bas loomans 400

Nieuwe richtlijn: Diagnostiek en preventie van gebitsslijtage

Gebitsslijtage komt steeds vaker voor en vormt een groeiende uitdaging binnen de mondzorg. De nieuwe KIMO-richtlijn Diagnostiek en preventie van gebitsslijtage biedt tandartsen handvatten om slijtage systematisch in kaart te brengen, vroegtijdig te signaleren en nauwkeurig te monitoren. Prof. dr. Bas Loomans licht de kernpunten van de richtlijn toe.

Hoe ben je betrokken geraakt bij deze richtlijn?

“Ik ben al jaren intensief bezig met gebitsslijtage, zowel in onderzoek als in de praktijk. In 2007 promoveerde ik op adhesieve tandheelkunde en werk sindsdien als senior-onderzoeker en hoogleraar restauratieve tandheelkunde aan het Radboudumc in Nijmegen. Sinds 2010 leid ik daar het ‘Radboud Tooth Wear Project’, een groot klinisch onderzoek naar oorzaken en behandeling van gebitsslijtage. Daar hebben we veel kennis opgedaan over de etiologie en het monitoren van patiënten. Vanuit deze expertise ben ik gevraagd voorzitter te zijn van de werkgroep voor de KIMO-richtlijn. Het is mooi om zo bij te dragen aan een onderwerp waar ik me al jarenlang mee bezighoud.”

Waarom was het belangrijk om een richtlijn over gebitsslijtage te ontwikkelen?

“Gebitsslijtage is een groeiend probleem in de mondzorg, dat steeds vaker ook bij jongere patiënten voorkomt. Tot nu toe ontbrak een duidelijke richtlijn voor het systematisch signaleren en monitoren van deze slijtage. Deze richtlijn is daarom ontwikkeld, niet om behandelmethoden voor te schrijven, maar om mondzorgverleners praktische handvatten te bieden voor screening, diagnostiek, preventie en monitoring. Het doel is dat tandartsen precies weten waar ze op moeten letten, hoe ze slijtage herkennen en wanneer ze actie moeten ondernemen. De richtlijn begeleidt stap voor stap bij het in kaart brengen en opvolgen van slijtage, tot het moment waarop restauratieve behandeling nodig is — waarna de keuze voor verdere behandeling buiten de richtlijn valt.”

Hoe is de commissie samengesteld?

“Voor het opstellen van de richtlijn heeft KIMO een Richtlijn Ontwikkel Commissie (ROC) samengesteld met een brede vertegenwoordiging. Zo waren de drie universiteiten Nijmegen, Amsterdam en Groningen betrokken, evenals meerdere algemeen practici die hun praktijkervaring inbrachten. Ook waren afgevaardigden van meerdere wetenschappelijke verenigingen aanwezig, waaronder bijvoorbeeld die voor restauratieve tandheelkunde, Ivoren Kruis en mondzorg voor mensen met een beperking. Dankzij deze brede samenstelling is de richtlijn zowel goed onderbouwd als praktisch toepasbaar.”

Hoe is de richtlijn inhoudelijk ontwikkeld?

“De richtlijn is opgebouwd rondom vier kernvragen die de inhoudelijke basis vormen. Ten eerste: hoe kun je gebitsslijtage op een gestructureerde manier screenen, zodat mondzorgverleners vroegtijdig signalen kunnen herkennen? Ten tweede: hoe kwalificeer je de slijtage op basis van verschijningsvormen? De derde vraag richt zich op het monitoren: hoe breng je het beloop van gebitsslijtage over tijd goed in kaart? En als laatste: welke preventieve maatregelen kun je nemen om verdere slijtage te voorkomen? Door deze systematische aanpak ontstaat een duidelijk en praktisch stappenplan dat mondzorgverleners helpt om gebitsslijtage effectief te signaleren, beoordelen, volgen en behandelen.”

Hoe kun je gebitsslijtage het beste screenen volgens de richtlijn?

“Voor de screening van gebitsslijtage gebruiken we het Tooth Wear Evaluation System, ofwel TWES. Dit systeem helpt tandartsen om systematisch vast te stellen of en hoe ernstig de slijtage is. De richtlijn adviseert om deze beoordeling minstens eens per twee à drie jaar uit te voeren, tijdens de periodieke controle. Op basis van de bevindingen krijgt de patiënt een score van 0 tot 4. Bij een score van 0 of 1, wat betekent dat er geen of slechts milde slijtage is, hoef je verder geen actie te ondernemen — dan volstaat het om de situatie bij een volgende controle opnieuw te beoordelen.”

“Zodra de slijtage ernstiger wordt, of als de patiënt klachten heeft of een hulpvraag uitspreekt, kan dat een aanleiding zijn om preventieve maatregelen te nemen of aanvullende diagnostiek te verrichten. Bij de beoordeling maakt de richtlijn ook nadrukkelijk onderscheid tussen patiënten jonger dan 25 jaar en patiënten van 25 jaar en ouder. Slijtage bij jongeren hoort in principe niet voor te komen, dus als je daar al iets ziet, is dat meestal een aanwijzing dat er iets aan de hand is. Daarom zijn we bij deze groep alerter: zelfs een lage score kan dan aanleiding zijn om verder onderzoek te doen. Bij volwassenen boven de 25 wordt er iets ruimer gekeken, omdat lichte slijtage daar vaak past bij het natuurlijke verouderingsproces en dus niet meteen reden tot zorg hoeft te zijn.”

“Het is daarbij essentieel dat tandartsen hun bevindingen goed vastleggen in het patiëntendossier. Door de scores over de jaren heen te vergelijken, kun je in een vroeg stadium zien of er sprake is van progressie. Zo kun je tijdig ingrijpen bij patiënten die risico lopen op ernstige gebitsslijtage.”

Wat is het doel van de vragenlijst die jullie hebben ontwikkeld voor de diagnostiek van gebitsslijtage?

“Deze vragenlijst dient als ‘discussiehulp’ voor de tandarts om gericht door te vragen en zo een beter beeld te krijgen van mogelijke oorzaken van gebitsslijtage. Op basis van de antwoorden kan de tandarts relevante onderwerpen bespreken, zoals algemene gezondheid, reflux en maagzuur, eetstoornissen, risicofactoren als knarsen, klemmen en bijten, eet- en drinkgewoonten, en klachten over een droge mond. Dit zijn namelijk de belangrijkste risicofactoren waar tandartsen op moeten letten bij het inschatten van gebitsslijtage.”

Waarom is etiologie bij gebitsslijtage belangrijk?

“De oorzaak van gebitsslijtage is meestal multifactorieel, wat betekent dat meerdere factoren samen een rol spelen. Het is belangrijk om daarbij eerst onderscheid te maken tussen chemische en mechanische oorzaken, omdat dit helpt bij het kiezen van gerichte preventieve maatregelen. Chemische slijtage ontstaat door het oplossen van het tandglazuur door zuren. Hierbij maken we een onderscheid tussen extrinsieke en intrinsieke oorzaken. Extrinsieke oorzaken zijn zuren van buitenaf, zoals die in frisdrank, vruchtensappen en ander voedsel, die het gebit langzaam van buiten naar binnen aantasten. Intrinsieke chemische slijtage komt van binnenuit, bijvoorbeeld door maagzuur dat via reflux of oprispingen omhoog komt. Mechanische slijtage ontstaat door wrijving en druk. Ook hier onderscheiden we extrinsieke en intrinsieke factoren. Intrinsieke mechanische slijtage ontstaat door krachten door het lichaam zelf, zoals knarsen, klemmen of bewegingen van de tong. Extrinsieke mechanische slijtage wordt veroorzaakt door invloeden van buitenaf, zoals het bijten op harde voorwerpen zoals nagels of pennen.”

“Vaak spelen chemische en mechanische factoren samen, waardoor het beeld van slijtage complex kan zijn. Het is daarom belangrijk goed te letten op het uiterlijk van de slijtage, omdat dit vaak aanwijzingen geeft over de onderliggende oorzaak. Om tandartsen hierbij te ondersteunen, zijn in de richtlijn foto’s opgenomen die helpen bij het herkennen en interpreteren van verschillende vormen van gebitsslijtage.”

Welke preventieve maatregelen raadt de richtlijn aan om verdere gebitsslijtage te voorkomen?

“De richtlijn benadrukt dat preventie altijd maatwerk is en sterk afhankelijk van de onderliggende oorzaken. Als slijtage bijvoorbeeld het gevolg is van zure inwerking, is het belangrijk om de bron daarvan goed in kaart te brengen. Bij patiënten met reflux wordt bijvoorbeeld geadviseerd om door te verwijzen naar de huisarts voor eventueel medicamenteus beleid. Gaat het om een hoge consumptie van zure voedingsmiddelen of dranken, dan ligt de nadruk op het beperken van die inname.”

“Ook de rol van speeksel mag niet worden onderschat. Bij patiënten met een droge mond of verminderde speekselproductie wordt geadviseerd om de speekselstroom zoveel mogelijk te stimuleren, bijvoorbeeld volgens de KIMO-richtlijn over xerostomie en hyposialie.”

“Bij mechanische factoren, zoals klemmen en knarsen, begint het met bewustwording. Veel mensen zijn zich er niet van bewust dat ze deze gewoontes hebben. In zulke gevallen kan een beetbeschermingsplaat uitkomst bieden. Als er sprake is van functionele klachten of ernstige parafuncties, is het raadzaam om te verwijzen naar een tandarts-gnatholoog of een orofaciaal fysiotherapeut. Ook het afleren van schadelijke gewoontes, zoals nagelbijten of op pennen kauwen, is van belang.”

“Tot slot adviseert de richtlijn om de ingezette preventieve maatregelen altijd kort na de start te evalueren, bijvoorbeeld al na een maand. Zo kun je tijdig bijsturen als dat nodig blijkt.”

Hoe adviseert de richtlijn om gebitsslijtage in de praktijk te monitoren?

“De richtlijn adviseert om gebitsslijtage minstens eens per twee à drie jaar systematisch te monitoren met een screeningsindex. Als er sprake is van gebitsslijtage, moet de slijtage worden vastgelegd om later mee te kunnen vergelijken. De voorkeursmethode hiervoor is het maken van een intra-orale 3D-scan. Dat is snel, digitaal, kan direct in het patiëntendossier worden opgeslagen en eenvoudig met de patiënt worden gedeeld. Wanneer na verloop van tijd een nieuwe scan wordt vervaardigd, kan deze eenvoudig met de eerdere scan(s) worden vergeleken om zo objectief te bepalen of er sprake is van progressie van slijtage. Op dit moment beschikt ongeveer een derde van de Nederlandse tandartspraktijken over een 3D-scanner, maar ik verwacht dat dit binnen nu en vijf jaar zo’n 90% zal zijn. Ik zie het gebruik van deze technologie als een grote meerwaarde ter ondersteuning van het periodieke mondonderzoek. Naast de mogelijkheid om bijvoorbeeld studiemodellen, splints en kronen te maken, kan een 3D-scan uitstekend worden ingezet om mondaandoeningen te monitoren (o.a. cariës, recessies, tandvleesontstekingen en – natuurlijk – ook slijtage). Naar mijn mening zal dit de toekomstbestendige standaard worden.”

“Als een 3D-scan niet beschikbaar is, noemt de richtlijn ook lichtfoto’s als alternatief. Die zijn vooral nuttig als visueel geheugensteuntje, maar kleine verschillen zijn daarmee vaak lastig vast te stellen. En als laatste optie kun je nog werken met gipsmodellen, maar die zijn minder praktisch: ze nemen veel ruimte in en vergelijken over tijd is omslachtiger.”

Tot slot geeft de richtlijn ook een indicatie wanneer een restauratieve behandeling overwogen kan worden. Wat is hierover het advies?

“Het is belangrijk om te realiseren dat restauratieve behandelingen geen definitieve oplossing zijn op de lange termijn. Wie kiest voor een restauratieve aanpak, slaat daarmee een behandelpad in dat moeilijk terug te draaien is. Het is dus van belang om die keuze goed af te wegen. De richtlijn maakt hierin een duidelijk onderscheid. Bij patiënten zonder functiebedreigende gebitsslijtage en geen hulpvraag is restauratief ingrijpen in principe niet nodig. Ook bij patiënten met beperkte functieklachten, maar waarbij preventieve maatregelen nog effect kunnen hebben op het verminderen van klachten en het afremmen van verdere slijtage, is restauratief behandelen niet meteen geïndiceerd. In die gevallen heeft het de voorkeur om eerst gerichte preventie toe te passen. Pas als er sprake is van functiebedreigende slijtage met duidelijke hulpvraag én er geen reële kans meer is dat preventieve maatregelen nog effect hebben, kan een minimaal invasieve restauratieve behandeling worden overwogen. Daarbij is het belangrijk om dit zorgvuldig met de patiënt te bespreken, zodat die goed geïnformeerd is over de mogelijke consequenties van deze behandelingen op de lange termijn.”

Bekijk de richtlijn Diagnostiek en preventie van gebitsslijtage

Interview met prof. dr. Bas Loomans door Ilona van der Werf.

 

Lees meer over: Richtlijnen, Thema A-Z
Samen naar een duurzamere mondzorg Angeli

Samen naar een duurzamere mondzorg

Duurzaamheid krijgt een steeds prominentere plek binnen de mondzorg. Tandarts Angelica Setiaman is één van de kartrekkers die het belang van milieubewust werken in de sector zichtbaar maakt. In dit interview deelt zij haar visie op verduurzaming in de mondzorg en geeft zij praktische tips waarmee mondzorgpraktijken zelf aan de slag kunnen.

Hoe is jouw interesse in duurzaamheid binnen de mondzorg ontstaan?

“Ik merkte op een gegeven moment dat mijn persoonlijke keuzes op het gebied van duurzaamheid steeds moeilijker te rijmen waren met hoe het er op mijn werk aan toeging. Thuis scheidde ik zorgvuldig mijn afval, at ik vaker plantaardig, had ik ledverlichting geïnstalleerd en lagen er zonnepanelen op het dak. Toch reed ik dagelijks met de auto van Zandvoort naar Amsterdam voor mijn werk. Dat begon wrang te voelen.”

“Tijdens een werketentje bestelde ik een vegetarische maaltijd. Toen een collega vroeg waarom, raakten we in gesprek over duurzaamheid. Blijkbaar was ik niet de enige die zich stoorde aan de overvolle afvalbakken na een drukke werkdag. Dat gesprek vormde in 2017 het startpunt van onze werkgroep Duurzaam binnen Stichting Jeugdtandverzorging Amsterdam, waar ik als tandarts werkzaam ben. Sindsdien ben ik steeds meer duurzame initiatieven gaan oppakken. Zo ben ik initiatiefnemer van het Groene Zorg Festival, ambassadeur van de Groene Zorg Alliantie en één van de kartrekkers van de werkgroep Duurzame Mondzorg bij de KNMT.”

Waarom is duurzaamheid belangrijk in de mondzorg?

“Voor mij is duurzaamheid onlosmakelijk verbonden met gezondheid. De klimaatcrisis is niet alleen een milieuprobleem, maar vormt ook een directe bedreiging voor de volksgezondheid – iets wat ook door de Wereldgezondheidsorganisatie wordt onderstreept. Daarom vind ik het belangrijk dat wij als mondzorgprofessionals onze verantwoordelijkheid nemen. Door in de praktijk bewust te kiezen voor duurzame oplossingen, dragen we niet alleen bij aan een beter milieu, maar ook aan de gezondheid van onze patiënten én van toekomstige generaties.”

Hoeveel tandartspraktijken zijn naar jouw schatting op dit moment actief bezig met het verduurzamen van hun praktijk?

“Het is lastig om precies te zeggen hoeveel tandartspraktijken momenteel actief bezig zijn met verduurzaming, omdat daar nog geen concrete cijfers over beschikbaar zijn. Wel blijkt uit een recente enquête van de KNMT dat duurzaamheid de afgelopen jaren steeds meer aandacht krijgt binnen de mondzorg. Toen ik in 2017 begon, was duurzaamheid nog nauwelijks een onderwerp, maar inmiddels is er veel veranderd. Er worden nu geaccrediteerde lezingen en studiedagen over duurzame mondzorg georganiseerd, studenten krijgen – zij het nog in beperkte mate – onderwijs over de impact van praktijkvoering op het milieu en mondzorgverleners besteden steeds vaker aandacht aan duurzaamheid binnen hun praktijk. Duurzaamheid is misschien nog niet het ‘nieuwe normaal’, maar er is wel degelijk een duidelijke beweging gaande binnen onze sector.”

Wat zijn de meest voorkomende duurzame initiatieven die worden opgepakt door mondzorgpraktijken?

“In de praktijk zie ik dat verduurzaming vaak begint met de ‘quick wins’. Denk bijvoorbeeld aan het overstappen op ledverlichting of het energiezuinig instellen van de cv-installatie. Dat zijn eenvoudige aanpassingen die toch een aanzienlijk verschil kunnen maken. Daarnaast zijn er ook tandartspraktijken die verder gaan en bijvoorbeeld hun pand beter isoleren, zonnepanelen plaatsen of bij verbouwingen kiezen voor duurzame materialen. Het mooie is dat deze stappen niet alleen goed zijn voor het milieu, maar ook bijdragen aan een prettigere werkomgeving én op de lange termijn kosten besparen. Veel praktijken pakken het dan ook stap voor stap aan: eerst het laaghangende fruit, gevolgd door steeds meer duurzame maatregelen.”

In hoeverre kunnen tandartspraktijken het gebruik van disposables zoals mondkapjes, handschoenen en schorten verduurzamen?

“Disposables zijn natuurlijk lastig te verduurzamen, omdat ze eenmalig gebruikt moeten worden voor de hygiëne en veiligheid van onze patiënten.

Toch kunnen we winst boeken door kritisch te zijn op wat we echt nodig hebben en verspilling te voorkomen. Ook is het belangrijk om binnen de praktijk het afval goed te scheiden en materialen zo efficiënt mogelijk te gebruiken.

Op die manier kijken we verder dan alleen het product zelf en nemen we verantwoordelijkheid voor de hele keten. Zo geef je duurzaamheid echt een plek in je dagelijkse praktijk.”

Waar moeten praktijken vooral op letten bij het kiezen van disposables?

“Een belangrijke factor is dat disposables bij voorkeur lokaal worden geproduceerd, bijvoorbeeld in Nederland of Europa. Dat beperkt de transportkilometers en vermindert de CO₂-uitstoot flink.

Het aanbod duurzame disposables is helaas nog beperkt en fabrikanten zijn lang niet altijd duidelijk over waar hun producten precies vandaan komen.

Het zou helpen als producenten meer transparantie gaan bieden, bijvoorbeeld via QR-codes of een keurmerk waarmee je eenvoudig kunt zien waar een product vandaan komt of hoe duurzaam het product gemaakt is. Dan zou het voor praktijken veel makkelijker maken om bewust en duurzaam in te kopen.”

Welke andere knelpunten ervaren mondzorgverleners als het gaat om duurzaamheid?

“Eén van de grootste uitdagingen is dat het aanbod van duurzame producten voor tandartspraktijken nog steeds beperkt is. Daarnaast bestellen veel praktijken relatief kleine hoeveelheden, waardoor het moeilijk is om duurzame opties te vinden die meestal pas beschikbaar zijn bij grotere volumes. Zo wilden we in mijn eigen praktijk circulaire kleding aanschaffen, maar door het geringe aantal dat we nodig hadden, was dat praktisch niet haalbaar.”

Die combinatie van beperkte beschikbaarheid en kleine bestelhoeveelheden vormt een flinke drempel. Een slimme oplossing is daarom om samen te werken met andere praktijken en gezamenlijk in te kopen.

Door grotere volumes te bestellen, wordt het voor leveranciers aantrekkelijker om duurzame producten te leveren – vaak ook tegen betere voorwaarden. Zo wordt het voor kleinere praktijken veel makkelijker om duurzame keuzes te maken en draagt die samenwerking bij aan een groenere mondzorgsector.”

Je bent ook actief als beleidsadviseur Duurzaamheid bij de KNMT. Hoe ondersteunt de KNMT tandartspraktijken bij het zetten van stappen richting een duurzamere werkwijze?

“Voor de KNMT is duurzaamheid geen losstaand thema, maar een essentieel onderdeel van goede mondzorg. Daarom is het de ambitie om tandartspraktijken zo goed mogelijk te ondersteunen door praktische middelen en kennis toegankelijk te maken.”

“Een goed voorbeeld daarvan is de Milieubarometer van Stichting Stimular, die de KNMT aan praktijken aanbiedt. Deze tool helpt tandartspraktijken inzicht te krijgen in hun milieuprestaties en te bepalen welke maatregelen écht effect hebben. Daarnaast hebben we het e-handboek ‘Duurzame mondzorgpraktijk’ ontwikkeld, boordevol praktische tips en ideeën. Hiermee kan elke praktijk, ongeacht de fase waarin ze zich bevindt, direct aan de slag. Voor gebruik binnen de praktijk is er ook de checklist ‘Duurzame Mondzorgpraktijk’ – een visueel hulpmiddel om samen met het team op een laagdrempelige manier duurzame acties te inventariseren en bij te houden. Ook organiseert de KNMT regelmatig webinars, workshops en bijeenkomsten om kennis te delen, ervaringen uit te wisselen en samen te werken aan verdere verduurzaming.”

“Ook richting patiënten willen we bewustwording vergroten. Daarom hebben we de video ‘Help jij mee de mondzorg schoner en duurzamer te krijgen?’ gemaakt. Praktijken kunnen deze inzetten in de wachtkamer, op hun website of via social media.”

Voor wie hiermee aan de slag wil, is alle informatie overzichtelijk te vinden op www.knmt.nl/praktijkzaken/duurzaamheid.

Wat zijn volgens jou de eerste stappen die elke praktijk vandaag nog zou kunnen zetten?

“Je hoeft echt niet alles in één keer om te gooien om duurzamer te werken. Begin gewoon met wat vandaag al haalbaar is.

De belangrijkste stap op de circulaire ladder is ‘reduce’ – minder verbruiken dus. Daarom is het slim om eerst goed te kijken naar waar verspilling zit in je dagelijkse praktijkvoering.

Wat gebruik je uit gewoonte, maar is eigenlijk overbodig? Denk aan papieren folders die ook digitaal gedeeld kunnen worden of plastic bekertjes die je kunt vervangen door een slok kraanwater. Minder gebruiken is vaak de meest impactvolle én eenvoudigste stap – goed voor het milieu én kostenbesparend.

Ook bij de inkoop kun je veel winst boeken. Bestel kleinere hoeveelheden van producten met een houdbaarheidsdatum en juist grotere volumes van materialen die lang meegaan.

Probeer leveringen te combineren, zodat je minder vaak transport aan de deur hebt. Het zijn misschien kleine aanpassingen, maar als je ze structureel toepast, maken ze echt verschil.

Wat daarnaast vaak wordt onderschat, is het belang van preventie. Hoe minder behandelingen nodig zijn, hoe minder materialen en energie je verbruikt.

Goede voorlichting aan patiënten – over poetsgedrag, voeding of bijvoorbeeld het drinken van kraanwater – ondersteunt niet alleen hun mondgezondheid, maar draagt ook bij aan een duurzamere praktijk.”

Hoe zorg je ervoor dat duurzaamheid echt gaat leven binnen het team en niet blijft hangen bij een paar enthousiastelingen?

“Wat helpt, is laten zien dat het iets oplevert. Minder verspilling betekent ook meer rust, overzicht én vaak financiële ruimte. Dat maakt het meteen aantrekkelijker voor het hele team. En minstens zo belangrijk: betrek je collega’s vanaf het begin. Laat hen meedenken over wat er beter kan en geef ruimte aan ideeën van iedereen. In transitiemanagement weten we al jaren: als je 25% van de mensen mee hebt, kun je echte verandering in gang zetten. Dus begin met dat kwart – de mensen die willen, durven en kunnen. Hun enthousiasme werkt aanstekelijk en zorgt ervoor dat duurzaam denken vanzelf onderdeel wordt van het dagelijks werk.”

Kom langs op het Groene Zorg Festival!

Wil je meewerken aan een duurzamere zorg? Kom dan op 19 september naar het Groene Zorg Festival. Het festival, dat mede mogelijk is gemaakt door subsidie van VWS, is gratis toegankelijk en dé plek voor inspiratie, workshops, goede gesprekken en nieuwe inzichten. Maak er een teamuitje van, geniet van heerlijke hapjes, muziek en een fijne sfeer. Zo zet je samen een duurzame stap vooruit. Kijk voor meer informatie op: Groene Zorg Festival 2025 – Groene Zorg Alliantie.

Samen naar een duurzamere mondzorg

Interview met tandarts Angelica Setiaman door Ilona van der Werf.

Foto boven: met collega festivalcommissieleden: v.l.n.r. Jorinde Westra, Marleen Jans, Angelica Setiaman

Bekijk ook: Patiëntenfilmpje over duurzaamheid

Samen naar een duurzamere mondzorg

 

Lees meer over: Afvalverwerking, Duurzaamheid, Ondernemen, Richtlijnen, Röntgen en beeldsystemen
Volg dentalinfo.nl op WhatsApp kanaal

Volg dentalinfo.nl nu ook op WhatsApp kanaal

Bekijk de laatste updates van dentalinfo.nl nu ook via WhatsApp. We hebben twee kanalen: dentalinfo.nl – Tandarts en dentalinfo.nl – Mondhygiënist.

Via deze kanalen ontvang je regelmatig nieuws en artikelen van dentalinfo.nl.

Lees meer over: Scholing, Thema A-Z
kwaliteitskeurmerk ABC Mondzorgassistenten

Certificering van opleidingen: keurmerk ABC Mondzorgassistenten van start

De eerste particuliere opleiders laten hun cursussen certificeren om het kwaliteitskeurmerk ABC Mondzorgassistenten te mogen voeren. Dit keurmerk biedt studenten de zekerheid dat zij een opleiding van erkende kwaliteit volgen die wordt gewaardeerd binnen de branche. Voor werkgevers betekent het dat zij verzekerd zijn van goed opgeleide assistenten met aantoonbare bekwaamheid.

Start van erkende opleidingen

Binnenkort worden de eerste door de branche erkende opleidingen aangeboden. Mondzorgassistenten die deze opleidingen met succes afronden, worden opgenomen in het Register Mondzorgassistenten.

Register voor gekwalificeerde mondzorgassistenten

Eind deze maand wordt de website van het Register Mondzorgassistenten gelanceerd. Hierop worden onder andere alle erkende opleiders vermeld. Zodra de eerste studenten geslaagd zijn, verschijnen zij ook in het register. Werkgevers kunnen op deze manier eenvoudig controleren of hun medewerker de juiste kwalificaties bezit.

Kwaliteitskeurmerk voor mondzorgopleidingen

Het keurmerk ABC Mondzorgassistenten is ontwikkeld door de KNMT en is bedoeld voor particuliere opleidingen in de mondzorg. Het wordt toegekend aan opleidingen voor tandartsassistenten (A), preventieassistenten (B) en paro-preventieassistenten (C). Tot nu toe bestond er geen eenduidig keurmerk voor opleidingen tot tandheelkundige assistent. Het ABC-keurmerk moet zorgen voor transparantie en duidelijkheid binnen de branche.

Lees meer over: Scholing, Thema A-Z
NWVT congres 2025

NWVT Jaarcongres: Hoe blijf je relevant in een wereld waar ChatGPT het toverwoord lijkt te zijn?

Dit jaar staat ons congres in het teken van innovatie, kunstmatige intelligentie (AI) en de klinische praktijk.

Sprekers

Na onze jaarlijkse uitreikingen van de NWVT Hamer Duyvenszprijs voor het beste proefschrift en de Masterscriptieprijs voor de beste scriptie, duiken we in de toekomst van de zorg met een keynotelezing van Prof. dr. Frans Feldberg, hoogleraar Data-Driven Business Innovation aan de VU Amsterdam. Daarnaast zullen Willem Rademacher, Charlotte Jensen-Louwerse en Guido de Jong u ook van interessante en praktische tips voorzien!

De redenen om het congres bij te wonen omvatten de actualiteit van de onderwerpen op het snijvlak van technologie en tandheelkunde, presentaties van vooraanstaande sprekers en jonge onderzoekers, inspirerende en praktische inzichten voor de dagelijkse praktijk en de mogelijkheid om collega’s uit het hele land te ontmoeten in een informele setting.

Datum en locatie

27 september 2025
10:45 – 17:00

Van der Valk Breukelen
Stationsweg 91
3621 LK Breukelen

Meer informatie en aanmelden NWVT Jaarcongres

Lees meer over: Scholing, Thema A-Z
Speekseldiagnostiek geeft inzicht op dieet en cariësrisico

Speekseldiagnostiek geeft inzicht op dieet en cariësrisico

Op het Jaarcongres van het Ivoren Kruis op 12 april 2025 in Amsterdam presenteerde prof. dr. Rodrigo Giacaman uit Chili zijn keynotelezing: “Beyond a Simple Fluid: How Saliva Reflects Diet and Caries Risk”. In deze presentatie deelde hij baanbrekende inzichten over de rol van speeksel in de mondgezondheid en hoe het dient als indicator voor cariësrisico.

Speeksel: meer dan een simpel vocht

Prof. Giacaman benadrukte dat speeksel niet slechts een passief vocht is, maar een actieve speler in de mondgezondheid. Het bevat componenten die zowel de eetgewoonten als de gevoeligheid voor cariës van een individu weerspiegelen. Zo kan de samenstelling van speeksel aanwijzingen geven over het dieet en het cariësrisico van een patiënt.

Onderzoek naar speekselsamenstelling

In zijn onderzoek vergeleek Giacaman de speekselsamenstelling van individuen met hoog en laag cariësrisico. Opmerkelijk was dat personen met een hoog cariësrisico hogere niveaus van fosfaat en aanzienlijk lagere concentraties van immunoglobuline A (IgA) in hun speeksel hadden. Deze bevinding suggereert dat IgA mogelijk een biomarker is voor cariësgevoeligheid.

Dieet en speeksel

Het dieet speelt een cruciale rol in de samenstelling van speeksel. Voedingsmiddelen rijk aan dierlijke eiwitten blijken een beschermend effect te hebben, terwijl een koolhydraatrijk dieet het cariësrisico verhoogt. Vetten daarentegen hebben weinig invloed op het speekselprofiel. Deze inzichten benadrukken het belang van voedingsadvies in de preventie van cariës.

Implicaties voor de mondzorgpraktijk

De bevindingen van prof. Giacaman onderstrepen het potentieel van speekseldiagnostiek in de tandheelkundige praktijk. Door speekselanalyses kunnen mondzorgprofessionals een beter inzicht krijgen in het cariësrisico van hun patiënten en gerichte preventieve maatregelen nemen. Dit kan leiden tot meer gepersonaliseerde zorg en effectievere preventiestrategieën.

De presentatie van prof. dr. Rodrigo Giacaman biedt waardevolle inzichten in de rol van speeksel als indicator voor dieet en cariësrisico. Door speekselanalyses te integreren in de dagelijkse praktijk kunnen mondzorgprofessionals hun preventieve aanpak verfijnen en bijdragen aan een betere mondgezondheid voor hun patiënten.

Prof. dr. Rodrigo A. Giacaman Sarah is een internationaal erkend expert in de cariologie.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, voor dentalinfo.nl van de lezing van prof. dr. Rodrigo Giacaman Sarah tijdens het Ivoren Kruis congres.

Bekijk hier de video van de lezing van prof. Giacaman Sarah.

Lees meer over: Cariës, Congresverslagen, Thema A-Z
Eerste hulp bij klachten van een patiënt

Eerste hulp bij klachten van een patiënt

Je doet ontzettend je best en toch zijn er patiënten die niet tevreden zijn. Hoe ga je hiermee om? Aranka Buis- de Vos, klachtenfunctionaris van ACTA, SBT en de Hogeschool InHolland, gaf ons tips. Haar kernboodschap luidde: Eerst de mens, dan het gebit en dan weer de mens. Oftewel: Eerst het contact, het contract en dan weer het contact. Verslag van de presentatie Klachten en conflicten van ACTA DE.

Waarom is het oplossen van onvrede bij de patiënt zo belangrijk?

Het werk is heel technisch, maar inmiddels ook heel sociaal. De werkdruk wordt steeds hoger en de patiënten steeds mondiger. Iedereen heeft wel eens een ontevreden patiënt in de stoel. Je hebt helemaal geen zin in klachten, want het kost je veel tijd en energie. Maar als je er op de juiste manier ermee om kunt gaan dan gaat je het minder tijd en energie kosten.

Casus

Een vrouw van 75 jaar weet niet meer wat ze moet doen; “Mijn prothese functioneert niet. Mijn tandarts maakt er een enorm plan van. Ik moest implantaten maar dat wil ik niet. Ze luisterde niet. Nu krijg ik een offerte die ik moet ondertekenen maar die wil ik helemaal niet ondertekenen. De tandarts had geen tijd voor me, ik weet niet meer wat ik moet doen”, klaag ze.
De klachtenfunctionaris ging naar deze perfectionistische tandarts en wist meteen waar ze het over had. Ze vond deze patiënt maar een zeurkous. “Ik had zo’n mooi voorstel en dat wilde ze niet maar dat is haar probleem en een ander voorstel ga ik niet doen”, aldus de tandarts. Deze patiënt is toen naar een andere tandarts gegaan.

Dit soort klachten heeft Buis- de Vos van klein tot zeer complex mogen begeleiden. “Ik doe aan hoor- en wederhoor. Ik ben er voor de patiënt en ben ik er voor de behandelaar.” Doel is om de relatie te herstellen. De laatste zes jaar is er een daling van 75% van het aantal klachten bij het ACTA. Hoe kan jij dat ook bereiken?

Wat zijn de klachten?

De meeste klachten gaan over de rekening, over een complicatie, de behandeling zelf en over de bejegening. Bijvoorbeeld: Het resultaat valt tegen en dus betaalt de patiënt niet. Dit soort zaken gaan vaak gepaard met valse verwachtingen. Mensen denken vaak dat ze korter in de stoel hebben gelegen dan het daadwerkelijk is geweest. Of mensen horen tijdens een controle: “Oei”, en verder niks. Mensen willen graag weten wat er gebeurt. Een voorbeeldje over de verwijzing naar de parodontoloog: “Ik heb nooit gehoord dat ik parodontitis heb”, zegt de klager dan. Of er is een gaatje over het hoofd gezien en nu moet er een wortelkanaalbehandeling gebeuren. “Is dat nou wel nodig?”, vraagt men zich dan af. En sommige mensen voelen zich als een klein kind behandeld.

Erkenning

Wat goed te weten is dat er van de 10 mensen die bij de klachtenfunctionaris komen er 100 zijn die je zelf al oplost en er daaronder nog 1000 mensen zijn die altijd hun mond tegen je houden maar het wel vertellen aan de buren tijdens een feestje. Dit fenomeen heet de klachtenpiramide of -ijsberg.

Wat willen mensen is een snelle oplossing en dat het anderen niet hetzelfde gaat overkomen en vooral willen ze erkenning. Iedereen wil gehoord en gezien worden. De meeste klachten draaien uiteindelijk om die erkenning.

Waarom ligt het zo gevoelig?

Stel…je telefoon wordt door iemand die je vertrouwd gepakt. Hoe voelt dat? Voel je je dan toch wat kwetsbaar. Je krijgt toch wel wat stress. Waarmee kan je de telefoon vergelijken? Je telefoon is een verlengde van je. Je kunt het vergelijken met je gebit. Vertrouwen is niet vanzelfsprekend en ondanks dat iemand vertrouwd is, is het laten zien van je gebit een vorm van overgave.

Eerste hulp bij onvrede

Je houding is van belang, je moet goed luisteren en jezelf kennen. Een klacht kan namelijk heel ongemakkelijk zijn en daardoor schiet je misschien al snel in je nukkigheid. Het kan zijn dat je daardoor een gesloten houding hebt, want je voelt het toch in je ego. Het krijgen van een klacht is nooit fijn. Het kan technisch een 10 zijn maar als het sociaal een 3 is dan krijgt die patiënt geen waardering van jou. Buis- de Vos: “Als je relatie goed is, kan je er een fietsenrek in hangen. Als de relatie slecht is, dan kan je het mooiste stukje architectuur op de slooplijst zetten.” Dus wat is wel de goede houding? Letterlijk en figuurlijk je openstellen.
Daarnaast is je kwetsbaarheid laten zien is ook goed en professioneel. Dus wees nieuwsgierig naar hoe je patiënt dit ziet maar wees ook nieuwsgierig hoe je er zelf instaat en laat dit zien.

Hoe luister je?

Luisteren betekent eigenlijk stil zijn. Dus je laat de ander volledig uitpraten en vervolgens herhaal je de kern en vraag na of je de patiënt goed begrijpt. Pas bij groen licht ga je verder. Vraag bijvoorbeeld: “Wat doet dit met je?”, dus vraag naar gevoelens. Laat emoties ook een plek krijgen in het gesprek. Vraag naar zorgen en naar wensen. Zo krijg je een compleet beeld en voelt de patiënt zich in alle opzichten erkend.

Als laatste tip

Wat is jouw eigen aandeel? Sta daar eens bij stil. Ken jij je eigen grenzen en kan je hierin ook de regie houden? Wanneer zeg je bijvoorbeeld er iets van als je patiënt steeds te laat komt? En schrijf je dit ook op in het dossier? Wat zijn jouw allergieën? Als je dat weet dan kan je er ook beter mee omgaan.

Repareren met goud

Dus omgaan met klachten en met onvrede is een sociale gelegenheid. Vandaar dat de mens altijd eerst bij je zal moeten komen en dan pas het gebit en daarna weer die mens. Weet dat de perfecte behandelrelatie niet bestaat. In Japan hebben ze zelfs kunst gemaakt van de imperfectie. Dat is een gebroken voorwerp zoals vaasje waarbij elke breuk met goud is gerepareerd. Ondanks dat het pijnlijk is, kan het groei en versteviging geven.

Een klacht die je goed oplost, kan juist een patiënt voor het leven opleveren. Wacht dus niet het gesprek met die lastige patiënt af maar ga het gesprek pro-actief aan.

Aranka Buis- de Vos, klachtenfunctionaris ACTA, SBT en Hogeschool Inholland

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, van de cursus Conflicten en klachten, door Aranka Buis- de Vos, van ACTA Dental Education

Lees meer over: Communicatie patiënt, Congresverslagen, Kennis
Restauratieve aspecten van gebitsslijtage 440 230

Restauratieve aspecten van gebitsslijtage

De keuze van het restauratieve materiaal hangt af van het mechanisme dat voor slijtage gezorgd heeft. Daarnaast is het bij pathologische schade belangrijk om vooruit te plannen en in te zetten op preventie. Lees het verslag van de lezing van Marco Gresnigt tijdens het NVVRT-congres over materialen voor restauratie, rubberdam en hechting bij gebitsslijtage.

Bij slijtage is het belangrijk om eerst onderscheid te maken tussen pathologische en fysiologische slijtage. Past de aanwezige slijtage bij de leeftijd van de patiënt, dan is het fysiologisch en is er in principe geen behandeling noodzakelijk.

Pathologische slijtage kan door meerdere mechanismen worden veroorzaakt, zelden is er maar één mechanische verantwoordelijk voor de aanwezige slijtage. Er kan sprake zijn van attritie, erosie, en abrasie. Bij erosie in combinatie met bruxisme, is een opbeetplaat aan te raden.

De keuze van het restauratieve materiaal hangt af van het mechanisme dat voor slijtage gezorgd heeft. Daarnaast is het belangrijk om vooruit te plannen en in te zetten op preventie. Preventie kan bestaan uit ph-controle (zuren), het dragen van een nightguard of het toepassen van botox. Daarnaast zijn counseling en monitoring van belang.

Materialen voor restauratie

  • Keramiek = porselein
    Keramiek is onder te verdelen in oxide-keramiek en glaskeramiek.
  • Polycrystalline (= zirkonium, oxide-keramiek)
    Dit is veruit het sterkste restauratieve materiaal met een gemiddelde buigsterkte van 1050 Mpa, maar het vertoont een minder voorspelbare adhesieve hechting op langere termijn. Zirkoniumdioxide restauraties hebben macro-mechanische retentie nodig, wat tegen de filosofie van minimaal invasieve tandheelkunde indruist. Het indicatiegebied voor zirkoniumdioxide restauraties kan bestaan uit volledige omslijpingen (grote oppervlaktes), bruggen, vervanging van bestaande kronen en kronen op implantaten.
  • Glaskeramiek
    Glaskeramiek heeft een lagere buigsterkte dan zirkonium. Onder glaskeramiek vallen lithiumdisilicaat (400 Mpa,), leuciet en veldspaat (150 Mpa), waarbij veldspaat het zwakst is. Glaskeramiek vertoont een (zeer) goede adhesieve hechting op langere termijn. Het indicatiegebied omvat adhesief gecementeerde partiële indirecte restauraties. Glaskeramiek vertoont een hoge overleving, minimale degradatie, een hoge esthetiek en is biocompatibel. Nadelen zijn dat het brozer is, let hierop bij patiënten die bijvoorbeeld nagelbijten. Bruxisten moeten na afloop een nightguard laten vervaardigen, om de geplaatste restauraties te beschermen tegen breuk. De restauraties zijn lastig te repareren bij breuk, het is minder minimaal invasief dan composiet, er zijn meerdere afspraken nodig en het is aanzienlijk duurder voor de patiënt.
  • Composiet
    Composiet valt onder te verdelen in direct en indirect (CAD/CAM vervaardigd), waarbij indirect vervaardigd composiet een stukje sterker is. Composiet vertoont een goede adhesieve hechting op langere termijn, waardoor er minimaal invasief mee gewerkt kan worden. Groot voordeel is dat het gerepareerd kan worden, als er iets afbreekt. Andere voordelen zijn, dat ermee tijdsefficiënt gewerkt kan worden, de kosten zijn relatief laag en de esthetiek is relatief hoog.
    Nadelen zijn dat composiet heeft meer onderhoud nodig omdat de oppervlakte-structuur na verloop van tijd degradeert; deze wordt minder egaal, er vindt plaque accumulatie plaats, en het kan verkleuren, deze dient dan weer hoogglans te worden gepolijst. Dit kan bijvoorbeeld met EVE polisher: eerst de roze en dan de groene. Het materiaal faalt altijd als eerste, niet de hechting.
    In de zijdelingse delen is er tevens sprake van een hogere chipping-rate, in vergelijking met keramiek. Tot slot vertoont het een hogere plaque-retentie en kortere overleving.

Bij minimaal invasieve behandeling moet je adhesief kunnen cementeren! Kies om die reden dus ook nooit voor ”sterke” zirkonium facings, deze vallen er na een tijdje gewoon af omdat deze weinig adhesief zijn, ook al zeggen fabrikanten anders.

Failure van zirkonium facings gaat vaak gepaard met pijnlijke pulpitis-klachten en verdrietige, ontevreden patiënten. Bij glaskeramische facings, zoals lithiumdisilicaat (eMax is een merknaam), wordt de sterkte gevormd door de hechting aan het element.

Etsbrug hoge overlevingstijd, blijft lang zitten!

Rubberdam

Het gebruik van rubberdam bij het werken met adhesieve restauraties is een absolute must. In het verleden werd rubberdam nog weleens achterwege gelaten, maar tegenwoordig heeft het gebruik gelukkig een enorme vlucht genomen.

Uit talloze onderzoeken komt naar voren dat gebruik van rubberdam zorgt voor significant minder materiaalbreuk, betere hechting en een langere levensduur van de restauratie.

Rubberdam houdt niet alleen speeksel tegen, maar voorkomt ook dat de warme vochtige adem van de patiënt de hechtingssterkte negatief beïnvloedt (tot bijna 50% van de hechtingssterkte lever je in wanneer er niet onder rubberdam gewerkt wordt!). Het gebruik van rubberdam kan soms uitdagend zijn bij een subgingivale outline, pas dan diep margin elevation toe. Kies altijd voor de rubberdamklem waarmee je het fijnst werkt, en leg een groot gebied droog om meer overzicht te creëren. Het liefst een heel kwadrant of sextant.

Hechting

Het is belangrijk het glazuur altijd apart te etchen (= gouden standaard), en niet een “all-in-one” product te gebruiken. Oppervlakte verruwing van het glazuur geeft een betere infiltratie en dus een betere hechting. Het is niet mogelijk om bij slijtage-opbouw alleen maar toe te voegen aan het element, het glazuuroppervlak dient vooraf altijd te worden opgeruwd door te zandstralen (air abrasion), of lichtjes te prepareren met een boor, of ultrasoon op te ruwen. De boor heeft hierbij de voorkeur. Daarna kan het element knobbel voor knobbel met composiet worden opgebouwd. Start bij opbouwen posterior boven (3 uur), dan palatinaal van het bovenfront (1.5 uur), dan posterior onder (3 uur), en dan de rest (4 uur).

Het is lastiger om aan dentine te hechten, omdat dentine vocht bevat. Door het gebruik van primer blijft de collageenstructuur omhoog, waarna deze laag volledig wordt geïnfiltreerd met een adhesief. Deze kan het best zachtjes worden uitgeblazen. Bij te hard blazen wordt de laag te dun, en bij te zacht blazen blijft de laag te dik.  Door het dentine direct na het prepareren op deze manier in te pakken, ontstaat er een zeer goede hechtsterkte. Deze techniek wordt IDS genoemd. Na de eerste keer uitharden moet met behulp van glycerine de zuurstofinhibitielaag ook nog volledig worden uitgehard. Bij voorkeur wordt na afloop de bonding van de glazuur outline verwijderd met een polijstboortje. Wanneer > 50% van het oppervlakte van de preparatie in dentine is, dan geeft toepassing van IDS 0 failures op 7-jarige termijn! Partiële indirecte restauraties hebben dezelfde invasiviteit als directe restauraties.

Hechting composiet aan composiet

Het is goed mogelijk om nieuw composiet aan oud composiet te hechten. Hiervoor dient het oppervlakte van het oude composiet vooraf behandeld te worden, voorheen werd dit gedaan met Cojet-zand, maar dit is sinds kort niet meer verkrijgbaar. Het kan nu met een silica-coating van 30 nMu, zoals Siljet, of Co-sil abrasive van Aquacare (géén aluminium). Dit wordt kort, zacht en van een afstandje erop gestraald. De silica blijft als laagje achter op het oude composiet waaraan kan worden gehecht met silaan (silaniseren). Het gebruik van puimsteen is een alternatief.

Hechting op deze manier van oud composiet aan nieuw composiet is heel goed, dus bij een preparatie hoeft niet al het oude composiet weg te worden gehaald! Je kan er gewoon aan vast hechten!

Na het etsen van een indirecte restauratie met gele ets, dient met fosforzuur of een gedemineraliseerd waterbadje de witte matte laag aan de binnenzijde weer verwijderd te worden. Vervolgens wordt de binnenzijde gesilaniseerd met 1 laagje silaan (vervliegt snel!).  Dan volgt het adhesief en dan volgt plaatsing. Check ook altijd de voorschriften van de fabrikant.

Bij een breuk ín het composiet, wordt er eerst gezanstraald en dan silaniseren, en dan bonden.

Marco Gresnigt is in 2005 cum laude afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit
Groningen. In januari 2012 is hij gepromoveerd op de adhesieve bevestiging van facings. Hij is werkzaam op het centrum voor bijzondere tandheelkunde in het Martini Ziekenhuis Groningen waar hij restauratieve en esthetische behandelingen uitvoert met behulp van een operatiemicroscoop. Op de universiteit van Groningen is hij het hoofd van de restauratieve tandheelkunde en biomaterialen, verricht onderzoek op het gebied van de restauratieve/adhesieve tandheelkunde en doceert hij de esthetische en reconstructieve tandheelkunde op kliniek. Hij heeft meerdere promovendi en publiceert in internationale tijdschriften (>40 peer reviewed artikelen) met name op het gebied van de adhesieverestauratieve tandheelkunde. Hij geeft zowel nationaal als internationaal lezingen en cursussen op het gebied van esthetische en adhesieve tandheelkunde via www.summitdentistry.nl Hij heeft meerdere prijzen gewonnen zoals de GC world clinical case award, Smile award, EAED innovationaward en verschillende wetenschappelijke prijzen. Hij was voorzitter van de internationale Bio-Emulation groep en is global ambasadeur van SlowDentistry.

Verslag door Jacolien Wismeijer, tandarts, voor dentalinfo.nl van de lezing van Marco Gresnigt tijdens het NVVRT-congres Be aWEAR.

 

 

 

 

 

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Restauratie, Thema A-Z
Naoberschap in de mondzorg Multidisciplinaire behandeling bij kinderen

Naoberschap in de mondzorg: Multidisciplinaire behandeling bij kinderen

De term ‘naoberschap’ is diepgeworteld in de regio’s Achterhoek, Salland en Twente. Het verwijst naar de traditie waarin buren elkaar helpen, een principe dat ook in de mondzorg van onschatbare waarde is. Samenwerking binnen de tandheelkunde leidt tot betere zorg en innovatieve oplossingen voor complexe vraagstukken.

Van tandheelkundige bus tot orthodontie

Wie herinnert zich nog de dag van z’n afstuderen? De sprong van de studie naar de praktijk brengt een mix van enthousiasme en nieuwsgierigheid: hoe zal de tandheelkunde zich verder ontwikkelen? Erik Reukers begon zijn carrière in een schooltandartsbus, werkte vervolgens in Duitsland – waar kroon- en brugwerk de standaard was – en vestigde zich uiteindelijk in de Achterhoek. Hier maakte hij de transitie van amalgaam en protheses naar implantologie en orthodontie, altijd met het doel om geïntegreerde zorg te leveren.

Door de jaren heen heeft hij drie belangrijke lessen geleerd:

  1. Samenwerking is essentieel
    Naoberschap binnen de tandheelkunde zorgt ervoor dat we verder komen.
  2. Alles wat we maken, gaat ooit stuk
    Dit besef helpt om realistische verwachtingen te scheppen.
  3. Niet elk probleem is volledig oplosbaar
    We hebben een inspanningsverplichting, geen resultaatverplichting. Onze taak is om ons uiterste best te doen, ook bij complexe patiënten, en zorg te bieden die toekomstbestendig is.

Kinderen met ontbrekende elementen

Een van de uitdagingen in de praktijk is het behandelen van kinderen met ontbrekende gebitselementen. Dit kan veroorzaakt worden door trauma, extracties of agenesie – en soms een combinatie van deze factoren. Het is nooit slechts één aspect dat aandacht vraagt; een brede, multidisciplinaire benadering is cruciaal.

Bij de behandeling van deze patiënten worden drie belangrijke doelen nagestreefd:

  1. Een functioneel gezond gebit
  2. Een esthetisch verantwoord resultaat, zonder de patiënt onze tandheelkundige norm op te leggen
  3. Minimale afhankelijkheid van prothetische oplossingen

Van etsbrug naar autotransplantaat

Veertig jaar geleden vond de spreker zich met de tandartsbus op een schoolplein, waar paniek uitbrak nadat een kind was gevallen en een voortand (21) verloren had. Destijds was een etsbrug de beste oplossing. Maar hoe kijken we daar nu tegenaan?

Een casus werd besproken waarin een zesjarig kind beide centrale bovenincisieven (11 en 21) had geavulseerd. Hoewel de 11 behouden bleef na re-implantatie, bleek de 21 uiteindelijk op 11-jarige leeftijd niet houdbaar. De patiënt ontwikkelde een klasse 2 malocclusie, een diepe beet en een mediaanverschuiving – een orthodontisch probleem dat meer vereiste dan alleen een tandvervanging. Het behandelplan moest zorgvuldig worden opgesteld, rekening houdend met groei en wisseling.

De grenzen van implantologie

Implantaten worden vaak gezien als de ‘heilige graal’ in de tandvervanging, maar is dat terecht? Hoewel implantaten een permanente oplossing lijken, brengen ze uitdagingen met zich mee:

  • Ze vereisen voldoende bot of vergen extra botopbouw.
  • Osseo-integratie is een vereiste, wat betekent dat het implantaat niet kan meegroeien met de verticale ontwikkeling van de kaken
  • Interdentale papillen ontbreken vaak, wat esthetische beperkingen geeft.
  • De lange termijn prognose van implantaten wordt steeds meer naar beneden bijgesteld.

Autotransplantatie als alternatief

Idealiter zou een oplossing biologisch zijn, een natuurlijk parodontium behouden, orthodontische beweging toestaan en meegroeien met de patiënt. Dit brengt ons bij autotransplantatie, een techniek met een uitstekende prognose. Bij een vitale transplantatie is het succespercentage maar liefst 96%, waardoor het als een soort ‘kinderimplantaat’ beschouwd kan worden.

Bij de behandelingsplanning worden visuele hulpmiddelen ingezet en interdisciplinaire samenwerking is cruciaal. In deze casus werd besloten om de 25 te transplanteren naar de positie van de 21 (parodontoloog), waarna de restauratief tandarts betrokken de premolaar omvormt tot een centrale incisief. Orthodontische behandeling sloot de diastemen en zorgde voor een harmonieus eindresultaat.

Belangrijke aandachtspunten bij autotransplantatie:

  • Primaire stabiliteit
    een transplantaat is geen implantaat. Daar waar een implantaat goed primaire stabiliteit nodig heeft (zo klein mogelijk gat in het bot) moet een transplantaat, om ankylose te voorkomen, een zo groot mogelijk gat hebben zodat het parodontaal ligament niet in contact komt met het bot.
  • Opbouw processus alveolaris
    Het parodontaal ligament van het transplantaat vormt zijn eigen processus alveolaris waardoor verloren gegaan bot kan worden geregenereerd
  • Vitaliteit en obliteratie
    Een succesvol transplantaat toont obliteratie van de pulpa als teken van vitaliteit.

Na afloop van de behandeling was de beet correct hersteld en kon een spalk worden geplaatst. De patiënt hoeft nu slechts periodiek composietvervanging te ondergaan. Dit illustreert hoe autotransplantatie de restauratieve cyclus aanzienlijk kan beperken en duurzame oplossingen biedt.

Interdisciplinaire samenwerking: De sleutel tot succes

Tijdens de lezing werden meer casussen met indrukwekkende foto’s besproken, om het belang van interdisciplinaire samenwerking bij autotransplantatie te benadrukken. Het doel is daarbij om de jonge patiënt met een gemutileerd gebit zo veel mogelijk uit de restauratieve cyclus te houden door slim te plannen en optimaal gebruik te maken van elkaars mogelijkheden. Dergelijke behandelingen vergen intensief overleg tussen specialisten – vaak buiten reguliere werktijden, met live periodieke besprekingen en digitale communicatie.

Hoewel deze samenwerking tijd en energie kost, is het een investering die zichzelf terugbetaalt. Er bestaan geen ‘kookboeken’ voor complexe tandheelkundige vraagstukken; vooruitdenken en anticiperen zijn essentieel. Zoals bij een dominospel moet je vooraf weten welke richting je op gaat, want een verkeerde beslissing kan een nadelige kettingreactie veroorzaken.

Door samen te werken en kennis te delen, maken we de beste tandheelkundige zorg mogelijk – precies zoals het principe van naoberschap ons leert.

Dr. Erik Reukers studeerde in 1985 af als tandarts aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, waarna hij aan de slag ging als algemeen tandarts. Na het voeren van een algemene praktijk specialiseerde hij zich in 1995 tot orthodontist. In 1997 promoveerde Erik met zijn onderzoek over verschillende soorten vaste beugels. Momenteel is hij werkzaam als orthodontist bij Kindt en Reukers Orthodontisten. Daarnaast is hij lid van meerdere tandheelkundige organisaties en is hij examinator voor de Specialisten Registratiecommissie. Vanwege zijn interesse in de invloed van sport op het gebit is hij lid van de Academy for Sports Dentistry (ASD). Bovendien is hij werkzaam als sporttandarts bij het Nederlands Centrum voor Sporttandheelkunde (NCST). Erik deelt regelmatig zijn expertise tijdens (inter)nationale lezingen over sporttandheelkunde en specifieke orthodontische problemen. Als orthodontist behandelt hij vaak kinderen en volwassenen die tanden hebben verloren als gevolg van sportgerelateerde trauma’s. Erik heeft dan ook veel kennis over en ervaring met de behandeling van dento-alveolair trauma bij sporters.

 

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, voor dentalinfo.nl de lezing van dr. Erik Reukers tijdens het NVvK & VMBZ Voorjaarscongres

Lees meer over: Congresverslagen, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
Wetenschappelijk vragenlijstonderzoek psychometrische analyse en toepassing in de mondzorgpraktijk. Yvonne Buunk-Werkhoven licht het nader toe

Wetenschappelijk vragenlijstonderzoek: psychometrische analyse en toepassing in de mondzorgpraktijk. Yvonne Buunk-Werkhoven licht het nader toe

Dr. Yvonne Buunk-Werkhoven verkent In haar onderzoekswerk vaak het snijvlak tussen sociale psychologie en mondhygiëne, om sociaal psychologische theorieën toe te passen op het gebied van “promotie van mondgezondheid en preventie van mondziekten”. Zij ontwikkelde een vragenlijst waarbij zowel evidence-based als praktijkgerichte benadering zijn geïntegreerd. Dit verbindt zo de theorie met wat echt nodig is in de dagelijkse patiëntenzorg.

Ruim een kwart eeuw houdt dr. Yvonne Buunk-Werkhoven, gedragswetenschapper, psycholoog en mondhygiënist, zich bezig met toegepast wetenschappelijk onderzoek en richt zij zich op het bevorderen van mondgezondheid, gedragsverandering binnen het mondzorg werkveld in mondhygiënepraktijken en het begrijpen van mondproblemen. In haar fundamenteel en praktijkgerichte onderzoekswerk verkent zij vaak het snijvlak tussen sociale psychologie en mondhygiëne, op zoek naar manieren om sociaal psychologische theorieën toe te passen op klinische uitdagingen op het gebied van “promotie van mondgezondheid en preventie van mondziekten.” In dit vakgebied is de belangrijkste taak, die veelal moeilijk te verwezenlijken valt, het afstemmen van psychologische meetinstrumenten op de klinische praktijk. In de gedragswetenschappen vertrouwen we vaak op vragenlijsten en modellen, maar het toepassen van deze bevindingen in de kliniek is niet altijd eenvoudig. Een echte doorbraak komt wanneer we erin slagen om zowel evidence-based als praktijkgerichte benaderingen te integreren, en zo de theorie te verbinden met wat er echt nodig is in de dagelijkse patiëntenzorg. Hierbij schuilt de innovatie in dat dubbele perspectief: wetenschappelijke nauwkeurigheid gecombineerd met praktische relevantie.

 Yvonne ontwikkelt een betrouwbare en gevalideerde vragenlijst, de MondiX®, waarbij zowel evidence-based als praktijkgerichte benadering zijn geïntegreerd. Dit verbindt zo de theorie met wat echt nodig is in de dagelijkse patiëntenzorg. In dit artikel geeft zij een toelichting op een nieuwe schaal in deze vragenlijst.

 “A Two-Dimensional Scale for Oral Discomfort”

door Yvonne A. B. Buunk-Werkhoven, Dick P. H. Barelds, Arie Dijkstra, Abraham P. Buunk
Int. J. Environ. Res. Public Health 2025, 22(3), 415

FOTO – cover doctoraalscriptie 2005.

Van (praktiserend) mondhygiënist tot (toegepaste) gedragswetenschapper

Aanvankelijk werkte Yvonne als mondhygiënist in de algemene en parodontologie praktijk. Later maakte ze de overstap naar de sociale psychologie en werkte ze als hogeschoolhoofddocent binnen de gezamenlijke opleiding Tandheelkunde en Mondzorgkunde. “Ten tijde van mijn eind-doctoraalfase inspireerde deze combinatie van achtergronden me om beter te begrijpen hoe mensen mondhygiënegewoonten aannemen en behouden. Het veranderen van gezondheidsgedrag is zeer persoonlijk en wordt beïnvloed door vele contextuele factoren: cultuur, omgeving en individuele verschillen. Zelf word ik (persoonlijk en in mijn huidige functie als Associate Professor) vooral gemotiveerd door de noodzaak om interventies af te stemmen op specifieke doelgroepen, rekening houdend met hun unieke omstandigheden. Voor mij is mondgezondheid een essentieel onderdeel van de algemene gezondheid en het sociale welzijn.”

(Toegepast) wetenschappelijk vragenlijstonderzoek

In het begin van het millennium, tijdens mijn onderzoeksstage in een forensisch-psychiatrische zorgorganisatie in Groningen, werkte ik aan de vertaling, uitwerking van meetinstrumenten, de samenstelling van vragenlijsten en participeerde ik binnen andere (onderzoeks)activiteiten. Binnen dit afstudeerproject (onderzoek, doctoraalscriptie en publicatie in GGZ-Wetenschappelijk) werd ik voor het eerst geconfronteerd met bias; vertekeningen die tot gevolg kunnen hebben dat onderzoeksuitkomsten geen goede afspiegeling zijn van de werkelijkheid en dat ze daarmee hun nut en meerwaarde verliezen in de praktijk.

De Twee-Dimensionele Schaal voor Oral Discomfort

Binnen de mondzorg is subjectief lijden als gevolg van orale ziekten en aandoeningen geconceptualiseerd en geduid als mondgezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (OHQoL), en wordt dit concept vaak beoordeeld met een multidimensionale versie van het Oral Health Impact Profile (OHIP) meetinstrument. Na een 20 jarige ‘haat-liefde verhouding’ tot dit concept en deze schaal binnen internationaal wetenschappelijk tandheelkundig en mondzorgonderzoek, hebben we in een recente studie een secundaire analyse uitgevoerd van een Nederlandstalige vertaalde versie van de originele OHIP-14 in verschillende steekproeven van ongeveer 1000 deelnemers uit diverse contexten (in Nederland, het Caribisch gebied en Nepal). Ook zijn de dimensionale structuur en betrouwbaarheid van de schalen die uit deze analyses voortkwamen, onderzocht. Op basis van een aantal geavanceerde factoranalyses (CFA’s en SCA) van de OHIP-14-schaal, waarbij verschillende modellen met verschillende aantallen factoren werden getest, waren de verschillende modellen acceptabel, maar een oplossing met twee factoren, bestaande uit psychologisch en fysiek ongemak (Psychological and Physical Discomfort), was het meest bevredigend in alle drie de steekproeven. Daarnaast was een oplossing met één factor, oraal ongemak (Oral Discomfort) ook acceptabel. Dit betekent dat in plaats van een groot aantal dimensies met elk slechts enkele items te gebruiken, zoals vaak gebeurt, het dus het meest adequaat en haalbaar is, om niet meer dan twee schalen te gebruiken, namelijk psychologisch ongemak en fysiek ongemak, met in totaal elf items. Deze subschalen van respectievelijk zes en vijf items zijn niet alleen statistisch, maar ook theoretisch het meest adequaat. Bovendien zijn alle items samen, namelijk oraal ongemak als een eendimensionale schaal, nuttig en gemakkelijk toepasbaar in de praktijk. Eén recensent merkte zelfs op dat ons onderzoek een potentiële impact zou kunnen hebben op de tandheelkundige en mondzorgpraktijk.

Voorbeeld en toelichting op een vragenlijst

Deze gestructureerde vragenlijst, welke is toegepast in onderzoek van Burrekers en Buunk-Werkhoven (2025) is deels ontleend aan eerdere gebruikte vragenlijsten en/of gebaseerd op een conceptversie van de MondiX®, die onder andere subjectief mondongemak (Buunk-Werkhoven et al., 2025), de wereldwijd gevalideerde OHB-index en diverse andere meetinstrumenten omvat (Buunk-Werkhoven et al., 2009; 2011; 2012). Naast een aantal demografische vragen is de subjectieve perceptie van de gezondheid en mondgezondheid gemeten met een ‘Ladder Scale’ (Cantrill, 1965). Ervaren ongemak betreffende mond en/of gebit kan worden gemeten met de Oral Discomfort (OD) schaal, bestaande uit 11 vragen verdeeld in twee subschalen: fysiek en psychologisch ongemak. De antwoorden werden gescoord op een 5-punts schaal van 0 = nooit; 1 = soms; 2 = regelmatig; 3 = vaak tot 4 = heel vaak.  Een hoge totaalscore (0 tot 44) geeft meer ongemak door mond- of gebitsproblemen aan. De zelfzorg voor mondhygiëne (mondverzorging als gedrag) kan worden gemeten met OHB-index, die een indicatie van optimale mondzorgverzorging volgens professionele standaarden aangeeft, zowel op individueel niveau als in groepen (bijvoorbeeld een patiëntenpopulatie) is toe te passen, en uit 8 items over tandenpoetsen (frequentie, krachtmeting, tandenpoetstijd in minuten, diverse tandenpoets-methoden), interdentaal reinigen en tongpoetsen bestaat. De totale OHB-score varieert van 0 tot 16, waarbij een hoge score op een beter, meer optimale mondhygiënegedrag wijst.

Download de gestructureerde vragenlijst

Door:
Yvonne Buunk-Werkhoven, Associate Professor (gedragswetenschapper, psycholoog en mondhygiënist) remote werkzaam aan de Medische faculteit van het Kauno kolegija in Litouwen.

Geïnteresseerden kunnen voor de toepassing van en/of vragen over onderstaande vragenlijst, inclusief codering en/of interpretaties van de uitkomsten, de auteur per mail benaderen: yvonne.werkhoven@go.kauko.lt

 

Lees ook het bericht:

Praktijkstudie: Hoe ervaren patiënten hun algemene- en mondgezondheid?

En het eerder geplaatste bericht: Wetenschappelijk onderzoek in het buitenland: Yvonne Buunk-Werkhoven vertelt over haar ervaringen

 

 

 

 

 

 

Lees meer over: Onderzoek, Thema A-Z
Implantologisch herstel na aangezichtsfractuur en tandtrauma

Implantologisch herstel na aangezichtsfractuur en tandtrauma

Vaak komen patiënten met uitgebreid tandtrauma of een complexe processus alveolaris fractuur eerst naar de algemene tandartspraktijk. Verslag van de lezing van Tong Xi waarin hij vertelde over de digitale workflow van prothetisch gedreven implantologie en verschillende technieken en benaderingen voor het herstellen van bot en weke delen defecten na aangezichtstrauma, tijdens de ACTA-DE cursus.

Timing bij tandtrauma is van cruciaal belang en bepaalt voor een groot deel het behandelresultaat.

De impact van aangezichtstrauma is groot. In 45% van de gevallen is er ook sprake van tandletsel. Psychosociaal hebben deze patiënten veel te leiden, zowel functioneel als esthetisch. Er worden door patiënten ook steeds meer klachten ingediend over de afhandeling van trauma’s.

Implantologisch herstel biedt patiënten functionele en esthetische oplossingen die de levenskwaliteit significant verbeteren. De insteek is om dit te doen met zo min mogelijk belasting voor de patiënt. Hierbij geldt: less is more. Multidisciplinaire planning en shared decision-making draagt bij aan voorspelbare zorg met minimale patiëntbelasting. De precisie van de implantaatpositie is niet per se de kern om voorspelbare behandeluitkomst te verkrijgen. Voor een optimaal resultaat dienen implantologen en restauratief tandartsen samen te werken met het gewenste prothetische uitkomst als leidraad.

Immediate vs delayed implant placement

In een acute setting zal eerst zo veel mogelijk “damage controle” plaats vinden, waarbij een zo gunstig mogelijke uitgangssituatie op het niveau van bot en weke delen wordt gecreëerd. Daarna wordt een secundaire reconstructie uitgevoerd.
Eerst moeten de weke delen herstellen. Zodra dit hersteld is, kun je een gedegen onderzoek doen.
Zijn elementen nog aanwezig en omliggende weefsels nog deels intact, dan kan binnen vier weken nog een ‘immediate implant placement’ gedaan worden. Vaak is echter sprake van ‘delayed implant placement’ omdat er door het trauma vaak onvoldoende bot en weke delen op de gewenste plaatsen aanwezig zijn.

Bij immediate implantaatplaatsing wordt het element zo atraumatisch mogelijk verwijderd. Dit gebeurt zonder de gingiva en processus alveolaris te beschadigen. Het implantaat wordt zo ver mogelijk naar palatinaal geplaatst, zodat er buccaal meer ruimte is voor bot en gingiva. De rest van alveole wordt opgevuld met autoloog bot en botsubstituut. Indien mogelijk, wordt direct een tijdelijke kroon geplaatst. Deze mag geen overmatige druk geven op het implantaat.

Bij delayed implantaatplaatsing moet er eerst een inschatting gemaakt worden of er voldoende bot aanwezig is. Vaak is een botaugmentatie nodig. Een horizontaal defect kan redelijk verholpen worden, maar bij een verticaal defect is vaak ook prothetische aanvulling nodig bijvoorbeeld door roze porselein om gingiva na te bootsen.
Daarnaast moet er voldoende gekeratiniseerde gingiva aanwezig zijn. Is hier onvoldoende van, dan moet er een gingiva transplantaat komen. Ook moet erop gelet worden dat er voldoende omslagplooi aanwezig zijn. Dit zorgt namelijk voor lipmobiliteit en dat de patiënt de constructie ook kan reinigen. Daarom wordt aanvullend vaak ook nog een vestibulumplastiek uitgevoerd.

Tegenwoordig wordt er vaak gewerkt middels een digitale backward planning. Middels een intra-orale scan, 3D-foto en CBCT kan een digitale proefopstelling gemaakt worden. Er ontstaat hierbij een 3D virtueel fusiemodel met bot, weke delen en dentitie. Hierbij beoordeel je hoeveel implantaten nodig zijn en kijk je vanuit prothetisch oogpunt waar deze geplaatst moeten worden. Vervolgens wordt beoordeeld of er op de gewenste plaatsen in de tandboog voldoende bot aanwezig is. Indien nodig kan het bot aangevuld worden door middel van een lokale botopbouw die van te voren ook digitaal gepland kan worden. Het overbrengen van planning naar de mond is cruciaal. Steeds vaker maken we gebruik van boormallen

Plaatsen van implantaten

Uit de hand plaatsen

Dit gebeurt in ongeveer 50% van de gevallen. Bij fronttrauma’s is het voordeel dat het snel, goedkoop en flexibel is. Het grote nadeel is dat het operateursafhankelijk is en minder nauwkeurig. Daardoor is het soms nodig om gecementeerde supra-structuren te maken omdat de implantaatrichting niet optimaal is.

Middels een referentie boormal

Hierbij wordt een proefopstelling gemaakt en deze wordt middels een boormal overgezet in de mond. Het voordeel is dat het prothetisch gedreven is en dat er geen guided set nodig is, waardoor het nog steeds relatief snel en goedkoop is. Het nadeel hierbij is dat er een boormal gemaakt wordt op gipsmodellen en dat er geen informatie is over de anatomische structuren en daardoor is dit minder nauwkeurig.

Middels een dwingende boormal

Deze boormal is afgestemd op de dentitie waardoor het plaatsen van het implantaat nauwkeuriger gaat. Hierdoor is het minder operateursafhankelijk en er is sprake van een steile leercurve. Het nadeel hiervan is dat er grote hardware investeringen nodig zijn, onder andere een kostbare guide set. Ook kan er niet van de planning afgeweken worden.
Het liefst gebruik je een boormal zonder sleeve, omdat dit meer nauwkeurigheid geeft.

Middels dynamische navigatie

Er is op dit moment één apparaat, de X-guide, met een EU certificering. Dit apparaat kan tijdens de behandeling de positie van de boor en de kaak tracken. Het systeem moet per patiënt en per boor gekalibreerd worden en ook de boor en de tip van de boor moeten los gekalibreerd worden. Het grote voordeel: je kunt flexibel en in real-time visualisatie werken en het is nauwkeurig. Het nadeel is dat er een steile leercurve is, het zeer kostbare apparatuur is en een complexe logistieke planning met zich meebrengt.

Uitgebreide trauma’s

Bij uitgebreide trauma’s is er vaak sprake van delayed implantaatplaatsing. Na ‘damage control’ (het behandelen van de aangezichtsfracturen en weke delen letsel) volgt er een periode van herstel en daarna een prothetisch gedreven backward planning. In deze planning kan al beoordeeld worden hoeveel bot er ontbreekt en of je middels een botaugmentatie van ramusbot uit kunt komen of dat er toch cristabot nodig is.
Het is goed om te beseffen dat de omslagplooi minder diep wordt na een botreconstructie. Na de genezing van de botaugmentatie wordt een nieuwe scan gemaakt om te beoordelen of er voldoende bot ontstaan is en dan wordt er opnieuw een planning gemaakt. Dit omdat na augmentatie vaak weer iets van de verticale hoogte verloren gaat door resorptie.

Dr. Tong Xi heeft tandheelkunde en geneeskunde gestudeerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2015 voltooide hij zijn specialisatie tot MKA-chirurg (Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurgie) aan het Radboud UMC en verkreeg tevens de erkenning als NVOI-gecertificeerd implantoloog. Dr. Xi is werkzaam als staflid binnen het Radboudumc, waar hij zich voornamelijk richt op orthognatische chirurgie, secundaire traumareconstructie en implantologie. Daarnaast bekleedt hij de positie van Associate Professor aan de Universiteit van Odense in Denemarken. Naast zijn klinische werkzaamheden in een gespecialiseerde verwijspraktijk voor implantologie in Grave, coördineert Dr. Xi diverse klinische onderzoeksprojecten gericht op het toepassen van technologische innovaties, waaronder 3D-beeldvorming, kunstmatige intelligentie en augmented reality, binnen de sectie MKA-chirurgie van het Radboud UMC. Hij heeft als auteur bijgedragen aan ongeveer honderd publicaties in (inter)nationale peer-reviewed tijdschriften. Verder is Dr. Xi een actieve spreker op internationale congressen en draagt hij bij aan de professionele ontwikkeling van tandartsen en kaakchirurgen door het geven van bij- en nascholingscursussen.

Verslag voor dental INFO, door tandarts Paulien Buijs, van de lezing van Tong Xi tijdens de ACTA Dental Education cursus Trauma: van dento-alveolair tot aangezicht.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
suiker

De tandarts aan huis vanaf 6 maanden: de échte aanpak van cariës

Het project van de Universiteit Palca in Chili laat zien hoe we cariës vandaag de dag écht zouden moeten aanpakken. Cariës is sterk geassocieerd met sociaal-economische achterstanden en andere gezondheidsproblemen. In particuliere praktijken zien we vaak gezonde monden, maar daar hangt ook een prijskaartje aan. Early childhood caries (ECC) heeft grote impact: het kan leiden tot infecties, vroegtijdig verlies van gebitselementen, verminderde kwaliteit van leven én het blijkt een sterke voorspeller voor problemen in het blijvende gebit.

Verslag van de lezing van prof. dr. Rodrigo A. Giacaman Sarah tijdens het Ivoren Kruis congres.

Oorzaak cariës

Opmerkelijk genoeg is er al veertig jaar geen significante verbetering zichtbaar in de gebitten van jonge kinderen. Willen we dit veranderen, dan moeten we eerst goed begrijpen wat cariës precies is.

Plak en suiker zijn de directe veroorzakers. Volgens de spreker van het project is cariës in de kern géén multicausale aandoening. Suiker voedt schadelijke bacteriën in de biofilm, die vervolgens tot schade leiden. Hoewel er modificerende factoren zijn, zijn die volgens hem niet de primaire oorzaak van de ziekte.

Fluoride is het meest onderzochte middel tegen cariës. Maar een tekort aan fluoride is niet dé oorzaak van cariës. Als dat zo is, zouden we fluoride ook niet als dé oplossing moeten zien. Cariës is bovendien niet overdraagbaar van de ene persoon op de andere – maar een leefstijl lijkt wél overdraagbaar. Wat ouders doen, doen kinderen vaak ook.

Restauraties zijn geen oplossing voor de oorzaak van cariës, maar slechts een behandeling van het symptoom. Vanuit die optiek is cariës dus eerder een sociale dan een puur biologische aandoening. Een vulling verwijdert de beschadiging, maar niet de gedrags- en leefstijlproblemen die eraan ten grondslag liggen.

Alarmsignaal voor toekomstige gezondheidsproblemen

Bij jonge kinderen kan cariës een alarmsignaal zijn. Het topje van de ijsberg. Dezelfde onderliggende oorzaak – overmatige suikerconsumptie – ligt ook aan de basis van diabetes en hart- en vaatziekten. Wereldwijd daalt de suikerconsumptie niet. Integendeel: ze blijft schrikbarend hoog. Eén halve liter frisdrank bevat al ruim 1000% meer suiker dan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid.

In het Verenigd Koninkrijk werd voor en na de Tweede Wereldoorlog suikerconsumptie en gezondheid gemonitord. Wat bleek? Volwassenen die tijdens hun eerste 1000 dagen van het leven minder suiker hadden gekregen, hadden 35% minder kans op diabetes en 20% minder kans op hoge bloeddruk.

Preventieve maatregelen

De spreker benadrukt dat begeleiding op het gebied van voeding en het monitoren hiervan de belangrijkste preventieve maatregel is – en het eerste wat ingezet moet worden. Daarna komt het verstoren van de biofilm via tandenpoetsen. Deze twee vormen de kern van cariëspreventie. Fluoridegebruik zou niet standaard moeten zijn voor iedereen, maar afgestemd op het individuele risico. Daarnaast is speekselstimulatie belangrijk: speeksel is een krachtige natuurlijke verdediging tegen cariës.

Het project in Chili

Het project in Chili vond plaats in een uitgestrekte regio, twee keer zo groot als Nederland, met slechts 92.000 inwoners die verspreid en vaak geïsoleerd leven. De toegang tot tandheelkundige zorg is beperkt, maar helaas is toegang tot (ongezonde) voeding wél ruimschoots aanwezig. Daarom werd elk gezin voorzien van een programma met preventieve interventies: huisbezoeken en motivational interviewing uitgevoerd door verpleegkundigen, tandartsassistenten en sociaal werkers, onder begeleiding van twee tandartsen.

Het project startte in 2017 en volgde pasgeboren baby’s tot de leeftijd van twee jaar. Zij kregen preventieve zorgmomenten op de leeftijd van 6, 12, 18 en 24 maanden. Na twee jaar werd de interventie beëindigd. De kinderen van 2 en 4 jaar die níet aan het programma hadden deelgenomen, dus niet deze hele vroege interventie hadden aangeboden gekregen, dienden als controlegroep. Beide groepen kregen overigens ook voorlichting over fluoridegebruik, voeding (inclusief borstvoeding), en plakverwijdering.

De resultaten bij de 2-jarigen waren indrukwekkend: een reductie van cariës van maar liefst 73%. En als er wél laesies waren, dan waren deze minder ernstig dan bij de controlegroep. Ouders gaven aan de informatie als zeer waardevol te ervaren. Praktische adviezen, zoals geen suiker in het flesje doen, bleken eenvoudig toepasbaar – en hadden een groot effect. Niet alleen het kind, maar het hele gezin ging minder suiker gebruiken.

Conclusie

Het project uit Chili toont overtuigend aan dat een preventieve en sociale benadering van cariës effectiever is dan symptoombestrijding.

Door leefstijl, voeding en mondhygiëne centraal te stellen – en ouders actief te begeleiden – kan de mondgezondheid van jonge kinderen substantieel verbeteren. Het is tijd dat ook wij, in Nederland en wereldwijd, cariës benaderen als een leefstijlgerelateerde aandoening met maatschappelijke wortels. Niet door te blijven leunen op fluoride en restauraties alleen, maar door werkelijk in te zetten op gedragsverandering, ondersteuning in de thuissituatie en interdisciplinaire samenwerking. Want alleen dan maken we duurzame impact op de mondgezondheid van de volgende generatie.

Prof. dr. Rodrigo A. Giacaman Sarah is een internationaal erkend expert in de cariologie.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, voor dentalinfo.nl van de lezing van prof. dr. Rodrigo A. Giacaman Sarah tijdens het Ivoren Kruis congres.

Bekijk een video van de lezing van prof. dr. Rodrigo A. Giacaman Sarah

 

Lees meer over: Cariës, Congresverslagen, Slaapgeneeskunde
Tandartsstoel

Minder private equity overnames in (mond)zorg

Het aantal overnames en fusies waarbij private equity betrokken is in de Nederlandse (mond)zorgsector, is in 2023 gedaald naar het laagste niveau in jaren. Dat blijkt uit cijfers van adviesbureau JBR.

Volgens JBR is het teruglopende aantal transacties mede het gevolg van een veranderend politiek klimaat. Aanleiding hiervoor zijn onder meer de misstanden bij huisartsorganisatie Co-Med en problemen bij andere zorginstellingen. De Tweede Kamer heeft meerdere malen uitgesproken dat private equity geen plek zou moeten hebben in de zorg.

In de analyse van JBR wordt een overname als ‘private equity-transactie’ aangemerkt wanneer de koper een investeringsmaatschappij is of daar een meerderheidsbelang in heeft. Andere commerciële partijen, zoals beursgenoteerde bedrijven of private ondernemers, vallen buiten deze categorie en worden ingedeeld onder ‘overige private partijen’.

Buitenlandse investeerders minder actief in mondzorg in 2023

Hoewel de mondzorg nog steeds het segment is met de meeste overnames, is de consolidatiebeweging in 2023 duidelijk afgezwakt.

Het aandeel van buitenlandse private-equitypartijen binnen de mondzorgsector is in 2023 gedaald tot het laagste niveau tot nu toe. Een belangrijke oorzaak van deze daling is de terughoudende opstelling van Nordic Capital, een Zweedse investeringsmaatschappij die actief is via het platform TopMondzorg.

Van de in totaal 52 geregistreerde overnames en fusies in de mondzorgsector werden er 12 uitgevoerd door buitenlandse kopers en 20 door investeringsmaatschappijen. Vergeleken met het jaar ervoor is de betrokkenheid van buitenlandse private equity hiermee gehalveerd.

Opvallend is de terugval bij Nordic Capital: in 2022 waren zij nog verantwoordelijk voor 14 transacties, terwijl dat aantal in 2023 beperkt bleef tot slechts één overname.

Nederlandse ketenvorming krijgt steeds meer vorm: strategische partijen leiden consolidatie in mondzorg

Binnen de mondzorgsector hadden Nederlandse strategische spelers in 2023 een dominante positie op de overnamemarkt.

Prime Dental Alliance

Prime Dental Alliance (PDA) was de meest actieve partij met 14 overnames in dat jaar. Hiermee komt het totaal aantal transacties van PDA over de afgelopen vijf jaar op 31, bijna een verdubbeling. De organisatie richt zich op het samenbrengen van zelfstandige praktijken binnen een alliantie, met als doel het realiseren van schaal- en synergievoordelen als keten. De verwachting is dat deze consolidatiebeweging in 2024 wordt voortgezet.

Atlas Dental Care en NLTCO

Op enige afstand volgt Atlas Dental Care (ADC), eveneens een Nederlandse partij, met 6 transacties in 2023. De Nederlandse Tandartsen Coöperatie (NLTCO) sluit de top drie af met 4 overnames. Zowel ADC als NLTCO hanteren een vergelijkbaar model als PDA, waarbij het eigenaarschap grotendeels in handen blijft van de betrokken tandartsen.

NLTCO is bovendien aangesloten bij Dentius, een internationaal netwerk van tandartspraktijken met inmiddels 120 vestigingen in België, Frankrijk, Duitsland en Nederland. Sinds de oprichting in 2012 is Dentius actief bezig met uitbreiding en blijft het inzetten op een duidelijke acquisitiestrategie.

Bekijk het rapport van JBR

Bron:
JBR

Lees ook: 𝟒𝟔𝟐 t𝐚𝐧𝐝𝐚𝐫𝐭𝐬𝐩𝐫𝐚𝐤𝐭𝐢𝐣𝐤𝐞𝐧 𝐨𝐯𝐞𝐫𝐠𝐞𝐧𝐨𝐦𝐞𝐧 𝐢𝐧 𝐍𝐞𝐝𝐞𝐫𝐥𝐚𝐧𝐝 sinds 2018

Lees meer over: Afvalverwerking, Financieel, Ondernemen, Richtlijnen, Röntgen en beeldsystemen
Kindergebit

Nieuwe JGZ-richtlijn Mondzorg gepubliceerd

Het NCJ (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid) publiceerde de nieuwe JGZ-richtlijn Mondzorg, ontwikkeld door TNO. Deze richtlijn vervangt de Handleiding Aandachtspunten Preventieve Mondzorg 0-19 jaar voor de Jeugdgezondheidszorg uit 2005.

Nieuw in deze richtlijn

  • Geactualiseerde kennis en aanbevelingen rond het geven van informatie en advies over goede mondverzorging en gezond eet- en drinkgedrag aan ouders en jeugdigen.
  • Voorbeelden van werkwijzen bij het verwijzen naar mondzorgverleners.

Deze JGZ- richtlijn gaat vooral over preventie van cariës. Andere vaak voorkomende gebitsproblemen, zoals gebitsslijtage en een afwijkende stand van tanden en kiezen, komen slechts beperkt aan bod.

Bekijk de JGZ-richtlijn en toolkit 

 

Lees meer over: Richtlijnen, Thema A-Z
Casus Crowned-denssyndroom veroorzaakt door tandheelkundige behandeling 400

Casus: Crowned-denssyndroom veroorzaakt door tandheelkundige behandeling

Een casusrapport gepubliceerd in Clinical Case Reports laat zien dat het crowned-denssyndroom een zeldzame aandoening is die kan worden veroorzaakt door een tandheelkundige behandeling. De aandoening wordt gekenmerkt door ernstige nekpijn die kan leiden tot compressie van het ruggenmerg. In het rapport wordt een casus beschreven van een 80-jarige vrouw met het Crowned-denssyndroom.

Crowned-denssyndroom (CDS)

Het crowned-denssyndroom kan worden geclassificeerd als een subtype van acute calciumpyrofosfaatkristaldepositieziekte (CPDD). Twee kenmerken van het syndroom zijn atritis in de cervicale wervelkolom en kroonachtige verkalking rond het odontoïde proces op CT-scans. Gewrichtsaspiratie nodig voor het diagnosticeren van CPPD is moeilijk uit te voeren in het geval van CDS, daarom is het belangrijk om CDS te identificeren op basis van typische presentatie en de aanwezigheid van kroonachtige verkalking rond het odontoïde proces op CT-scans. Er is gebleken dat CDS een verband heeft met ernstige systemische stress. Daarnaast kan CDS koorts en nekpijn veroorzaken. CDS moet worden beschouwd als een differentiële diagnose voor koorts en nekpijn na een tandheelkundige behandeling. In dit casusrapport wordt een zeldzaam geval behandeld waarbij CDS werd veroorzaakt door een tandheelkundige behandeling.

Casus

Een 80-jarige vrouw onderging een behandeling voor parodontitis en een behandeling aan haar molaren bij haar tandartskliniek. De medische voorgeschiedenis bestaat uit chronisch hartfalen, paroxysmale atriumfibrillatie, hypertensie en diabetes type 2.

Na de 1 uur durende tandheelkundige behandeling waarbij de vrouw haar nek strekte en haar mond open hield, kreeg de vrouw dezelfde dag nog last van koorts en nekpijn.Tijdens een routinecontrole bij de cardioloog gaf mevrouw aan dat ze last had van deze klachten. Daarop werden verschillende metingen gedaan en bleek dat C-reactieve eiwit niveaus verhoogd waren, maar geen andere significante afwijkingen. De cardioloog raadde aan om naar een tandarts te gaan om odontogene infectie uit te sluiten, maar er waren geen pathologische aanwijzingen in de mondholte aanwezig die een ernstige systemische ontsteking zou kunnen veroorzaken. Bij de polikliniek is mevrouw onderzocht voor verdere evaluatie en behandeling. Opmerkelijk was dat de cervicale CT-scan verkalking rondom het odontoïde proces vertoonde, wat overeenkomt met CDS. Uiteindelijk door uitsluiting van verschillende differentiële diagnoses en door bewijs te verzamelen uit onderzoeken, was diagnose CDS.

Als behandeling waren NSAID’s niet effectief genoeg en werd er gestart met prednisolon. Dit resulteerde in verbetering van de symptomen.

Conclusie

De differentiële diagnose van CDS is niet eenvoudig. De kroonachtige verkalkingen geven niet altijd symptomen. Het is belangrijk om als arts en tandarts te weten dat een tandheelkundige behandeling CDS kan veroorzaken.

Bron:
Clinical Case Reports

 

 

Lees meer over: Casus
Hepatitis b RIVM aangepaste werkwijze rondom preventie van iatrogene transmissie van HBV, HCV en hiv

RIVM: Zorgprofessionals met hepatitis B moeten zelf toezien op veilige werkwijze

Per 1 september 2025 komt er een verandering voor zorgmedewerkers die met hepatitis B besmet zijn en die risicovolle handelingen uitvoeren via hun werk, bijvoorbeeld bij operaties of andere handelingen waarbij de kans op bloed-bloedcontact groot is. Risicovormende beroepen in de mondzorg zijn: tandartsen, mondhygiënisten, orthodontisten, orthodontie-assistenten en tandartsassistenten die ook tandheelkundige handelingen uitvoeren. Deze verandering is ook belangrijk voor hun werkgever, de bedrijfsarts of behandelend arts.

Zorgmedewerkers met hepatitis B die risicovolle handelingen verrichten hoeven per 1 september 2025 niet meer te worden gemeld bij de speciale commissie (commissie Preventie Iatrogene Transmissie). Deze commissie wordt per 1 september opgeheven. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgmedewerker zelf en de betrokken werkgever dat zorgmedewerkers met hepatitis B die risicovolle handelingen verrichten veilig kunnen werken en dat hun bloedwaarde (virale load) goed wordt gemonitord. Zie: Preventie iatrogene transmissie van hepatitis B | Landelijke richtlijn | LCI-richtlijnen

Wat betekent dit in de praktijk vanaf 1 september 2025?

  • Zorgverleners met hepatitis B die risicovol werk doen, worden niet meer centraal gemeld.
  • Zorgmedewerkers met hepatitis B die risicovolle handelingen verrichten, moeten nog wel elk half jaar hun virale load laten controleren.
  • De zorgmedewerker met hepatitis B en diens werkgever, eventueel ondersteund door de bedrijfsarts of arbodienst regelen de monitoring zelf, volgens de landelijke richtlijn en privacyregels.
  • De afspraken over infectiepreventie moeten binnen de instellingen goed geregeld zijn.
  • De LCI van het RIVM is het aanspreekpunt voor vragen of advies over dit onderwerp: lci@rivm.nl

Bron:
RIVM

Lees meer over: Richtlijnen, Thema A-Z
Voorlichting mondgezondheid voor jeugdige asielzoekers in Rotterdam

Voorlichting mondgezondheid voor jeugdige asielzoekers in Rotterdam

Op 2 juli verzorgden studentleden van het Ivoren Kruis, in samenwerking met tandarts Semra Genc van Tandarts West, een voorlichtingsbijeenkomst over mondgezondheid voor jonge asielzoekers in de leeftijd van 2 tot en met 17 jaar. Voor de jongste kinderen richtte de voorlichting zich met name op de ouders, die praktische poetstips en adviezen ontvingen.

Dit  initiatief kwam tot stand in samenwerking met Stichting Mano, een organisatie die zich inzet voor de ontwikkeling en het welzijn van kinderen en jongeren in Rotterdam.

Aan het einde van de bijeenkomst kregen de deelnemers een informatief tasje mee naar huis, gevuld met voorlichtingsmateriaal, een tandenborstel en tandpasta. De materialen werden beschikbaar gesteld door Colgate.

Ivoren Kruis

Het Ivoren Kruis – de Nederlandse Vereniging voor Mondgezondheid – werd opgericht op 1 maart 1910 en zet zich sindsdien actief in voor het bevorderen van een gezonde mond. Al meer dan 115 jaar richt de vereniging zich op preventie van mondziekten en het verbeteren van de mondgezondheid in brede zin.

De organisatie vervult een dubbele rol: enerzijds als patiëntenvereniging die zich inzet voor de algemene volksgezondheid, zowel voor mensen met bestaande mondproblemen als voor risicogroepen, en anderzijds als wetenschappelijke vereniging die ondersteuning biedt aan mondzorgprofessionals bij preventie en behandeling.

 

Lees meer over: Communicatie patiënt, Thema A-Z
Waarop ligt de focus van de Autoriteit Persoonsgegevens

Waarop ligt de focus van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), toezichthouder op privacy in de zorg?

Beveiligingsmaatregelen, het (blijven) updaten van privacy documenten en het uitvoeren van DPIA’s, allemaal privacy gerelateerde onderwerpen waar mondzorgaanbieders zich mee bezig dienen te houden, maar die – zo leert de praktijk – toch al snel ‘onderaan het lijstje komen’. Dat terwijl de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) toeziet op naleving van privacy wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). In dit artikel gaan wij in op het handhavingsbeleid van de AP, zoals op welke onderwerpen de AP zich focust en staan wij stil bij een boete die is opgelegd aan een orthodontiepraktijk.

Waar focust de AP zich op?

De AP publiceert ieder jaar een verslag, waarin zij verantwoording aflegt over hoe zij in het afgelopen jaar haar handhavingstaak heeft ingevuld en tevens vooruitblik doet op aankomend jaar. Recentelijk heeft de AP haar jaarverslag van 2024 gepubliceerd. Daarin wordt ingegaan op 2024 en aankomend jaar (2025).

In het jaar 2024 had de AP vijf focusgebieden, te weten:

  • Algoritmes & AI;
  • Big Tech;
  • Vrijheid & veiligheid;
  • Datahandel en;
  • Digitale overheid.

Daarnaast heeft de AP in 2024 streng gehandhaafd bij grote partijen, zoals Meta, Uber, Booking.com en Netflix. Er is niet altijd gekozen om een boete op te leggen door de AP, maar er zijn ook andere handhavingsinstrumenten ingezet. Zo heeft de AP in 2024 ‘maar’ 6 boetes opgelegd, vier keer een last onder dwangsom en zeven berispingen. Ook heeft de AP in 2024 meer aandacht voor de positie van de Functionaris Gegevensbescherming (FG) op nationaal en Europees niveau gebracht, zoals de ontwikkeling van een nationaal kwaliteitsregister voor FG’s en de goedkeuring van EDPB voor certificeringscriteria van Brand Compliance.

Ook heeft de AP aangegeven nieuwe EU-regels als de AI-verordening en de Europese Digital Service ACT (DSA) te zullen gaan handhaven. De AI-verordening vereist risicoclassificatie van AI-systemen, verboden toepassingen (zoals real-time biometrische identificatie in de openbare ruimte) en extra conformiteitseisen voor hoog-risico AI. Het is dus belangrijk als organisatie om alvast stappen te zetten, zodat de organisatie compliant is met deze regelgeving. Organisaties die AI inzetten, doen er goed aan nu alvast te inventariseren van welke systemen hieronder vallen en welke aanpassingen nodig zijn.

Waar heeft de AP boetes voor uitgedeeld?

De AP is bevoegd om sancties op te leggen als een organisatie in strijd handelt met privacy wet- en regelgeving. De AP publiceert op haar website de boetes en andere sancties, zoals een waarschuwing of verwerkingsverbod, die zij oplegt. Dat zijn er overigens niet veel, het gaat om zo’n acht publicaties in het jaar 2024 en slechts twee in 2023. Hieronder wordt één van deze boetes uitgelicht, nu deze voor mondzorgaanbieders relevant is om kennis van te nemen.

Boete orthodontiepraktijk

Aan een orthodontiepraktijk werd in 2021 door de AP een boete van 12.000 euro opgelegd omdat de praktijk niet voldeed aan de AVG. Hoewel deze boete al van een tijdje geleden is, is de inhoud ervan nog steeds super actueel. De boete kwam na een klacht over de onveilige website van de praktijk, waar nieuwe patiënten zich online konden aanmelden. Via een onbeveiligde verbinding werden gevoelige gegevens, zoals het BSN van patiënten, verzonden. Doordat het formulier via een niet-versleutelde verbinding werd verstuurd, creëerde dit een aanzienlijk risico voor de privacy van de patiënten, aangezien criminelen deze gegevens relatief eenvoudig konden onderscheppen, wat zou kunnen leiden tot identiteitsdiefstal of oplichting.

De AP heeft deze feiten getoetst aan artikel 32 lid 1 AVG. Dit artikel regelt de vereisten voor de beveiligingsmaatregelen, maar betreft een erg open norm. Zo luidt het artikellid als volgt:

“Rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, alsook met de aard, de omvang, de context en de verwerkingsdoeleinden en de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico’s voor de rechten en vrijheden van personen, treffen de verwerkingsverantwoordelijke en de verwerker passende technische en organisatorische maatregelen om een op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen, die, waar passend, onder meer het volgende omvatten:
a) de pseudonimisering en versleuteling van persoonsgegevens;
b) het vermogen om op permanente basis de vertrouwelijkheid, integriteit, beschikbaarheid en veerkracht van de verwerkingssystemen en diensten te garanderen;
c) het vermogen om bij een fysiek of technisch incident de beschikbaarheid van en de toegang tot de persoonsgegevens tijdig te herstellen;
d) een procedure voor het op gezette tijdstippen testen, beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de verwerking.”

Er dienen dus voldoende maatregelen te worden genomen met een passend beveiligingsniveau, zowel op organisatorisch als technisch vlak. De AP licht toe in haar boetebesluit dat ten aanzien van het gebruik van het BSN-nummer er voldaan moet worden aan de vereisten uit de NEN7510. Ten aanzien van het gebruik van een webpagina dient het protocol beveiligen verbinding internet te worden gevolgd waarvoor een TLS-certificaat wordt afgegeven. In dit geval waren geen beheersmaatregelen getroffen en was de beveiliging van de website onvoldoende: het formulier met persoonsgegevens werd via een niet-versleutelde verbinding verstuurd. Er is, aldus de AP, sprake van een onbeveiligde verbinding en daarmee een schending van artikel 32 lid 1 AVG.

De AP benadrukte dat zorgverleners, groot of klein, de privacy van hun patiënten serieus moeten nemen en voldoende beveiligingsmaatregelen moeten treffen. De AP benadrukte ook dat kinderen, die in deze praktijk vaak patiënten zijn, extra bescherming verdienen volgens de AVG, omdat zij als (nog) kwetsbaarder worden beschouwd.

Tot slot

Hoewel de AP in 2024 voornamelijk boetes heeft opgelegd aan grote bedrijven, wordt zij ook actiever in de handhaving van de AVG-verplichtingen richting kleine bedrijven. Afhankelijk van de mate van de inbreuk op de AVG kan er een sanctie – waaronder een forse boete – worden opgelegd. Het is dan ook raadzaam om als organisatie na te gaan of alle AVG-verplichtingen voldoende worden nageleefd én de ontwikkelingen op dit gebied te volgen.

Door: mr. Demi van Rossenberg en mr. Silke van Dijk – www.eldermans-geerts.nl
Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen | Adviseurs in de zorg

Lees meer over: Afvalverwerking, Ondernemen, Richtlijnen, Röntgen en beeldsystemen, Wet- en regelgeving
antibiotische profylaxe

Nieuwe richtlijn antibioticumgebruik in de mondzorg gepubliceerd door het KIMO

Per juni 2025 is de nieuwe klinische praktijkrichtlijn Indicatiestelling Antibioticumgebruik in de Mondzorg officieel vastgesteld door de FTWV (Federatie van Tandheelkundige Wetenschappelijke Verenigingen) en de KNMT. De richtlijn is nu beschikbaar via de website van het KIMO en maakt daarmee deel uit van de professionele standaard binnen de mondzorg. Deze richtlijn biedt tandartsen en tandarts-specialisten houvast bij het al dan niet voorschrijven van antibiotica. Het doel is een weloverwogen afweging te maken tussen de mogelijke voordelen voor de patiënt en de risico’s, zoals bijwerkingen en de ontwikkeling van antibioticaresistentie.

Hoewel mondhygiënisten zelf geen voorschrijfbevoegdheid hebben, is de richtlijn ook voor hen relevant. Inzicht in de juiste indicatiestelling kan bijdragen aan een betere samenwerking binnen het behandelteam en een verantwoord gebruik van antibiotica in de mondzorg.

Achtergrond en aanleiding

De richtlijn is ontwikkeld naar aanleiding van drie belangrijke observaties. Ten eerste bleek uit een peiling onder mondzorgprofessionals in 2019 dat er behoefte was aan meer duidelijkheid over wanneer antibioticagebruik gerechtvaardigd is. Ten tweede ontbrak een wetenschappelijk onderbouwde richtlijn, ondanks het hoge aantal antibiotica-voorschriften binnen de mondzorg (in 2018 circa 365.000). Daarmee was er ruimte voor verbetering op het gebied van antimicrobial stewardship. Tot slot sluit de richtlijn aan bij de oproep van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om wereldwijd het antibioticagebruik terug te dringen ter voorkoming van antimicrobiële resistentie.

Door wie?

De ontwikkeling van deze richtlijn is eind 2019 gestart onder leiding van emeritus hoogleraar prof. dr. Fred Rozema (Orale Geneeskunde, ACTA), binnen de Richtlijnontwikkelcommissie (ROC). In de ROC en de bijbehorende klankbordgroep waren onder andere de volgende partijen vertegenwoordigd: KNMT, NVM-mondhygiënisten, NVMKA, NVvP, NVOI, NVvE, NWVT, NVGd, NVvK, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, SWAB en het Nederlands Internisten Vereniging (NIV).

Inhoud van de richtlijn

De richtlijn behandelt:

  • Algemene principes van rationeel antibioticumgebruik
  • Indicaties voor profylactisch antibioticagebruik, incl. preventie van medicatie gerelateerde osteonecrose van de kaak (MRONJ)
  • Indicaties voor therapeutisch antibioticumgebruik

De aanbevelingen in de richtlijn zijn van toepassing op patiënten die onder andere:

  • Een implantologische ingreep of peri-implantologische chirurgie ondergaan;
  • Een endodontische behandeling krijgen;
  • Een operatieve extractie van verstandskiezen ondergaan;
  • Behandeld worden voor parodontitis of peri-implantitis;
  • Een peri-apicaal granuloom of apicale parodontitis hebben;
  • Lijden aan een dentogene infectie en/of abces.

 

 

 

 

Lees meer over: Richtlijnen, Thema A-Z
Zwanger

Zwanger én aan het werk: wat werkt in de praktijk?

Zwanger zijn verandert veel; fysiek, emotioneel én praktisch. Ook op het werk. Juist in een mondzorgpraktijk, waar het werk vaak fysiek is en de drukte oploopt, is het belangrijk dat werk en zwangerschap goed samengaan.

Niet alleen omdat het moet volgens de wet. Maar omdat je als medewerker én werkgever wilt dat het werk op een fijne manier doorloopt. Zonder onnodige uitval. En met ruimte voor herstel, energie en balans.

In dit artikel lees je wat er wettelijk geregeld is; vóór, tijdens en na het verlof. Zodat je weet waar je op kunt rekenen en wat je samen kunt regelen, als steun in het organiseren van werk dat past bij deze fase.

Veel te regelen

Zwanger zijn is een bijzondere tijd, en ook een periode waarin er veel geregeld moet worden. Ook op het werk roept dat soms vragen op, zowel bij de werknemer als bij de werkgever.

Wat moet je melden, wat mag je verwachten, en wat ben je verplicht te doen? Van de eerste zwangerschapsmelding tot de terugkeer op de werkvloer: het helpt als je weet waar je aan toe bent, of je nu zelf zwanger bent of iemand in je team begeleidt.

Let op: wet- en regelgeving geeft de kaders, maar het échte verschil zit vaak in een open uitwisseling. Een goed gesprek voorkomt misverstanden, biedt ruimte voor maatwerk en zorgt ervoor dat werk en zwangerschap beter samen kunnen gaan.

  1. Tijdens de zwangerschap: melding en bescherming op het werk
    Vanaf het moment dat een medewerker weet dat zij zwanger is, is het verstandig om dit op tijd met de werkgever te bespreken. Wettelijk moet het zwangerschapsverlof uiterlijk drie weken vóór de gewenste ingangsdatum worden aangevraagd. Daarnaast is de werkgever verplicht een veilige werkomgeving te bieden. Dit betekent het aanpassen van werkzaamheden als deze lichamelijk te zwaar zijn of mogelijk schadelijk voor de zwangerschap.
    Denk aan risicovolle stoffen, stress of nachtdiensten. Het gesprek hierover is essentieel om risico’s én aannames te voorkomen.
  2. Tijdens de zwangerschap: recht op aangepaste werktijden en pauzes
    Zwangere medewerkers hebben recht op extra pauzes (tot 1/8e van de werktijd per dag), aangepaste werktijden, en vrijstelling van overwerk en nachtdiensten. Deze rechten gelden tijdens de zwangerschap én tot zes maanden na de bevalling. Werkgever en werknemer kunnen samen bekijken wat haalbaar is, binnen de wettelijke kaders. Ook hier geldt: het begint bij goede afstemming. Wat heeft iemand nodig om inzetbaar te blijven? En hoe organiseer je dat samen op de werkvloer?
  3. Zwangerschaps- en bevallingsverlof
    Iedere werkneemster heeft recht op minimaal 16 weken verlof rondom de bevalling: zwangerschapsverlof vóór de uitgerekende datum en bevallingsverlof daarna. Het zwangerschapsverlof mag tussen 6 en 4 weken voor de uitgerekende datum starten. Het resterende deel wordt bij het bevallingsverlof opgeteld. De loondoorbetaling loopt via een UWV-uitkering. Ook partners hebben verlofrechten: 1 week geboorteverlof (100% loon) en aanvullend geboorteverlof van maximaal 5 weken (70% via UWV).
  4. Ouderschapsverlof
    Beide ouders hebben recht op 26 keer het aantal werkuren per week aan ouderschapsverlof tot het kind 8 jaar is. Sinds 2022 zijn de eerste 9 weken deels betaald (70% via UWV) als deze binnen het eerste jaar van het kind worden opgenomen. Ouderschapsverlof kan flexibel ingezet worden, in overleg met de werkgever.
  5. Terugkeer na de bevalling: extra bescherming en ruimte voor herstel
    Na de bevalling houdt een medewerker recht op extra pauzes en aangepaste werktijden tot 6 maanden na de geboorte. Ook is er recht op kolven of voeden onder werktijd tot het kind 9 maanden is, met behoud van loon. Dit mag maximaal een kwart van de werktijd per werkdag zijn, verdeeld over meerdere kolfsessies. De werkgever moet hiervoor een geschikte, afsluitbare en hygiënische ruimte beschikbaar stellen (geen toilet). Deze tijd geldt als werktijd en mag niet worden ingehouden op het salaris. Het gesprek over hoe dit praktisch vorm krijgt is essentieel voor wederzijds begrip en werkbare afspraken. Zo voorkom je onnodige verzuimmeldingen en werk je samen aan duurzame inzetbaarheid.
  6. Ontslagbescherming en flexibel werken
    Een werknemer mag niet worden ontslagen wegens zwangerschap, bevalling of opname van verlof. Deze bescherming loopt van het begin van de zwangerschap tot minstens 6 weken na het bevallingsverlof. Na terugkeer kunnen werknemers via de Wet flexibel werken verzoeken om aanpassing van werktijden of werkplek. Een goed gesprek over de combinatie werk en gezin is daarbij onmisbaar.

Tot slot

Wetgeving biedt belangrijke kaders en rechten voor zwangere medewerkers en jonge ouders. Maar de echte impact ontstaat pas als deze regels worden gekoppeld aan een open, betrokken gesprek. Zorg als werkgever dat je deze gesprekken actief voert, en als medewerker dat je je rechten kent en bespreekbaar maakt. Zo werk je samen aan een gezonde, werkbare balans tussen werk en ouderschap.

Van regels naar realiteit

De wet biedt duidelijke kaders. Maar het is de praktijk die bepaalt hoe het écht werkt. Daar zit precies de uitdaging én de kans.
Want wat ik in de praktijk vaak zie, is dat veel situaties, zowel vóór als na het verlof, onnodig richting verzuim bewegen, terwijl er juist ruimte is voor maatwerk. Niet door alles dicht te regelen, maar door met elkaar te onderzoeken wat iemand nodig heeft om inzetbaar te blijven, binnen de grenzen van de wet én met oog voor de mens.

Daar begint duurzame inzetbaarheid:

  • bij bewustwording van de mogelijkheden
  • bij het herkennen van signalen
  • en bij het voeren van open, praktische en constructieve gesprekken

Medewerkers sterker maken in hun rol als ouder en professional. En werkgevers helpen om niet alleen te denken in verplichtingen, maar ook in verbinding.

Door:
Monique van Leijsen, verzuimspecialist en trainer. Ze helpt HR en leidinggevenden om verzuim te voorkomen en de inzetbaarheid van medewerkers te versterken. Wil je sparren over een complexe casus of wil je beter zicht op wat je als werkgever kunt doen? Neem gerust contact op via www.verzuiminbedrijf.nl

Lees meer over: Afvalverwerking, Ondernemen, Personeel, Richtlijnen, Röntgen en beeldsystemen, Thema A-Z, Werken met plezier