatie)
  • besluitvorming
  • voorbereiding
  • actie
  • nieuw gedrag
  • terugval

Voor- en nadelen afwegen
Veel patiënten maken zich zelf helemaal geen zorgen (waarom zou ik stoppen met roken?) en ontkennen hun probleem vaak (ik heb helemaal geen drankprobleem). Maak mensen meer gemotiveerd door de voor- en nadelen van hun gedrag af te wegen. Lok patiënten uit vooral zelf na te denken. Veel mensen zeggen dat ze op de goede weg zijn (ja ik ben op dieet, ja ik rook al minder), maar dat is nog geen nieuw gedrag. Veel mensen zullen dus nog terugvallen in hun oude gedrag en vrolijk verder eten of roken. Professionals zijn geneigd om van de huidige situatie van de patiënt (bijvoorbeeld roken) de nadruk te leggen op de nadelen. En voor al de voordelen te noemen van de nieuwe situatie (gestopt met roken). Bij de patiënt is dat precies andersom. De kunst is de patiënt zelf te laten uitleggen wat hij als voor- en nadelen van beide situaties ziet.

Intrinsieke motivatie
Ambivalentie kan je doen verstijven. Denk aan een kind dat van plan is van de hoge duikplank te springen. Eenmaal boven op de plank wil hij eigenlijk helemaal niet meer en is doodsbenauwd. Zijn motivatie om te willen springen wordt beïnvloed door zijn omgeving. Iedereen is toch al gesprongen? Alleen hij moet nog. Ook daarom is de intrinsieke motivatie zo belangrijk. Er zijn drie communicatiestijlen te onderscheiden bij veranderprocessen:

  • Instructie
  • Luisteren
  • Gidsen/coachen

Welke van de drie stijlen je moet toepassen is afhankelijk van de situatie. Voor ieder moment is er een juiste stijl en er is een juiste stijl voor ieder moment.

“Hoe gaat u om met uw patiënten?”
Rik Bes sloot zijn betoog af met de opdracht aan het publiek om nog eens terug te kijken naar vandaag en eens ons eigen gedrag te bekijken: “Hoe gaat u om met uw patiënten?”

Op Youtube zijn aardige voorbeelden te zien van diverse adviesgesprekken (zoekwoord: merlolab) .
De niet zo effectieve interventie:

De meer effectieve en met motiverende gespreksvoering meer consistente interventie

De compilaties van dezee presentaties zijn te bekijken op www.talkingpoints.nl

Bron:
GSK

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis
Digitaal

Klaas Weima: Overleven in een digitale wereld

Verslag van de lezing van Klaas Weima over de digitale wereld tijdens de 8e Talking Points in Dentistry van GSK.
Hoe zorg je ervoor dat je praktijk gevonden wordt en dat er positief over je praktijk wordt gesproken?

Klaas Weima is oprichter van het bureau Energize, een creatief bureau voor interactieve merkcommunicatie. Hij nam het publiek mee naar de digitale wereld van linkedIn, Facebook, Hyves, MSN en Twitter. Allereerst vroeg hij wie wel eens Twittert. Er gingen weinig vingers de lucht in. En hij vroeg wie er wel eens een marketingplan maakt? Opnieuw gingen er weinig vingers de lucht in. Maar in deze tijd van vrije prijsvorming en meer concurrentie zou je meer aan marketing moeten doen. De wereld digitaliseert. Zo zijn er al miljoenen mensen met een smartphone. Er zijn al heel veel Skype gebruikers – je kunt ook al via Skype (gratis) naar je tandarts bellen. Patiënten zoeken eerder oplossingen voor problemen op internet (Wikipedia) en komen beter voorgelicht in de praktijk. Via vergelijkingssites zoeken (potentiële) patiënten naar de beste zorgverlener. Dit is nu nog het geval bij hun huisartskeuze maar dat zal snel ook het geval zijn in hun zoektocht naar een goede tandarts. Moeten we daar wat mee? Weima gaf het voorbeeld van een jonge moeder die gaat verhuizen en zich op een nieuwe tandarts oriënteert. Hoe doet zij dat? Ze kijkt niet meer in de telefoongids, maar gaat eerst even googelen. Via haar netwerk (Facebook) vraagt ze haar ‘vrienden’ om advies. Ze bekijkt ook enkele fora. Volgensmama.nl is bijvoorbeeld zo’n populair forum. Er zijn zoveel soorten digitale media dat het je al snel duizelt. Je hoeft natuurlijk niet alles te doen. Gevonden worden via Google is al een hele stap voorwaarts.

Zes digitale media
Klaas Weima onderscheidde zes digitale media, te weten:

  • Blogs: websites waarop regelmatig nieuwe bijdragen verschijnen in omgekeerd chronologische volgorde
  • Social Networking sites: websites waarop gebruikers een persoonlijk profiel maken en inhoud delen met mensen in hun netwerk, bijvoorbeeld Facebook
  • Locatie-gebaseerde dienst: informatieve of vermaakapplicatie voor de mobiele telefoon die gebruikmaakt van de gebruikerslocatie, bijvoorbeeld Foursquare
  • Microblogs: een vorm van bloggen waarbij gebruikers via hun sociale netwerk korte teksten of links delen, bijvoorbeeld Twitter
  • Fora: websites bestaande uit publieke discussiepagina’s rondom bepaalde thema’s
  • Instant messaging: een techniek of applicatie waarbij berichten en multimediale inhoud zo snel mogelijk worden overgebracht, bijvoorbeeld MSN

Kennis, doelen en keuzes
Maar hoe overleef je als tandheelkundig zorgverlener in deze wirwar aan informatie? Hoe zorg je ervoor dat je praktijk gevonden wordt en dat er positief over je praktijk wordt gesproken en dat je goed bereikbaar bent? “Doe allereerst kennis op”, adviseerde Klaas Weima. Weet wat er speelt zodat je goed op de hoogte bent. Stel doelen. Vraag jezelf af wat je wilt bereiken op dit vlak. Maak vervolgens keuzes. Welke middelen passen bij mij? Doe het vervolgens en durf daarbij fouten te maken.

De compilatie van de deze presentatie is te bekijken op www.talkingpoints.nl

Bron:
GSK

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis
Congres

Congres Ivoren Kruis op 4 november 2011 over cariëspreventie

Vrijdag 4 november organiseert het Ivoren Kruis een wetenschappelijk congres over cariëspreventie.

In tegenstelling tot eerdere berichten gaat het congres van de vereniging dus niet over ouderen en mondgezondheid. Dit onderwerp komt – tot groot genoegen van het Ivoren Kruis – al op diverse congressen en seminars aan de orde. Daarom heeft het Ivoren Kruis zijn programma aangepast.

Advies Cariëspreventie
Wie het congres bezoekt, zal kennismaken met het nieuwe Advies Cariëspreventie (voorheen Fluorideadvies) waar het Adviescollege van het Ivoren Kruis op dit moment de laatste hand aan legt. Prof. dr. Marie-Charlotte Huysmans presenteert het nieuwe Advies.

QLF-techniek
Cariës kan ook worden aangetoond met behulp van zogenoemde QLF-techniek: techniek met behulp van licht waarmee plak en cariës in de mond kunnen worden aangetoond. Catherine Volgenant en Monique van der Veen van ACTA informeren u hierover.

Onderzoek cariës bij kinderen at risk
Momenteel loopt er een onderzoek naar cariës bij kinderen at risk. Onderzoekster Denise Duijster presenteert u de resultaten van haar onderzoek die tot dan toe beschikbaar zijn.

Werking Xylitol
Verder zal prof. dr. Cor van Loveren optreden over zijn onderzoek naar de werking van xylitol(siroop) voor gebruik bij ouderen in verpleeghuissituaties.

Motivational interviewing
Komen uw adviezen aan bij uw patiënten? Of laten uw adviezen de patiënt koud? Hoe kunt u er wél voor zorgen dat uw patiënt uw adviezen ter harte zal nemen? Motivational Interviewing kan uitkomst bieden bij de bevordering van cariëspreventie. Rik Bes zal hierover een energieke inleiding houden.

Het congres heeft plaats op vrijdag 4 november 2011 aansluitend aan de Algemene Ledenvergadering van het Ivoren Kruis. Informatie over de locatie volgt zo spoedig mogelijk. Leden van het Ivoren Kruis hebben kosteloos toegang. Niet-leden betalen € 250,- excl. BTW. U kunt zich alvast aanmelden via info@ivorenkruis.nl

Bron:
Ivoren Kruis

Lees meer over: Cariës, Congresverslagen, Kennis, Thema A-Z
kanker

Vroegtijdige herkenning van mondkanker

Verslag van de lezing van kaakchirurg dr. Spijkervet over hoe te verwijzen naar een kaakchirurg, kenmerken en voorstadia van mondkanker.

De heer dr. Spijkervet ontvangt ons enthousiast. ‘Het wordt een leuke avond!’, zegt hij. Hij geeft ons een formulier waarop wij een diagnose kunnen invullen van de aandoeningen op de foto’s die hij laat zien. ‘Nee, het is geen examen en ook geen huiswerk’, geeft hij aan. Wij zijn weer gerustgesteld. Toch mogen enkelen van ons met een laserlampje aanwijzen wat we precies waar menen te zien. Zo blijven we in elk geval goed bij de les. We krijgen een foto van iets wat op een koortsblaar lijkt. Het blijkt de maligne plaveiselcelcarcinoom te zijn. Als we goed kijken, zien we inderdaad dat het meer gezwollen is dan dat het bij herpes simplex zou zijn. We leren dat palperen hierbij ook erg belangrijk is.

Verwijzen
We krijgen een verwijsbrief te zien die nu niet bepaald veel zegt. Hiermee wil dr. Spijkervet illustreren dat dit een verwijsbrief is waarmee hij niet veel kan doen.

Duidelijk zet hij uiteen welke gegevens in elk geval in een verwijsbrief voor een kaakchirurg behoren te staan:

  • Praktijkgegevens en naam van de verwijzer
  • Patiëntgegevens: naam, geboortedatum, woonplaats, telefoonnummer
  • Korte historie: de duur van de aandoening, de locatie en eventuele veranderingen
  • Eventueel differentiatie diagnose
  • Algemene gezondheid en medicatie

Bij verdenking van maligniteit dient men direct naar het ziekenhuis te bellen. Met een OPG kan de kaakchirurg niet zoveel; het past niet in het computersysteem wegens gebrek aan persoonlijke informatie.

Kenmerken mondkanker

  • Meestal ulceratie
  • Soms geringe zwelling
  • Enkelzijdig
  • In vroeg stadium weinig klachten
  • Induratie = ingroei in omgevende weefsels, hierbij gaat de omgeving stugger aanvoelen
  • Voorkeurslocatie: tongrand, mondbodem, lip, gingiva en wang
  • Functieproblemen: losse gebitselementen, niet passende prothese, bewegingsbeperking tong/mondopening
  • Gevoelsstoornis, bijvoorbeeld oorpijn

Epidemiologie en etiologie
Van alle vormen van kanker is slechts 2% mondkanker. 90% van de mondkanker is een plaveiselcelcarcinoom. Bij mannen komt mondkanker dubbel zo vaak voor als bij vrouwen en dan meestal boven het 40e-50e levensjaar. Roken en alcohol zijn de belangrijkste oorzaken. Ook kan het veroorzaakt worden door zonlicht.

Voorstadia van mondkanker
Afwijkingen in het voorstadium van mondkanker noemt men ‘premaligne’. Hierbij ziet men celveranderingen die ook bij kwaadaardige epitheelcellen worden gezien. Bij lippen kan men actinische cheilitis zien: een bleek, atrofische en wat stug lippenrood veroorzaakt door blootstelling aan het zonlicht. Als men dit waarneemt, is er een biopsie geïndiceerd. Verder kan de patiënt geadviseerd worden om de lippen vet te houden, direct zonlicht te vermijden en zich goed in te smeren met zonnebrandcrème factor 50. Blijf als mondzorger de situatie goed onder controle houden. 90% van lipkanker komt op de onderlip voor.

In het mondslijmvlies komen in het voorstadium van mondkanker voor:

  • Leukeplakie / erythroplakie
  • Lichen Planus en dan met name de erosieve vorm, 0,04-1,8% ontaardt daadwerkelijk in kanker

Bron:
Quality Practice themadag februari 2011, lezing van dr. F.K.L. Spijkervet, kaakchirurg, werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling Mondziekten, kaakchirurgie en bijzondere tandheelkunde.

Door:
Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z
ouderen

Mondzorg voor de zorgafhankelijke ouder

Verslag van de lezing van prof. dr. Rob Schaub, tandarts-geriatrie tijdens het NVM voorjaarscongres van vrijdag 15 april.

Prof. dr. Schaub startte met de verwachting over de toename van het aantal kwetsbare ouderen in de komende jaren. Steeds vaker hebben zij hun eigen gebit waardoor alle mondzorgers hiermee te maken krijgen. Als de zorgafhankelijkheid toeneemt, zal ook de zelfzorg verminderen en helaas ook de professionele zorg. Meer zorgafhankelijke mensen moeten over minder of hetzelfde aantal zorgverlenende mensen verdeeld worden hiervoor. Dit is nu al een probleem. Hoe moeten we dit gaan oplossen?

De oplossing
Volgens Schaub moet de mondzorglevensloop bestendig worden. Ook bij verandering moet de mond nog steeds functioneel zijn. De oudere patiënt moet dat zeker niet als last ervaren.

Daarvoor is het volgende nodig:

  1. Zorgen voor een goede basis.
  2. Ons beseffen dat zorg meer is dan alleen behandelen.

Vroeg beginnen
Met een goede basis bedoelde Schaub dat er al vroeg begonnen moet worden met vooral preventieve zorg. Al vanaf het 55e levensjaar zal de patiënt geïnstrueerd moeten worden over een goed mondhygiëne. Een goede hulp daarbij is een instructie over hoe te poetsen met een elektrische tandenborstel. Op latere leeftijd passen patiënten zich niet zo gemakkelijk meer aan. Het is goed als ze dan aan preventie en aan het poetsen met een elektrische tandenborstel gewend zijn. Ze moeten vaak door anderen gepoetst worden, wat makkelijk is met een elektrische tandenborstel. Maar dan moet de oudere er wel aan gewend zijn, anders kan een elektrische tandenborstel ervaren worden als een onaangenaam gebibber en kabaal in de mond. Patiënten kunnen hiervan schrikken en dan is de kans groot dat de elektrische borstel vervolgens ergens ligt te verstoffen. Ook pleit Schaub voor stillere elektrische tandenborstels.

Organisatie
Er zouden meer mobiele mogelijkheden moeten komen voor controle en behandeling. Dus praktijkbussen, draagbare apparatuur en dergelijke.

Betrokkenheid
Een grote mate van betrokkenheid is nodig bij de ouder wordende patiënt. We moeten goed kijken en opletten. Verandert er wat bij de patiënt? Hoe is de mobiliteit? Wordt de patiënt vergeetachtig? Het is belangrijk om hierop in te spelen.

Zorgrichting
De zorg omvat screenen, monitoring, preventie en curatie. Aan het ‘bed’ van een patiënt staan zeer veel professionals. Het is de truc om de zorg goed op elkaar af te stemmen. Dan pas worden alle puzzelstukjes gevonden en passen ze op de juiste manier in elkaar. Het overleg moet gebaseerd zijn op zorgrichting (het plan voor de toekomst), zorginrichting en zorgplan.

De zorgrichting wordt bepaald door:

  • Wens van de patiënt: Wat wil hij en door wie wordt het uitgevoerd? Waar willen we naar toe?
  • De mogelijkheden

De wensen
We kunnen ouderen indelen in 3 leeftijdsgroepen:

– 55 – 64 jaar: Vitaal, hoog verwachtingspatroon: Wil nog graag mooi en sexy zijn.

– 65 – 74 jaar: Toenemende kwetsbaarheid, wil geen problemen: Als het maar geen pijn doet…

– 75+ : Omvangrijke kwetsbaarheid, laag verwachtingspatroon. Vaak geen zin meer om nog iets aan het gebit te veranderen ook al functioneert het niet meer (goed).

15% van de ouderen is zorgafhankelijk. Deze mensen gaan niet meer zo gemakkelijk de deur uit. Hierbij hebben we ook te maken met de wensen van de patiënt. Bij 10% van de kwetsbare ouderen hebben we te maken met familie omdat de kwetsbare ouder zelf vaak geen beslissingen meer kan nemen. 75% van de zorgafhankelijke ouderen is prima in staat eigen beslissingen te nemen.

De mogelijkheden
We moeten er rekening mee houden dat we tandheelkundig en mondzorgkundig ook een veroudering zien. Dit beïnvloedt de mogelijkheden. Zo wordt de pulpa kleiner, de gingiva minder sterk, verandert de microflora en gaat het ontstekingsproces trager. Het dentine wordt ‘bros’: tanden kunnen snel afbreken. Het parodontium bevat minder proteïne, de parodontaal spleet wordt dunner en geneest trager. De gingiva wordt dus fragieler en zo ontstaat er retractie (recessie). De oudere patiënt zal veel eerder tandhalscariës ontwikkelen. De oral clearance (zelfreinigend vermogen) neemt ook drastisch af.

Schaub is geen voorstander van ‘alles uit de kast halen’ bij ouderen. Hij behoudt liever wat er nog is. Ouderen kunnen namelijk een ‘hard time’ hebben om te wennen aan een nieuwe situatie zoals implantaten en/of een volledige prothese. Palliatief handelen kan al de wens vervullen. We moeten zorgen dat we terughoudend zijn. Door bijvoorbeeld knopimplantaten te plaatsen en geen steg. Een steg is namelijk haast niet schoon te houden door de oudere.

ART is mogelijk een hele goede methode om cariës te behandelen bij deze leeftijdscategorie.

Waarom is die mondzorg zo belangrijk?
Een gezonde mond draagt bij aan:

  • Algemene gezondheid
  • Levensvreugde

Door:
Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

Bron:
NVM Voorjaarscongres 15 april 2011

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Ouderentandheelkunde, Thema A-Z