open mond - gebit

Proefschrift Marylee van der Meulen over dysfunctie in de kaakgewrichten

Op woensdag 7 december hoopt Marylee van der Meulen aan de Universiteit van Amsterdam te promoveren op het onderwerp ‘Psychological screening of temporomandibular disorder patients’. Marylee ontving een bijdrage van de NVGPT in de kosten van haar promotie. Hieronder een samenvatting van het proefschrift.

Het woord ‘temporomandibulaire dysfunctie’ (TMD) refereert naar een aantal verschillende symptomen, die gelokaliseerd zijn in de kaakgewrichten en in de pezen en spieren rondom de gewrichten. De meest voorkomende symptomen zijn pijn en gevoelige spieren.
Vergelijkbaar met andere lichamelijke aandoeningen, in het bijzonder met pijnsyndromen, wordt TMD beïnvloed door psychologische factoren. De precieze relatie tussen lichamelijke en psychologische factoren is echter nog niet bekend. In 1992 werden de ‘Research Diagnostic Criteria’ voor TMD (RDC/TMD) gepubliceerd. Hierin wordt gebruik gemaakt van een systeem met twee assen om gegevens te verzamelen; een as I voor lichamelijke factoren en een as II voor psychologische en gedragsfactoren, waarvan men verwacht dat zij relevant zijn voor TMD. De Nederlandse vertaling van de RDC/TMD werd in 2005 voltooid.
Voor de onderzoeken waarvan in dit proefschrift verslag wordt gedaan, werden RDC/TMD as II vragenlijsten ingevuld door TMD-patiënten, die verwezen waren naar de TMD-klinieken van het Academisch Centrum voor Tandheelkunde Amsterdam (ACTA) en de Stichting voor Bijzondere Tandheelkunde (SBT). In het proefschrift worden vijf studies gerapporteerd. Het doel van de onderzoeken was om delen van de as II vragenlijst te evalueren (hoofdstuk 2 en 4), en om bij te dragen aan de vertaling/ontwikkeling en de statistische toetsing van nieuwe meetinstrumenten (hoofdstuk 3, 5 en 6).

Pijnintensiteit
Het doel van het eerste onderzoek van dit proefschrift (hoofdstuk 2) was om de relaties tussen verschillende soorten orale parafuncties en pijnintensiteit na te gaan bij patiënten met TMD. Hiertoe vulden twee groepen van respectievelijk 303 en 226 TMD-patiënten (83.8% en 88.5% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 37.2 ± 14.2 en 38.5 ± 13.3 jaar), die naar de TMD-klinieken van ACTA en SBT waren verwezen, een vragenlijst in met 12 vragen over orale parafuncties, alsmede de RDC/TMD as II vragenlijst, waarin een maat voor de karakteristieke pijnintensiteit (CPI) is opgenomen. De relaties tussen CPI en orale parafuncties werden onderzocht, waarbij statistisch voor sekse en leeftijd werd gecontroleerd. Het effect van de manier waarop de vragen waren geformuleerd, werd eveneens onderzocht.
Bij de eerste groep waren de vragen slechts gericht op de aanwezigheid van de parafuncties, terwijl in de andere groep juist gevraagd werd naar de belasting voor de kaak ten gevolge van de parafuncties. Een statistische hoofdcomponenten analyse (principale componentenanalyse) (PCA) van de antwoorden op de vragenlijsten leidde in beide groepen tot drie factoren (schalen): (1) een BRUX schaal voor bruxisme-activiteiten (tandenknarsen en –klemmen); (2) een BITE schaal voor bijtactiviteiten (bijvoorbeeld kauwgom kauwen, nagels bijten); en (3) een SOFT schaal voor activiteiten met zachte weefsels, met name met de tong en de lippen (bijvoorbeeld vacuümzuigen met de tong).
Statistisch significantie werd bereikt voor twee van de zes relaties (P<0.05), maar met een zeer lage verklaarde variantie (ongeveer 3.5%). De conclusie was dan ook dat er geen klinisch relevante relaties aantoonbaar zijn tussen zelfgerapporteerde orale parafuncties en TMD-pijnklachten.

Bruxisme
Het tweede onderzoek van dit proefschrift (hoofdstuk 3) was gericht op het onderzoeken van de ziekteopvattingen en “self-efficacy” (eigen-effectiviteit) in relatie tot bruxisme, alsmede om te onderzoeken of deze opvattingen gerelateerd zijn aan de ernst van het zelfgerapporteerde bruxisme van TMD-patiënten. 504 TMD-patiënten (75% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 40.7 ± 14.6 jaar), die verwezen waren naar de TMD-klinieken van ACTA en SBT, vulden een serie vragenlijsten in, waarvan er één vragen bevatte over de frequentie van orale parafunctionele activiteiten, o.a. bruxisme (klemmen en knarsen). De ziekteopvattingen van de patiënten werden geïnventariseerd met een vraag over de waargenomen oorzakelijke relatie tussen bruxisme en TMD-pijn; de self-efficacy van de patiënten werd geïnventariseerd met vragen over de mogelijkheid in het algemeen, om orale parafuncties te verminderen en de eigen taxatie van de patiënt van zijn vermogen om dit zelf te bewerkstelligen. Door respectievelijk 66.7 en 53.8 procent van de patiënten werd slaap- of waakbruxisme aangemerkt als een oorzaak van TMD-pijn; 89.9 procent geloofde dat orale parafuncties konden worden verminderd en 92.5 procent achtte zichzelf daartoe ook in staat. Hoe hoger de bruxismefrequentie, hoe meer geloofd werd dat bruxisme de oorzaak van TMD-pijn was (Spearman’s rho = 0.77 en 0.71; P<0.001) en hoe pessimistischer de self-efficacy-opvattingen waren over de reduceerbaarheid van orale parafuncties (Kruskall-Wallis Wallis Χ2=19.91, df=2, P<0.001; en Kruskal-Wallis Χ2=7.15, df=2, P=0.028). De conclusies waren dat de meeste TMD-patiënten geloven in de schadelijkheid van bruxisme en in de mogelijkheid deze gedragingen te reduceren. Bruxismefrequentie is dus geassocieerd met ziekteopvattingen en self-efficacy.

Etnische achtergrond
In het onderzoek in hoofdstuk 4 werden de mogelijke relaties tussen de etnische achtergrond van TMD-patiënten aan de ene kant en TMD-pijnintensiteit en psychologische en gedragsvariabelen aan de andere kant onderzocht, waarbij statistisch gecontroleerd werd voor de mogelijke interactie tussen etnische achtergrond en sociaaleconomische factoren. Een steekproef van 504 opeenvolgende TMD-patiënten van de TMD klinieken verwezen naar ACTA en SBT (74.6% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 40.9 ± 14.6 jaar), vulden de RDC/TMD as II vragen over pijnintensiteit, pijngerelateerde disability, somatisatie, depressie, etnische achtergrond en sociaaleconomische status, een orale parafuncties vragenlijst, en vragen over stress in.
Etnische achtergrond werd geclassificeerd volgens de methode van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waarbij het geboorteland van patiënt en beide ouders werd gebruikt, hetgeen resulteerde in een classificatie in drie subgroepen: autochtoon (AU: 69.6%), westers allochtoon (WA: 14.8%), en niet-westers allochtoon (NWA: 15.6%). Er werden geen verschillen in sekse en leeftijd gevonden tussen de drie etnische groepen, noch waren er verschillen in karakteristieke pijnintensiteit (CPI) of orale parafuncties.
Echter, TMD-patiënten uit de NWA-groep hadden significant hogere scores op psychologische factoren, met name op pijngerelateerde disability, disability-dagen, somatisatie, depressie en stress. Deze patiënten hadden bovendien vaker geen werk, een lagere opleiding en een lager inkomensniveau. Variantie-analyse toonde aan dat er geen interactie was tussen etnische achtergrond en sociaaleconomische factoren in relatie tot de genoemde psychologische variabelen. Geconcludeerd kon daarom worden dat de etnische achtergrond van TMD-patiënten in Nederland wel gerelateerd is aan psychologische factoren, ongeacht hun sociaaleconomische status, maar niet aan TMD-pijnklachten of aan orale parafuncties.

Kwaliteit van leven
Het doel van het onderzoek in hoofdstuk 5 was om een crosscultureel aangepaste versie van de Oral Health Impact Profile (OHIP), een vragenlijst met 49 vragen die kwaliteit van leven in relatie tot mondgezondheid meet, te maken en daarvan de psychometrische eigenschappen te onderzoeken. De originele Engelse versie van de OHIP werd vertaald in het Nederlands, waarbij de richtlijnen voor crossculturele aanpassing voor aan gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven meetinstrumenten werden gevolgd.
De psychometrische eigenschappen van de hier uit voortkomende OHIP-NL werden onderzocht in een steekproef van 119 patiënten (68.9% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 57.1 ± 12.2 jaar). Zij waren verwezen naar de kliniek voor Prothetische Tandheelkunde en Implantologie van ACTA, met klachten over een partiële of volledige gebitsprotheses of andere problemen met ontbrekende tanden of kiezen. Om de betrouwbaarheid van de OHIP-NL vast te stellen, werden de interne consistentie en de test-hertestbetrouwbaarheid (N = 41, interval van 1-2 weken) onderzocht, waarbij gebruik werd gemaakt van, respectievelijk, Cronbach’s alpha en intraclass correlaties. Voorts werd de constructvaliditeit vastgesteld met een ANOVA-test.
De interne consistentie en test-hertestbetrouwbaarheid waren excellent (Cronbach’s alpha = 0.82 – 0.97; ICC = 0.78 – 0.90). Bovendien waren alle associaties significant en in de verwachte richting. De conclusie was dat de OHIP-NL kan worden beschouwd als een betrouwbaar en valide instrument om de aan mondgezondheid gerelateerde kwaliteit van leven te meten.

Lengte vragenlijst
In het onderzoek in hoofdstuk 6 werden de psychometrische eigenschappen van drie versies van de Nederlandse Orale Health Impact Profile (OHIP-NL) voor klinische gebruik bij TMD-patiënten geëvalueerd. Daartoe werden twee verkorte OHIP-versies (OHIP-NL14 en OHIP-NL5) ontwikkeld, door het gebruik van respectievelijk 14 en 5 items uit de officieel vertaalde en cultureel aangepaste, uit 49 items bestaande OHIP-NL vragenlijst. 245 opeenvolgende TMD-patiënten, die verwezen waren door hun tandarts naar de TMD-klinieken van ACTA en SBT (77% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 41.0 ± 14.9 jaar), vulden de RDC/TMD as II vragenlijst en de OHIP-NL in.
De betrouwbaarheid en de validiteit van alle drie OHIP-versies werden onderling vergeleken en hun associaties met vier psychologische as II variabelen, die een maat zijn voor het niveau waarop TMD-patiënten bij hun functioneren gehinderd worden door de klachten, werden onderzocht. Volgens de richtlijnen voor klinische toepassingen waren de interne consistentiescores voldoende voor de OHIP-NL en OHIP-NL14, maar niet voldoende voor de OHIP-NL5. De test-hertestbetrouwbaarheid (N=64) was excellent voor de OHIP-NL en OHIP-NL14 en redelijk tot goed voor de OHIP-NL5. Voor alle drie versies was er bewijs voor scorevaliditeit: associaties tussen de OHIP-totaalscores en de validatievariabelen, evenals de overige RDC/TMD as II variabelen, voldeden aan de verwachtingen en waren statistisch significant (P< 0.001). De conclusies waren dat de OHIP-NL en de OHIP-NL14 op een vergelijkbaar niveau functioneerden en dat beiden beter waren dan de OHIP-NL5. Als de lengte van de vragenlijst (d.w.z. de benodigde tijd voor het invullen) van belang is, geniet daarom de OHIP-NL14 de voorkeur.

Aanbevelingen
De aanbevelingen voor de te herziene versie van RDC/TMD as II zijn om vragen over andere orale parafuncties dan klemmen en knarsen toe te voegen, zoals nagelbijten en duwen met de tong, en om gebruik te maken van de statistische gevonden BRUX, BITE, en SOFT schalen. Bovendien wordt aanbevolen om vragen over ziekteopvattingen en self-efficacy in relatie tot orale parafuncties toe te voegen aan de vragenlijst. Vragen over etnische achtergrond van de patiënten moeten worden geïntroduceerd, maar voordat zij in de praktijk kunnen worden gebruikt dient er eerst meer onderzoek en debat over deze factor plaats te vinden. De OHIP zou aan de as II vragenlijst moeten worden toegevoegd, waarbij de uit 49 items bestaande versie voor onderzoeksdoeleinden de voorkeur zou verdienen, terwijl 14-item versie voor gebruik bij TMD-patiënten in de kliniek geschikt is. Tot slot wordt voorgesteld om de Graded Chronic Pain classificatie zodanig te wijzigen dat de factoren pijnintensiteit en aan pijn gerelateerde disability los van elkaar worden gebruikt.

Bron:
Nederlandse Vereniging voor Gnathologie en Prothetische Tandheelkunde

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
slapen, vrouw, bed

Proefschrift Ghizlane Aarab over behandelopties voor slaapapneu

Op 5 oktober promoveerde mevr. Ghizlane Aarab aan de Universiteit van Amsterdam op het onderwerp ‘Mandibular Advancement Device Therapy in Obstructive Sleep Apnea’. Mevr. Aarab ontving een bijdrage van de NVGPT in de kosten van haar promotie. Hieronder een samenvatting van het proefschrift.

Het obstructieve slaapapneu syndroom (OSAS) wordt gekenmerkt door het herhaald optreden van volledige of partiële obstructies van de hogere luchtweg. Snurken, overmatige slaperigheid en vermoeidheid overdag zijn veel voorkomende klachten. Deze klachten kunnen een grote invloed hebben op iemands leven, mogelijk zelfs met invaliderende gevolgen.

CPAP
Continue positieve luchtdruk behandeling (“continuous positive airway pressure”; CPAP) wordt internationaal beschouwd als de gouden standaard in de behandeling van OSAS. Hoewel CPAP als een zeer effectieve en veilige behandeling voor OSAS wordt beschouwd, is er toch behoefte aan andere behandelingsopties, omdat CPAP vaak niet wordt geaccepteerd door patiënten. Een afname in therapietrouw is hiervan het gevolg.
Tegenwoordig worden voornamelijk mandibulaire repositie-apparaten (MRA’s) voorgeschreven voor de behandeling van milde en matige OSAS, omdat deze behandeling vaker wordt geaccepteerd door OSAS-patiënten dan een CPAP-behandeling.

MRA
Ten tijde van de start van onze gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) in 2002 was het MRA voornamelijk onderzocht in de vorm van casuïstiek. Dit resulteerde in onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor de therapeutisch effectiviteit van het MRA. Wij besloten daarom drie belangrijke aspecten van de MRA-behandeling te onderzoeken in een RCT: (1) de variabiliteit van de apneu-hypopneu index (AHI) en de gevolgen hiervan voor diagnostiek en therapie-evaluatie (hoofdstuk 2); (2) de invloed van mandibulaire protrusie op tekenen en symptomen van OSAS (hoofdstuk 3 en 4); en (3) de korte en lange termijneffecten van zowel MRA als CPAP in de behandeling van OSAS (hoofdstuk 5 en 6).
De AHI wordt in de meeste studies gebruikt als primaire uitkomstmaat in de diagnostiek en de therapie-evaluatie van OSAS-patiënten. Het is daarom van belang dat deze variabele stabiel is over de tijd. In hoofdstuk 2 van dit proefschrift is de variabiliteit van de AHI gedurende tien weken bepaald, en een wiskundige techniek beschreven om de mogelijke gevolgen hiervan voor diagnostiek en therapie-evaluatie bij OSAS-patiënten te bepalen. Op basis van deze studie kan er geconcludeerd worden dat er een aanzienlijke intra-individuele variabiliteit bestaat tussen AHI-registraties. Dit betekent dat een enkele registratie de aanwezigheid van OSAS alleen kan bevestigen of ontkennen als de uitkomst van die registratie buiten een cut-off-band valt die rondom een cut-off-punt ligt.

Geen klinisch verschil
Ten behoeve van de RCT werd een MRA ontwikkeld met een schroefmechanisme dat het mogelijk maakte om de protrusiestand van de mandibula te veranderen bij een constante verticale dimensie. In hoofdstuk 3 van dit proefschrift is de initiële effectiviteit van dit MRA bepaald in een pilotstudie. Er is tevens gekeken in hoeverre de procedures van deze pilotstudie ook gebruikt konden worden in de toekomstige RCT. In hoofdstuk 4 van dit proefschrift is de invloed van vier verschillende mandibulaire protrusiestanden, bij een constante verticale dimensie, op tekenen en symptomen van OSAS onderzocht. Op basis van deze studie werd aanbevolen om het MRA bij de start van de behandeling in te stellen in de 50%-protrusiestand voor het optimale effect en minimale bijwerkingen.
Na de start van onze RCT hebben een aantal andere RCTs aangetoond dat de effectiviteit van MRA’s kleiner is dan die van CPAP. In deze voorgaande studies was echter alleen CPAP objectief getitreerd. Om een gelijkwaardige vergelijking te kunnen maken tussen beiden therapieën, is het van belang om ook het MRA objectief te titreren. Het doel van hoofdstuk 5 van dit proefschrift was daarom een vergelijking tussen MRA en nasale CPAP (nCPAP) in effectiviteit, na objectieve titratie van beiden therapieën met behulp van polysomnografie. Bovendien werden deze behandeleffecten van beiden groepen over een periode van één jaar geëvalueerd in hoofdstuk 6. Op basis van beide studies werd er geconcludeerd dat er geen klinisch relevant verschil is tussen MAD en nCPAP in de behandeling van milde en matige OSAS.

Conclusies

 

  • Er moet rekening worden houden met een aanzienlijke intra-individuele variabiliteit tussen AHI-registraties in de diagnostiek en de therapie-evaluatie van OSAS (hoofdstuk 2).
  • Het is aan te bevelen om een MRA-behandeling in de 50%-protrusiestand te starten bij de behandeling van milde en matige OSAS (hoofdstuk 3 en 4).
  • Er is zowel op de korte termijn als op de lange termijn geen klinisch relevant verschil tussen MRA en nCPAP in de behandeling van milde en matige OSAS (hoofdstuk 5 en 6).

Bron:
Nederlandse Vereniging voor Gnathologie en Prothetische Tandheelkunde

Lees meer over: Kennis, Onderzoek, Slaapgeneeskunde, Thema A-Z
Coronapandemie heeft grote gevolgen voor het risico op orale kanker

Proefschrift Caroline Speksnijder over mondkanker

Op dinsdag 31 mei promoveerde Caroline Speksnijder aan de Universiteit Utrecht op het onderwerp ‘Functie na oraal oncologische interventie, reconstructie en rehabilitatie’. Caroline ontving een bijdrage van de NVGPT in de kosten van haar promotie. Hieronder een samenvatting van het proefschrift.

Introductie
In Nederland neemt de incidentie van mondkanker steeds meer toe.1 Vooruitgang in (reconstructieve) chirurgie, radiotherapie en chemotherapie zorgt voor een toename van de overleving en betere locoregionale controle. Daarnaast wordt gewerkt aan behoud en herstel van de orale functie en kwaliteit van leven na de behandeling van de kanker.2 Desondanks worden patiënten nog steeds geconfronteerd met verslechtering of verlies van essentiële orale functies, zoals kauwen, tongfunctie, lipsluiting, spreken en slikken.3-9 Wanneer een nekdissectie nodig was, kan ook de nek- en schouderfunctie aangedaan zijn.10-13 De afname van functie kan worden veroorzaakt door de tumor zelf, maar ook door de oncologische interventie. Chirurgie kan resulteren in defecten van het weefsel, afhankelijk van de locatie en grootte van de tumor en eventuele cervicale lymfklier metastase. Radiotherapie kan bijvoorbeeld leiden tot problematische fibrosering, die in de loop van de tijd kan verergeren.

Locatie van de tumor
Uit klinische ervaring is gebleken, dat de primaire locatie van de tumor van invloed is op het verloop van de orale functie (ongepubliceerde gegevens). Op basis van deze kennis werden in dit onderzoek de patiënten ingedeeld in drie anatomische groepen, afhankelijk van de locatie van de tumor: (1) maxilla, hard/zacht palatum, tuber maxillare en/of processus alveolaris superior, (2) buccale mucosa van de wang, trigonum retromolare en/of processus alveolaris inferior en (3) tong en/of mondbodem.
Allereerst werd een retrospectief onderzoek uitgevoerd naar de beleving van de orale functie bij 158 patiënten, die werden behandeld voor orale oncologie. Op deze wijze werd informatie verkregen over het oraal functioneren van deze patiënten over de periode tot vijf jaar na de oncologische interventie. Daarnaast werden 145 nieuwe patiënten met mondkanker geworven voor een prospectieve evaluatie van de orale functie: 34 patiënten met maligniteiten in maxilla, hard/zachte palatum, tuber maxillare en/of processus alveolaris superior; 56 patiënten met maligniteiten in buccale mucosa van de wang, trigone retromolare en/of processus alveolaris inferior en 55 patiënten met maligniteiten in tong en/of mondbodem. Exclusiecriteria waren eerdere of gelijktijdige tumoren, cognitieve stoornissen en onvermogen tot het begrijpen van de Nederlandse taal. Tevens werden 60 gezonde mensen van overeenkomstige leeftijd gerekruteerd om hun resultaten te vergelijken met die van de patiënten die behandeld werden voor mondkanker.

Dit proefschrift beschrijft wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van de oraal oncologische interventie, reconstructie en rehabilitatie op de functie van de mond, nek en schouders. De resultaten van het onderzoek zijn gebaseerd op ervaringen van de patiënten, en op objectief gemeten functies van de patiënten vóór en na behandeling van de mondkanker. De resultaten vergroten de kennis omtrent de verslechtering en het herstel van de mondfunctie bij patiënten behandeld voor mondkanker na interventie, reconstructie en rehabilitatie.

Oraal functioneren
Oraal functioneren na oncologische interventie in de mondholte: een retrospectieve studie (hoofdstuk 2)
Het is belangrijk dat clinici weten hoe patiënten, die worden behandeld voor mondkanker, zelf hun orale vaardigheden ervaren. Daarvoor is het nodig deze patiënten te vragen naar hun oraal functioneren. Vijf jaar na oncologische interventie werden patiënten telefonisch geïnterviewd. Zij beantwoordden vragen over hun oraal functioneren in verschillende fasen van hun behandeling: vóór en na interventie en op het moment van het telefonisch interview. De volgende 11 items kwamen aan de orde: dentitie, kauwen, pijn tijdens kauwen, lipsluiting, xerostomia, gewichtsverlies, sondevoeding, slikklachten, verslikken, pijn tijdens het slikken en spraak.
Patiënten die waren behandeld voor maligniteiten in maxilla, hard/zacht palatum, tuber maxillare en/of processus alveolaris superior rapporteerden dat het kauwen van voedsel direct na de oncologische interventie moeilijker was geworden. Echter vijf jaar later werd een significantie verbetering in de kauwfunctie gemeld.
Patiënten behandeld voor maligniteiten in de buccale mucosa van de wang, trigone retromolare en/of processus alveolaris inferior rapporteerden een verslechtering in kauwen, lipsluiting en speekselproductie direct na de interventie. Vijf jaar later meldden deze patiënten nog steeds deze problemen met daarbij een verslechtering van de dentale status.
Patiënten behandeld voor maligniteiten in tong en/of mondbodem hadden problemen met vrijwel alle items uit de enquete direct na de oncologische interventie. Vijf jaar na de interventie meldden deze patiënten dat zij nog steeds problemen hadden met hun dentale status, kauwfunctie en speekselproductie. Deze patiënten rapporteerden meer klachten over hun orale functie dan de andere twee groepen kort na interventie, terwijl de tumoren gemiddeld kleiner waren, minder reconstructie had plaatsgevonden en minder patiënten radiotherapie hadden gekregen. We concluderen dat een retrospectief interview kan helpen om informatie toe te voegen aan onvolledige gegevens die verkregen zijn uit de patiëntendossiers.

Kauwtest
Kleurenmengtest vergeleken met een deeltjesverkleiningtest bij personen met een normaal en met een verminderd kauwvermogen (hoofdstuk 3)
Voor het objectief kwantificeren van kauwfunctie werd een nieuwe kauwtest ontwikkeld, geschikt voor patiënten met een verminderd kauwvermogen. Het nieuwe testvoedsel diende een samenhangende bolus te vormen en moest zacht genoeg zijn om te kunnen worden gekauwd door personen met een verslechterde mondfunctie. Bestaande tests, waarin deeltjes worden verkleind door erop te kauwen, voldeden niet aan deze criteria. Het testvoedsel Optocal, dat gewoonlijk wordt gebruikt voor deze tests, vormt geen coherente bolus en de bijtkracht die nodig is voor het verkleinen van de Optocal deeltjes is te groot voor veel patiënten die behandeld zijn voor orale maligniteiten.14 Dit maakt de test met kauwen op Optocal ongeschikt voor patiënten met een gemutileerde mondholte.
We ontwikkelden een test die meet hoe goed een persoon een voedselbolus kan mengen en kneden. Deze test maakt gebruik van tabletten met een doorsnede van 20 mm, die bestaan uit een laag rode en een laag blauwe was. De wastabletten zijn makkelijk te kauwen en vormen een coherente bolus. De mate van vermenging van de twee kleuren wordt bepaald door computer analyse van digitale beelden van de was. De resultaten van de nieuwe kleurenmengtest werden vergeleken met de resultaten van de test met verkleining van Optocal deeltjes. De twee-kleuren wastabletten en de Optocal deeltjes werden gekauwd door 60 gezonde deelnemers, verdeeld in drie groepen van 20 proefpersonen gematcht voor leeftijd en geslacht. De verdeling van de deelnemers geschiedde op basis van dentale status: (1) volledige natuurlijke dentitie, (2) bovenkaakprothese plus implantaat gedragen overkappingsprothese voor de onderkaak en (3) volledige protheses.
Beide testen wezen uit dat de groep met volledige natuurlijke dentitie beter kauwt dan de twee groepen prothese dragers. De kleurenmengtest toonde betere resultaten voor de groep met implantaat gedragen prothesen in de onderkaak dan voor de groep zonder implantaat gedragen prothesen. De deeltjesverkleiningtest liet echter geen significant verschil zien tussen de twee prothese groepen. De resultaten geven aan dat de kleurenmengtest beter verschillen in kauwfunctie kan detecteren tussen verschillende groepen deelnemers met een verminderd kauwvermogen, dan de deeltjesverkleiningtest. Daarom gebruikten we de kleurenmengtest voor het evalueren van de kauwefficiëntie van patiënten behandeld voor mondkanker.

Beelden beoordelen
Digitale beeldverwerking versus visuele beoordeling van gekauwde twee-kleuren was in kleurenmengtest (hoofdstuk 4)
Deze studie vergelijkt de resultaten van de computer analyse van digitale beelden van gekauwde twee-kleuren was met de resultaten van de visuele beoordeling van deze beelden. Daarvoor werden de beelden gebruikt van gekauwde twee-kleuren was uit de vorige studie (hoofdstuk 3). Hierin werden met een flatbed scanner digitale beelden gemaakt van beide zijden van de gekauwde was. Een computer programma bepaalde uit deze beelden een maat voor de vermenging van de was op basis van de intensiteitsverdeling van de twee kleuren: de mengindex. Daarnaast werd de vermenging van de kleuren beoordeeld door vijf personen. Op grond van vijf referentiebeelden verdeelden zij de beelden van de gekauwde was in vijf categorieën, van zeer goed tot zeer slecht gemengde kleuren.
Computer analyse van de beelden resulteerde in een significant verschil in mengvermogen tussen de twee prothese dragende groepen, terwijl de beoordelaars dit verschil niet konden detecteren. Beide methoden waren geschikt om onderscheid te maken tussen personen met een volledige natuurlijke dentitie en volledige prothese dragers. De conclusie is dat computeranalyse van de beelden met gemengde was de voorkeur heeft boven visuele beoordeling, wanneer het gaat om bepaling van kauwresultaten van personen met een verminderd kauwvermogen.

Kauwfunctie
Kauwfunctie bij patiënten behandeld voor maligniteiten in tong en/of mondbodem: een prospectieve studie van één jaar (hoofdstuk 5)
Onze studie van de orale functie van patiënten met maligniteiten in de tong en/of mondbodem liet zien, dat na de chirurgische ingreep de gebitsindex, de maximale bijtkracht en de kauwfunctie (mengvermogen) significant verslechterden. Na orale rehabilitatie was de dentale status significant verbeterd. De patiënten die alleen chirurgisch werden behandeld, bereikten één jaar na de behandeling weer het niveau van voor de chirurgische ingreep. De maximale bijtkracht van deze groep patiënten werd niet significant beïnvloed door de chirurgische interventie. In de groep patiënten die naast chirurgie ook radiotherapie ondergingen, daalde de bijtkracht, kort na de chirurgische ingreep, tijdelijk tot onder het niveau van de gezonde controles met een volledig kunstgebit. Hoewel er enig herstel optrad in de chirurgie-radiotherapie groep, bleef de bijtkracht significant lager dan het niveau voor de operatie. De afname in maximale bijtkracht kort na chirurgie was significant gerelateerd aan de locatie van de resectie en de omvang van de reconstructie voor alle patiënten binnen deze studie. De locatie van de resectie heeft dus invloed op de aanvankelijke afname van de bijtkracht en de afname in bijtkracht is groter naarmate de reconstructie groter is.
De kauwfunctie, gemeten met de kleurenmengtest, liet een sterke afname zien als gevolg van de chirurgische ingreep. Radiotherapie had een verdere verslechtering van het kauwvermogen tot gevolg. De patiënten in de chirurgie-radiotherapie groep presteerden slechter dan de patiënten in de chirurgie groep. We concluderen uit deze studie dat een chirurgische ingreep een grote negatieve impact heeft op de orale functie. De orale functie verslechterde significant sterker bij patiënten die werden behandeld met chirurgie en radiotherapie, vergeleken met patiënten die alleen chirurgie hadden ondergaan. Ook het herstel was minder prominent in de chirurgie-radiotherapie groep dan in de chirurgie groep. De patiënten behandeld met chirurgie en radiotherapie hadden over het algemeen grotere tumoren en ondergingen uitgebreidere resecties. Een half jaar na chirurgie vonden we geen verder herstel van maximale bijtkracht en kauwfunctie in beide groepen.

Tongfunctie
Tongfunctie bij patiënten behandeld voor maligniteiten in tong en/of mondbodem: een prospectieve studie van één jaar (hoofdstuk 6)
De tong speelt een belangrijke rol tijdens het kauwen, slikken, de mondhygiëne en het spreken. Bij patiënten met een plaveiselcelcarcinoom van de tong en/of mondbodem werd na chirurgie een significante afname gevonden in de sensorische functie van de tong. Bij patiënten die naast chirurgie ook met radiotherapie behandeld werden, nam na chirurgie ook de tongmobiliteit significant af. Gedurende het jaar na de oncologische interventie bleef de tactiele sensorische functie op hetzelfde lage niveau dat werd waargenomen kort na chirurgie. De afname in thermische sensorische functie, waargenomen kort na de operatie bij alle patiënten in dit onderzoek, was significant gerelateerd aan de pathologische tumorgrootte (pT).
Alle mobiliteitsmetingen van de tong toonden een verslechtering na de chirurgische ingreep. De daling van het vermogen om de tong uit te steken, waargenomen kort na de operatie bij alle patiënten in deze studie, was significant gerelateerd aan pT en het type reconstructie. Maximale tongkracht werd niet significant beïnvloed door chirurgie en/of radiotherapie. Zes maanden na chirurgie werd een tijdelijke toename in tongkracht waargenomen. Deze toename verdween echter in de volgende zes maanden, zodat de tongkracht daalde tot het niveau dat gevonden werd voor en kort na de behandeling. Een verminderde kauwfunctie resulteerde in een toegenomen tongkracht. Het bleek dat patiënten “kauwden” met de tong door het voedsel met de tong tegen het gehemelte te drukken als compensatie voor de verminderde dentale kauwfunctie. Op deze manier trainden patiënten hun tongspieren onbewust, hetgeen resulteerde in een toegenomen maximale tongkracht.
Additionele postchirurgische radiotherapie had geen significante invloed op de tongfunctie, zoals gemeten in dit onderzoek. Echter de patiënten behandeld met chirurgie en radiotherapie hadden grotere tumoren en ontvingen uitgebreidere reconstructies. Daardoor was bij deze patiënten de afname in sensorische functie van de tong en tongmobiliteit groter dan bij patiënten die alleen chirurgisch behandeld werden.

Nek- en schouderfunctie
Nek- en schouderfunctie bij patiënten behandeld voor orale maligniteiten: een prospectieve studie van één jaar (hoofdstuk 7)
Nek- and schouderklachten kunnen het directe gevolg zijn van een nekdissectie (ND) en kunnen zich manifesteren als pijn, verminderde beweeglijkheid van nek en schouders, verminderde gevoeligheid en verminderde nek- en schouderfunctie. In dit onderzoek participeerden patiënten zonder ND, patiënten behandeld middels een selectieve nekdissectie (SND), patiënten met een (gemodificeerde) radicale nekdissectie ((M)RND) en patiënten die een bilaterale ND ondergingen. De resultaten van de patiënten werden vergeleken met de resultaten van een groep gezonde proefpersonen.
De resultaten laten zien, dat uitgebreidere nekdissecties kort na interventie leidden tot een grotere afname in nek- en schouderfunctie. Een significante afname in nek- en schoudermobiliteit kort na de interventie werd gevolgd door een geleidelijk herstel in het eerste jaar na interventie tot vlak onder het niveau van de gezonde controles. Echter, patiënten behandeld met een bilaterale nekdissectie hadden een jaar na interventie nog steeds een verslechterde lateroflexie van de nek, terwijl patiënten die behandeld werden voor een enkelzijdige (M)RND nog steeds pijn meldden tijdens het bewegen van de nek. De maximale anteflexie van de schouder was een jaar na interventie bij alle patiënten terug op het niveau van gezonde controles. Echter, alle patiënten, ook de patiënten zonder een ND, hadden een significant lagere schouder-abductie dan de controle personen.

Conclusies
Het onderzoek in dit proefschrift toonde aan dat een sterkere achteruitgang in functie optreed bij patiënten met grotere tumoren en een hogere mate van lymfkliermetastasen. Grotere tumoren en meer uitgebreide lymfkliermetastasen in de nek worden met een uitgebreidere therapie behandeld. In ons onderzoek zagen we geen verdere functieafname als gevolg van de radiotherapie in de periode kort na chirurgie en kort na radiotherapie. Op korte termijn had bestraling dus geen significant effect op de functie. Echter, op dat moment zouden mogelijke effecten van radiotherapie op de functie overschaduwd kunnen zijn door de gevolgen van de chirurgische ingreep. Een aantal functies herstelden gedeeltelijk in het eerste jaar na de interventie. Herstel van functie was minder evident bij patiënten met een meer intensieve chirurgische ingreep. Waarschijnlijk heeft herstel meer tijd nodig voor deze patiënten. Onze retrospectieve studie leerde dat na vijf jaar een deel van de patiënten behandeld voor mondkanker nog steeds een verminderde speekselproductie, dentale status, kauwfunctie en lipcompetentie rapporteert.

Toekomstig onderzoek
Naast de gegevens gerapporteerd in dit proefschrift, zijn gegevens van verschillende andere parameters verzameld voor de groep van 145 patiënten gedurende de periode tot één jaar na de oraal oncologische interventie. De patiënten werd gevraagd hoe zij hun kwaliteit van leven (KvL) ervaren met behulp van de Europese Organisatie voor Onderzoek en Behandeling van Kanker (EORTC) vragenlijst en de aanvullende hoofd-hals module (QLQ-H&N35). Verder onderzochten we de mate van depressie, met behulp van de schaal van het Centrum voor Epidemiologische Studies-Depressie (CES-D), en de coping stijl volgens de Coping Inventarisatie voor Stressvolle Situaties vragenlijst. Analyse van deze gegevens zal meer inzicht geven in hoe patiënten de verschillende aspecten van hun oncologische behandeling hebben ervaren gedurende het eerste jaar na de behandeling. Naast door de patiënten gerapporteerde data werden de volgende objectieve parameters gemeten: slikduur, spraak, lipmobiliteit, lipsluiting, sensorische functie van de lippen, maximale mondopening en speekselproductie. Analyse van deze gegevens in combinatie met de gerapporteerde gegevens in dit proefschrift zal meer gedetailleerd inzicht geven in het subjectief en objectief functioneren van patiënten die behandeld zijn voor mondkanker.
Ter aanvulling op de gegevens van de gerapporteerde orale functie uit onze retrospectieve studie verdient het aanbeveling om een vijf-jaars follow-up studie uit te voeren bij de patiënten die deelnemen aan ons prospectief cohort onderzoek. De subjectieve en objectieve parameters zullen een gedetailleerd beeld geven over hoe patiënten op de lange termijn hun functie ervaren en hoe goed zij die functie kunnen uitvoeren.
In onze prospectieve cohort studie werd vastgesteld dat tussen de 6 en 12 maanden na behandeling geen (verder) herstel werd waargenomen voor de orale functie (maximale bijtkracht, kauwfunctie, tongmobiliteit en tongsensatie) in de groep van 45 patiënten behandeld voor maligniteiten in tong en/of mondbodem. De nek- en schouderfunctie herstelde gedeeltelijk in de 145 patiënten behandeld voor mondkanker. Onderzoek naar revalidatie interventies, zoals (orofaciale) fysiotherapie,15,16 logopedie17 en dietetiek,18 is van belang voor een verdere verbetering van de (orale) functie na interventie. De fysiotherapeut, gespecialiseerd in training en optimalisatie van de mobiliteit van het muskuloskeletale stelsel, kan helpen om herstel van (orale) functies te maximaliseren. De evaluatie van fysiotherapeutische interventies, bij voorkeur door gerandomiseerde klinische studies, kan informatie verschaffen of deze revalidatiebehandeling succesvol is bij het verder verminderen van de beperkingen in functie.

Reference List
1. Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC). Most frequent cancers in the Netherlands. www.ikcnet.nl 2008.
2. Shah JP, Johnson NW, Batsakis JG. Oral cancer. Martin Dunitz Publishers (distributed by Thieme Medical Publishers) 2003:390.
3. Marunick MT, Mathes BE, Klein BB. Masticatory function in hemimandibilectomy patients. J Oral Rehabil 1992;19:289-295.
4. Namaki S, Matsumoto M, Ohba H, Tanaka H, Koshikawa N, Shinohara M. Masticatory efficiency before and after surgery in oral cancer patients: comparative study of glossectomy, marginal mandibulectomy and segmental mandibulectomy. J Oral Sci 2004;46:113-117.
5. Logemann JA, Smith CH, Pauloski BR, Rademaker AW, Lazarus CL, Colangelo LA, Mittal B, MacCracken E, Gaziano J, Stachowiak L, Newman LA. Effects of xerostomia on perception and performance of swallow function. Head Neck 2001;23:317-321.
6. Pauloski BR, Rademaker AW, Logemann JA, McConnel FM, Heiser MA, Cardinale S, Lazarus CL, Pelzer H, Stein D, Beery Q. Surgical variables affecting swallowing in patients treated for oral/oropharyngeal cancer. Head Neck 2004;26:625-636.
7. Pauloski BR, Rademaker AW, Logemann JA, Colangelo LA. Speech and swallowing in irradiated and nonirradiated postsurgical oral cancer patients. Otolaryngol Head Neck Surg 1998;118:616-624.
8. Borggreven PA, Verdonck-de L, I, Langendijk JA, Doornaert P, Koster MN, de BR, Leemans CR. Speech outcome after surgical treatment for oral and oropharyngeal cancer: a longitudinal assessment of patients reconstructed by a microvascular flap. Head Neck 2005;27:785-793.
9. Rogers SN, Lowe D, Patel M, Brown JS, Vaughan ED. Clinical function after primary surgery for oral and oropharyngeal cancer: an 11-item examination. Br J Oral Maxillofac Surg 2002;40:1-10.
10. Dijkstra PU, van Wilgen PC, Buijs RP, Brendeke W, de Goede CJT, Kerst A, Koolstra M, Marinus J, Schoppink EM, Stuiver MM, van de Velde CF, Roodenburg JLN. Incidence of shoulder pain after neck dissection: A clinical explorative study for risk factors. Head Neck 2001;23:947-953.
11. Chaplin JM, Morton RP. A prospective, longitudinal study of pain in head and neck cancer patients. Head Neck 1999;21:531-537.
12. Nahum AM, Mullally W, Marmor L. A syndrome resulting from radical neck dissection. Arch Otolaryngol 1961;74:424-428.
13. Piazza C, Cappiello J, Nicolai P. Sternoclavicular joint hypertrophy after neck dissection and upper trapezius myocutaneous flap transposition. Otolaryngol Head Neck Surg 2002;126:193-194.
14. Fontijn-Tekamp FA, Slagter AP, van der Bilt A, van ’t Hof MA, Witter DJ, Kalk W, Jansen JA. Biting and chewing in overdentures, full dentures, and natural dentitions. J Dent Res 2000;79:1519-1524.
15. Rouse PB. The role of physical therapists in support of maxillofacial patients. J Prosthet Dent 1970;24:193-197.
16. McNeely ML, Parliament MB, Seikaly H, Jha N, Magee DJ, Haykowsky MJ, Courneya KS. Effect of exercise on upper extremity pain and dysfunction in head and neck cancer survivors: a randomized controlled trial. Cancer 2008;113:214-222.
17. Logemann JA, Pauloski BR, Rademaker AW, Colangelo LA. Speech and swallowing rehabilitation for head and neck cancer patients. Oncology 1997;11:651-659.
18. Van den Berg MG, Rasmussen-Conrad EL, Wei KH, Lintz-Luidens H, Kaanders JH, Merkx MA. Comparison of the effect of individual dietary counselling and of standard nutritional care on weight loss in patients with head and neck cancer undergoing radiotherapy. Br J Nutr 2010;104:872-877.

Bron:
Nederlandse Vereniging voor Gnathologie en Prothetische Tandheelkunde

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
Recht - tuchtrecht

Kwaliteitsregistertandtechniek gelanceerd

Deze week is het Kwaliteitsregister Tandtechniek opgericht. Consumenten en tandartsen kunnen via het register zelf controleren of ze te maken hebben met een gediplomeerd tandtechnicus.

Het beroep van tandtechnicus is niet beschermd. En niet elke beroepsbeoefenaar is daarom gediplomeerd. Steeds vaker komt de patiënt in aanraking met de tandtechnicus. Bijvoorbeeld om kleur te bepalen of omdat bepaalde taken door de tandarts aan de klinisch tandtechnicus gedelegeerd worden. Bij de invoering van de vrije tarieven in de mondzorg moet de patiënt volgens de Minister van VWS de nota van de ingekochte tandtechniek van de zorgaanbieder ontvangen. Hoe weet je als patiënt nu dat je met een gediplomeerd tandtechnicus te maken hebt?

Een echte tandtechnicus staat geregistreerd
Daarom is het Kwaliteitsregister Tandtechniek opgericht. Het is de bedoeling met het Kwaliteitsregister Tandtechniek zowel consumenten als tandartsen de mogelijkheid te bieden zelf te controleren of ze te maken hebben met een gediplomeerd tandtechnicus. Via de site www.kwaliteitsregistertandtechniek.nl kunnen consumenten door het invoeren van de vestigingsplaats of de naam van de tandtechnicus en de postcode van het tandtechnisch laboratorium of het Registratienummer de status van de tandtechnicus in kwestie checken.

Klinisch tandtechnicus
Ook de steeds vaker met de tandarts en tandprotheticus samenwerkende klinisch prothesetechnicus of klinisch tandtechnicus kroon- en brugwerk technicus zijn in het Kwaliteitsregister Tandtechniek te checken.

Doel register
Het doel van het Kwaliteitsregister Tandtechniek is het transparant maken voor consumenten en tandartsen en het bevorderen van de kwaliteitszorg van de Nederlandse tandtechniek. In de eerste fase richt het Kwaliteitsregister Tandtechniek zich op de registratie van gediplomeerde (klinisch) tandtechnici. In de hierna volgende fase is het de bedoeling ook de regelmatige bij- en nascholing te registreren en deze te koppelen aan minimumeisen.

Bron:
ANP Perssupport

Lees meer over: Kennis, Kwaliteit
spoelen

Wortelkanaalbehandeling? Spoelen moet!

Een geslaagde wortelkanaalbehandeling bevrijdt de patiënt van pijn en zorgt voor de terugkeer van een normale functie. Voor een duurzaam resultaat is spoelen van essentieel belang. Dat stelt tandarts-endodontoloog Michiel de Cleen.

De Cleen sprak op 30 september tijdens de praktijkgerichte nascholingsdag Dental Review 2011 over de levensduur van endodontisch behandelde gebitselementen. Welke factoren zijn beslissend voor een duurzaam behoud? De Cleen deed verslag van de nieuwste inzichten op dit gebied. Die verkreeg hij tijdens een recent congres van de American Association of Endodontists in Texas.

Goed spoelen
De Cleen benadrukte het belang van goed spoelen. “Bij een kanaalbehandeling werken vijlen en ruimers niet afdoende. Met onze instrumenten raken we niet alle delen van de kanaalwand, waardoor meer dan de helft daarvan niet wordt geprepareerd.”
Irrigatie dient hier vier doelen:

  • desinfectie
  • het oplossen van pulpaweefsel
  • het smeren van vijlen en ruimers
  • het afvoeren van debris

Minstens twee spoelmiddelen
Aangezien er niet één spoelmiddel is dat al deze kwaliteiten in zich heeft, adviseert De Cleen er minstens twee te gebruiken. Daarbij is er de keuze uit:

  • natriumhypochloriet
  • calciumbinders als EDTA, citroenzuur en MTAD
  • chloorhexidine

Natriumhypochloriet
Om natriumhypochloriet kan niemand heen, stelt De Cleen: “Hypochloriet is de eerste, tweede en derde keus, vanwege het weefseloplossend vermogen en de goede microbiële en smerende werking. Bovendien werkt het snel, is het gemakkelijk verkrijgbaar en goedkoop.”

De ideale concentratie is minstens 3%. Dan is het middel ook in staat lipopolysacchariden (kleverige celwandbestanddelen) te inactiveren. Maar belangrijker nog dan de concentratie zijn de hoeveelheid en frequentie. Hoe meer spoelmiddel wordt gebruikt, hoe beter de desinfecterende werking. En: hoe vaker er wordt gespoeld, hoe beter.

De effectiviteit van natriumhypochloriet kan nog worden verhoogd door verwarming. “Vijf graden verwarmen verdubbelt de werkzaamheid”, stelt De Cleen. Ook ultrasone activatie verbetert de prestaties: “Eén minuut ultrasone irrigatie aan het einde van de reiniging van het kanaal lijkt voldoende.”

Combinatie met chloorhexidine
De ideale combinatie van spoelmiddelen is volgens De Cleen die van natriumhypochloriet en chloorhexidine, ook wel ‘het werkpaard onder de spoelmiddelen’ genoemd. Grote voordelen van dit middel zijn de effectiviteit tegen resistente micro-organismen, de lage toxiciteit en de substantiviteit (het werkt na gebruik door).

Calciumbinders
Natriumhypochloriet kent ook nadelen. Het is toxisch, vlekt en corrodeert het instrumentarium. Het werkt na gebruik niet door, is onvoldoende werkzaam tegen E. faecalis en laat de smeerlaag intact.
Calciumbinders als EDTA, MTAD en citroenzuur pakken de smeerlaag wel aan. De Cleen adviseert natriumhypochloriet en EDTA of citroenzuur om en om te gebruiken. De behandeling kan volgens hem het best worden afgesloten met EDTA, omdat dit het beste middel is voor een gladde kanaalwand.

Surfactants
Een nieuwe en interessante ontwikkeling is volgens De Cleen de toevoeging van surfactants (zeepachtige schoonmaakmiddelen). Spoelmiddelen bereiken daardoor nog beter de verborgen hoekjes en gaatjes. Het ultieme laatste spoelmiddel dat De Cleen in Texas leerde kennen is Qmix 2-in-1 van Dentsply. Of dat in Nederland verkrijgbaar wordt, blijft nog even de vraag.

Bron:
Verslag door dental INFO, tijdens de Dental Review 2011, georganiseerd door Mark Two Communications, 30 september 2011, Jaarbeurs Utrecht

Michiel de Cleen is tandarts-endodontoloog in Amsterdam. De Cleen is in 1988 afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna was hij tot 1995 als docent verbonden aan het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA). Naast de werkzaamheden in de praktijk is Michiel de Cleen mede-auteur van een aantal boeken over de endodontologie en tandletsels en een veelgevraagd cursusdocent op dit gebied.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Scholing, Thema A-Z
Kindergebit

Casus: Alveolaire lymphangioma bij kinderen

Een vijf maanden oud jongetje met Nigeriaanse ouders komt bij u in de praktijk met twee bilaterale orale laesies die al 3 maanden zichtbaar zijn. Wat is uw diagnose en behandeling?

Casus
Een vijf maand oud jongetje met Nigeriaanse ouders komt, na verwijzing door een specialist, bij u terecht. De reden van verwijzing is een gingivale afwijking in de onderkaak. De moeder vertelt dat er al drie maanden lang bilaterale orale laesies zichtbaar zijn. Volgens de moeder zijn de laesies zonder specifieke oorzaak ontstaan.

Tijdens het intra-orale onderzoek ontdekt u de aanwezigheid van twee laesies: Beide aan een kant van de mandibulaire kaakwal aan de linguale zijde. De laesie aan de rechterzijde is geel van kleur en heeft een diameter van 6 millimeter (zie afbeelding 1). Aan de linkerzijde heeft de laesie een diameter van 3-4 millimeter. Deze laesie heeft een blauwachtig aspect (zie afbeelding 2).


Afbeelding 1: Intra-orale lichtfoto


Afbeelding 2: Voorbeeld van een blauwachtige laesie

Diagnose
Er is sprake van alveolaire lymphangioma. Dit is een benigne aandoening die alleen voorkomt in de mond van kinderen met een donkere huidskleur. De aandoening is relatief zeldzaam en komt tussen de 2,2% en 4% voor bij gezonde kinderen met een donkere huidskleur. De man-vrouw-verhouding is 2:1. Klinisch lijken de laesies op een mucokèle of een eruptie cyste. De grootte varieert tussen de 1 en 9 millimeter. Vaak is er sprake van blauwachtige met vocht gevulde laesies. De karakteristieke plaats is de alveolaire rand van de mandibula ter plaatse van de eerste melkmolaar. De laesies kunnen ook op de maxillaire kaakwal of op de linguale zijde van de mandibulaire kaakwal voorkomen. Vaak zijn er meerdere laesies aanwezig.

Behandeling
De etiologie van alveolaire lymphangioma is niet bekend. Er is geen relatie tussen alveolaire lymphangioma en andere aangeboren afwijkingen. Er is mogelijk sprake van genetische etiologie omdat de aandoening alleen met kinderen met een donkere huidskleur voorkomt. Behandeling is conservatief. De laesies zullen vanzelf verdwijnen. Dit zal enkele maanden duren.
Over deze aandoening wordt weinig gerapporteerd in wetenschappelijk onderzoek. Ondanks dat er geen behandeling nodig is, is het goed om de juiste diagnose te kunnen stellen. Op deze manier kunnen de ouders gerustgesteld worden. Het is belangrijk om de aandoening te monitoren.

Casus
Ook bij het in de casus beschreven jongentje verdwenen de laesies volledig na twee maanden.

Bron:
Journal of the Irish Dental Association – Volume 55 nummer 3 – Juni/Juli 2009

Lees meer over: Casus, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z

Expertmeeting mondzorg in Refaja ziekenhuis

Op vrijdag 30 september vond in het Refaja ziekenhuis Stadskanaal een expertmeeting plaats over het verbeteren van de mondgezondheid in het Noorden.

Zorg Innovatie Forum
De bijeenkomst werd georganiseerd door het Zorg Innovatie Forum en was bedoeld voor alle betrokkenen die met de mondzorg in Noord Nederland te maken hebben. Want daarmee gaat het nog steeds niet goed: als gevolg van slechte gebitsverzorging vinden er al op zeer jonge leeftijd ingrijpende kaakchirurgische ingrepen plaats.

Aandacht
Directeur Guus Bruins van het Refaja ziekenhuis heeft in het voorjaar van 2009 al aandacht voor deze problematiek gevraagd en noemde destijds Oost-Groningen ‘een tandheelkundig rampgebied’.

De geplande expertmeeting is een eerste stap in een gezamenlijke aanpak van de mondzorg in de Noordelijke regio.

Bron:
Parkstadveendam.nl

Lees meer over: Communicatie patiënt, Kennis
apps - telefoon

iPhone App My Medicine bevordert therapietrouw

Vandaag lanceert Scanwork een iPhone App die een bijdrage kan leveren in de bevordering van therapietrouw. Therapietrouw is voor patiënten van groot belang om het maximale effect te kunnen bereiken in een behandeling.

Hardnekkig probleem
Alleen al in Nederland is sprake van honderdduizenden medicijngebruikers die moeite hebben hun medicatie op het juiste tijdstip in te nemen. Wereldwijd is therapietrouw een bijzonder hardnekkig probleem. Meer dan een kwart van de medicijngebruikers met een chronische aandoening neemt zijn medicijnen niet trouw in. Een ongewenste situatie, met tal van negatieve (bij)effecten.

My Medicine biedt de gebruiker comfort en gemak. Patiënten kunnen hun medische gegevens, waaronder hun medicijnen inname schema, vastleggen en raadplegen. Door de geavanceerde alertfunctie is het “vergeten mijn medicijn in te nemen” verleden tijd.

Pil count system
Ook kent My Medicine een “Pill count systeem”, waardoor continu inzicht is wanneer er opnieuw medicijnen moeten worden besteld. De journaal functie biedt voor huisartsen en specialisten de mogelijkheid om het gebruik en effect van een nieuw medicijn te monitoren.

Extra functies
De App is niet uitsluitend bedoeld voor patiënten. Ook voor niet medicijngebruikers biedt de App tal van functies en mogelijkheden “Je eigen persoonlijke medische dossier”, altijd bij de hand. Zo kan je bijvoorbeeld al je medische gegevens en medische contactpersonen (huisarts, zorgverzekeraar e.d.) vastleggen. Of met de zoekfunctie, bij een calamiteit tijdens verblijf in het buitenland, direct het dichtstbijzijnde ziekenhuis of apotheek in beeld krijgen.

Nederlands en Engels
My Medicine (vanaf heden in de Appstore verkrijgbaar) wordt gelanceerd in het Nederlands en Engels (andere talen zullen volgen) en kent twee versies: de gratis Lite versie en de betaalde Pro versie (My Medicine Plus).

Voor meer informatie ga naar www.mymedicineplus.com.

Bron:
Zorgplanet

Lees meer over: Communicatie patiënt, E-health, Kennis
computerscherm - ipad - telefoon

Radboud geeft studenten eHealth-les

Het UMCN St. Radboud wil eHealth vanaf volgend jaar een plaats geven in het curriculum van de studie geneeskunde. Dat zei Lucien Engelen van het Radboud REshape & Innovation Center tijdens de e-Patient Bootcamp.

Zoeken naar geschikte methode
Volgens Engelen was het nog ’te prematuur’ om meer gedetailleerd op het onderwerp in te gaan. Samen met andere partijen zoekt de instelling nog naar een geschikte methode. Nu al biedt het UMCN keuzeblokken – masterclasses – over het onderwerp. Engelen: “De studenten moeten snappen waar hun doelgroep zit en ook moeten ze leren om zich aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Patiënten willen op een andere manier met de zorgverleners communiceren.”

Bootcamp
De e-Patient Bootcamp werd bezocht door ruim 60 geïnteresseerden uit de zorgsector. Zij werden toegesproken door e-Patiënt Dave (Dave deBronkart) uit de Verenigde Staten. deBronkart overleefde een sterk uitgezaaide nierkanker. Mede doordat hij gebruik maakte van informatie die hij verzamelde via internet en omdat hij de ontwikkeling van zijn ziekte goed bijhield kon hij zijn behandelend artsen optimaal bijstaan. Sindsdien reist hij de wereld rond om over zijn ervaringen te spreken.

Systeemfout
Volgens deBronkart is het een ‘fout in het systeem’ om te denken dat alleen zorgverleners waarde kunnen toevoegen. Alleen patiënten weten volgens hem wat patiënten willen weten. Als zij goed geïnformeerd zijn kunnen patiënten beter meedenken en kunnen ze ingrijpen als er een fout wordt gemaakt. Dat zorgt voor hogere efficiëntie en veiliger zorg.

Paradigmashift
eHealth wordt door pleitbezorgers gezien als een paradigmashift. Zoals Engelen stelde: nu zit de patiënt achterin een luxe limousine. Hij is van alle gemakken voorzien, maar heeft geen idee waarheen de chauffeur hem voert. eHealth zorgt voor een gelijkwaardiger communicatie en verdeling van informatie, waarna de patiënt bijrijder (met goede routekaart) wordt van de behandelend arts.

Wetgeving
Op gebied van privacywetgeving en financiering moeten echter nog de nodige hobbels genomen worden, stelt Engelen. eHealth-toepassingen moeten worden opgenomen in de regelingen voor ketenfinanciering om het rendabel te maken. Een belangrijke slag op het gebied van bekostiging is inmiddels geslagen: het ministerie van VWS wil eHealth inzetten om in de gezondszorg de dienstverlening en de doelmatigheid te verbeteren.

Bron:
Skipr

Lees meer over: E-health, Kennis
Gebit

Meld u aan voor een Hou je mond gezond! poetsles en ontvang 15 CD’s

In samenwerking met Dirk Scheele Producties produceerde de NMT een CD met liedjes over tandenpoetsen en gezondheid. Tandheelkundig zorgverleners die zich aanmelden voor een Hou je mond gezond! poetsles ontvangen 15 CD’s. Bekijk een voorproefje van de CD.

Aanmelden voor een poetsles
U kunt zich aanmelden voor het geven van een poetsles via de website van Hou je mond gezond!

Gratis poetspakket voor een foto van uw poetsles
Plaats een foto/filmpje van uw poetsles op de Facebook pagina van Hou je mond gezond!  Mail uw foto/filmpje samen met uw adres naar info@houjemondgezond.nl. De eerste 100 inzenders ontvangen een leuk persoonlijk poetspakket.

Lukt het niet om uw foto/het filmpje op Facebook te plaatsen? Stuur ‘m dan per e-mail. Uw foto/fimpje wordt dan op Facebook geplaats. Zo kunnen de kinderen en hun ouders de poetsles nog eens bekijken.

Lees meer over: Communicatie patiënt, Kennis
onderzoek - lab

Research Grant voor Parodontologie, Implantologie en Preventieve Tandheelkunde

Op 17 september mocht Prof. Dr. Bruno Loos van de voorzitter van de Duitse Vereniging van Parodontologie Prof Peter Eickholz een check ter waarde van euro 50.000 in ontvangst nemen.

Onderzoeksproject
ACTA ontving dit geld ‘voor het onderzoeksproject ‘Microbiome of periimplant sulcus/pocket: A pyrosequencing study on microflora of periimplant health and disease . Loos vertegenwoordigde het team dat de microflora bestudeert van de gezonde weefsels rondom implantaten en rondom implantaten waar periimplantitis is ontstaan. De aanvraag was door Dr. Marja Laine geschreven en wordt verder ondersteund door een team bestaande uit: Prof. Dr. Daniel Wismeijer, Prof. Dr. Wim Crielaard, Joyce van der Horst, Dr. Egija Zaura en Prof. Dr. Bruno Loos (principal investigator voor deze aanvraag).

Duitse Vereniging van Parodontologie
De beurs was competitief en werd voor de tweede keer uitgeschreven door de Duitse Vereniging van Parodontologie; de firma BioMet3i is de sponsor voor de prijs. De gelden zullen vooral gebruikt worden voor moderne moleculaire technieken om de gehele microflora van de implantaat pockets in kaart te brengen. Deze studie loopt parallel aan een grote periimplantitis studie van dezelfde onderzoeksgroep waarin vooral gekeken wordt naar de effecten van niet-chirurgische en chirurgische behandelingen van periimplantitis.

Bron:
ACTA

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
dossier - onderzoek

Consumentenonderzoek over tandartsangst en mondhygiëne

Bang voor de tandarts
Bijna de helft van de Nederlanders is bang voor de tandarts, zo blijkt uit recent onderzoek. Nederlanders zijn zich erg bewust van het belang hun gebit goed te verzorgen. Ruim 55 procent van de respondenten van het onderzoek flosst naast het tandenpoetsen regelmatig. Een hartig woordje van de tandarts is daarbij zelden nodig, want angst voor de tandartsstoel (50 procent) is voldoende om te gaan flossen.

Vermijden van gele tanden en overgevoeligheid
Het vermijden van gele tanden en overgevoeligheid zijn daarnaast de belangrijkste beweegredenen om het gebit goed te verzorgen. Dit alles blijkt uit onderzoek van fabrikant Philips ter gelegenheid van een nieuw flossapparaat.

556 Nederlanders deden mee aan het onderzoek. Opvallend is dat vrouwen vaker last hebben van gevoelige tanden dan mannen, zeker als het gaat om koude (32 procent) en zoete dingen (8 procent). Naast regelmatig flossen bezoekt een kwart van de vrouwen de mondhygiëniste.

Scherp voorwerp
Mannen daarentegen, reinigen hun gebit liever zelf. Zij gebruiken hier over het algemeen tandenstokers (68 procent) en mondwater (34 procent) voor, of gewoonweg een scherp voorwerp (18 procent). Bijna de helft van de mannen is zich erg bewust van het feit dat goed reinigen tussen de tanden de algemene mondhygiëne beïnvloedt. Bij vrouwen is dit 39 procent.

Slechte adem grote afknapper
Over één ding zijn mannen en vrouwen het eens – etensresten tussen de tanden is een grote afknapper. Toch blijft de grootste afknapper het hebben van een onfrisse adem (60 procent). Voor mannen spelen schuine tanden ook een rol.

Flossdraad
Flossen blijkt voor veel mensen een lastige aangelegenheid; tanden zijn moeilijk te bereiken (25 procent), flossdraad breekt (18 procent) of het tandvlees begint te bloeden (ca.18 procent). Ruim een kwart van de Nederlanders flosst volgens het onderzoek grondig en is hier minimaal twee minuten per dag of zelfs langer mee bezig.

Bron:
NU.nl
Philips

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
Tanden, mond open

Interview over het lesproject Hou je mond gezond! en het werk van de mondhygiënist

Mondhygiënist Lieneke Steverink-Jorna gaf een interview aan de Achterhoekse radio zender Optimaal FM over het lesproject Hou je mond gezond! en het werk van de mondhygiënist.

Lees meer over: Communicatie patiënt, Kennis
Geld, pot

Kwaliteitsinstituut ontbreekt op begroting VWS

Niemand weet nog hoeveel het kwaliteitsinstituut gaat kosten. Het prestigieuze instituut dat een grote rol moet gaan spelen in het bepalen van de zorgkwaliteit, staat niet op de begroting die VWS voor Prinsjesdag heeft opgesteld. Terwijl het over anderhalf jaar in werking moet zijn.

Begroting College voor zorgverzekeringen
VWS meldt dat het geld moet komen uit de begroting van het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Hier wordt het kwaliteitsinstituut namelijk ondergebracht. Hoeveel geld er is bestemd voor het kwaliteitsinstituut is onduidelijk. De inhoudelijke bespreking van de CVZ-begroting staat begin november op het programma. Het CVZ verwacht er echter geld bij te krijgen. Een woordvoerder: “Het CVZ krijgt er extra taken bij. De totale CVZ-begroting is niet genoeg om die taken uit te kunnen voeren.” Dit jaar krijgt het CVZ 41 miljoen euro. Dat bedrag is vergelijkbaar met dat van vorig jaar. Wat het kwaliteitsinstituut de komende jaren gaat kosten, “moet nog worden becijferd”.

Leidende instituut
Het kwaliteitsinstituut moet het leidende instituut worden dat kwaliteit in de zorg inzichtelijk maakt en zorgaanbieders in care en cure moet aansporen om kwaliteitsstandaarden te ontwikkelen voor behandelingen. Doen zorgaanbieders dit niet of zijn ze te laat, dan mag het kwaliteitsinstituut zelf eisen vaststellen. Ook het openbaar maken van uitkomsten, zoals de sterftecijfers van ziekenhuizen of het percentage infecties na operaties, behoort tot het beoogde takenpakket. Op dit moment worden deze taken uitgevoerd door verschillende organisaties, zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het College voor zorgverzekeringen en de Nederlandse Zorgautoriteit.

Functioneren in 2013
In 2012 starten de voorbereidingen, in 2013 moet het instituut volledig functioneren. Pieter Vierhout, voorzitter van de Regieraad kwaliteit van zorg, maakt zich niet zo druk. “Het is nog niet uitgekristalliseerd. Het is niet vreemd dat in dit stadium nog weinig bekend is over de kosten. Er zijn delen die worden opgeheven, zoals Zichtbare Zorg en de Regieraad. Men verwacht dat het kwaliteitsinstituut niet meer gaat kosten dan de som van deze delen, eerder minder. Er is nu wel grote zekerheid dat het kwaliteitsinstituut er komt.”

Bron:
Zorgvisie

Lees meer over: Kennis, Kwaliteit
tand - kapot - erosie

Proefschrift: de risico factoren van tanderosie bij kinderen in de 21e eeuw

Promotie: Dental erosion in children: risk factors: in daily life in the 21st century

Datum: 11 oktober 2011, 15.45 uur
Locatie: VU, Aula, Amsterdam
Spreker: Dien Gambon
Promotoren: Prof.dr. A. van Nieuw Amerongen (emeritis) en prof.dr. E.C.I. Veerman, Orale Biochemie ACTA
Copromotor: dr. H.S. Brand, Orale Biochemie ACTA

Op dinsdag 11 oktober a.s. verdedigt Dien Gambon haar proefschrift: Dental erosion in children: risk factors: in daily life in the 21st century.

Conclusie onderzoek risico factoren van tanderosie bij kinderen in de 21e eeuw

Een algemene conclusie van dit proefschrift is dat veel factoren in de 21ste eeuw kunnen leiden tot tanderosie bij (jonge) kinderen en adolescenten. Kennis van de risicofactorren en beschermende factoren zijn een voorwaarde om tanderosie te voorkomen. Vandaar dat ouders en kinderen uitgebreide en begrijpelijke informatie moeten krijgen over de risico’s die het eten en drinken van zure voedingsmiddelen met zich mee brengen en ook advies moeten krijgen over eet- en drinkgewoonten die tandvriendelijk zijn.

Bekijk het proefschrift

Bron:
ACTA


Download brochure proefschrift-gambon-2011.pdf
Lees meer over: Kennis, Kindertandheelkunde, Mondhygiëne, Onderzoek, Thema A-Z
kind - tandenpoetsen

Gekke Bekken Club leert kinderen zelfstandig tandenpoetsen

De Gekke Bekken Club stimuleert kinderen om zelfstandig tanden te poetsen voor een gezond gebit en bestaat uit een website, app en een boekje. De Gekke Bekken Club is een initiatief van Philips Sonicare en Blink Uitgevers, uitgever van o.a. Okki, met medewerking van kindertandarts Gert Stel en de Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten (NVM). De Gekke Bekken Club is begin september van start gegaan.

Goed leren poetsen
“Ouders ervaren het tandenpoetsen bij kinderen vaak als een lastig moment en jonge kinderen zijn motorisch onvoldoende in staat goed te poetsen”, vertelt Gert Stel, kindertandarts aan het Universitair Medisch Centrum Groningen. “Een slecht melkgebit kan gevolgen hebben voor het volwassen gebit, het is dan ook voor kinderen belangrijk goed te leren poetsen.”

Gekke Bekken Club
De website, www.gekkenbekkenclub.nl, is een interactief platform waar kinderen tips, informatie voor hun spreekbeurt en moppen kunnen vinden over tanden. Ook is er een speciale pagina voor ouders met tips over hoe je kinderen het beste kunt helpen met tandenpoetsen. De website bevat een directe link naar de Gekke Bekken App.

De Gekke Bekken App is geschikt voor iPhone en Android en geeft kinderen gedurende twee minuten poetsinstructies. Hierna worden ze beloond met de Gekke Bekken Rap of kunnen ze een grappige foto maken van hun schone gebit en deze uploaden op de website. Iedere maand maakt de ‘gekste bek’ kans op een Sonicare Okki pakket.

Daarnaast is er ook het Gekke Bekken Boek, een boekje met informatie over tanden, spelletjes, moppen en uitleg over hoe je het beste je tanden kunt poetsen. Het Gekke Bekken Boek ligt vanaf september bij tandartsen in de wachtkamer.

Tandenpoetsfun
In de Gekke Bekken Club staan het karakter Okki en zijn side-kick Bik centraal. Dieneke Kuijpers, Blink Uitgevers, legt uit: “In Okki en Bik komen humor en educatie samen waardoor kinderen spelenderwijs gemotiveerd worden om dingen te doen of te leren die ze uit zichzelf niet snel zouden doen. Het concept is door Blink samen met kinderen bedacht en ontwikkeld. Hierdoor is de kans dat de Gekke Bekken Club door kinderen omarmd wordt, extra groot.”

Bron:
Philips

Lees meer over: Communicatie patiënt, Kennis
tandbacterie

Nader inzicht in hechtingskracht mondbacteriën

Promotieonderzoek

Datum: 26 september 2011, 11.00 uur
Locatie: Aula Academiegebouw Rijksuniversiteit Groningen
Adres: Broerstraat 5 te Groningen

Promotor: H.J. Busscher, H.C. van der Mei en Y. Ren

Meer kennis over biofilm-adhesie nodig
Steeds meer mensen doen een beroep op orthodontische zorg. Het is daarom belangrijk dat er meer kennis beschikbaar komt over biofilm-adhesie, de hechting van bacteriën aan en rondom de materialen die de orthodontist in de mond plaatst. Immers: hechting van bacteriën kan leiden tot een scala aan problemen, zoals afbraak van tandglazuur en ontsteking van het tandvlees.

Hechtingskrachten
Van alle orthodontische materialen oefenen ruwe cementoppervlakken de sterkste hechtingskrachten uit op bacteriën die in de mond voorkomen, zo blijkt uit onderzoek dat UMCG-promovendus Li Mei met behulp van atomic force microscopy (AFM) verrichtte. Hierna hechten bacteriën zich het sterkst aan roestvrij staal en glazuur. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe krachtiger de hechting van de biofilm wordt, zo blijkt verder. Dit is te verklaren uit het ontstaan van zogeheten waterstofbruggen, toont Li Mei aan. Wanneer er speeksel voorkomt, neemt de hechtingskracht sterk af. Ook de mate van elektrische geleiding van een materiaal heeft invloed op de hechtingskracht. Wanneer aan een composiet quaternair ammonium wordt toegevoegd, vermindert de hechtingskracht van bacteriën.

Curriculum Vitae
Li Mei (Shandong, China, 1982) verrichtte zijn onderzoek aan de afdelingen Biomedische technologie en Orthodontie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waar hij ook na zijn promotie werkzaam blijft. De titel van zijn proefschrift luidt: “Bacterial adhesion forces and biofilm prevention on orthodontic materials”.

Bron:
UMCG

Lees meer over: Kennis, Onderzoek, Orthodontie, Thema A-Z
dossier, map

Schippers steunt doorstart EPD

Minister Edith Schippers steunt het plan dat Nictiz heeft ingediend voor een doorstart van het Landelijk Schakelpunt (LSP), de motor van het Landelijke EPD. Dat blijkt uit een brief die de minister aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.

De minister kan zich vinden in de randvoorwaarden die Nictiz voor een doorstart heeft geformuleerd. Het is de bedoeling dat de zorgsector zelf de verantwoordelijkheid overneemt voor het in stand houden van het EPD. Dit is noodzakelijk geworden nadat de Eerste Kamer eerder dit jaar het benodigde wetsvoorstel voort het EPD verwierp. Nictiz houdt een rol, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van standaarden.

Doorstartmodel
Al eerder kwamen de contouren van het Doorstartmodel Landelijke Infrastructuur naar buiten. Nictiz draagt het beheer van het Landelijk Schakelpunt over aan een neutrale partij: het Servicecentrum Zorg Communicatie (SZC). Een Vereniging van Zorgaanbieders draagt in het model de verantwoordelijkheid voor de informatieuitwisseling.

Opzet behouden
Het LSP is een datakoppelaar. Op basis van het Burgerservicenummer (BSN) van de patiënt wordt via het LSP de inhoud van het medisch dossier voor iedere zorgverleners beschikbaar gemaakt. De feitelijke gegevens blijven daarbij op de harde schijf van de zorgverlener staan. In het doorstartmodel wordt die opzet gehandhaafd.

Tijdspad

Nictiz wil eind september de overeenkomst met de op het huidige LSP aangesloten zorgverleners opzeggen. Gelet op de opzegtermijn, is het LSP dan vanaf 1 januari 2012 uit de lucht. Vanaf die datum zou een ‘neutrale partij’ de dienst dus moeten overnemen. De koepels van huisartsen, apothekers en huisartsenposten kijken momenteel naar de mogelijkheden hiervoor. Naar schatting is jaarlijks een budget van 7 tot 10 miljoen euro nodig voor het LSP, een bedrag dat door de zorgaanbieders zelf moet worden ingelegd. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft al aangegeven dat het bedrag in de zorgproducten verrekend kan worden.

Voorwaarden
Eén van de randvoorwaarden die Nictiz aan een veilige overdracht stelt, is dat op 1 november 2011 minstens 70 procent van het benodigde budget binnen moet zijn. Op basis van de privacywetgeving moeten bovendien alle Burgerservicenummers die in het LSP zijn opgeslagen verwijderd worden. Omdat het LSP in particuliere handen komt, moeten burgers na de doorstart expliciet toestemming geven voor het uitwisselen van hun medische gegevens via LSP.

Continuïteit
Nictiz stelt dat sluiting van het huidige LSP aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg en elektronische communicatie. Als de overdracht niet op tijd geregeld is, moeten zorgaanbieders bijvoorbeeld tijdelijk kunnen terugvallen op oudere systemen.

Voorlichting
Minister Schippers geeft in haar reactie aan dat ze alle Nederlanders via een huis-aan-huis-brief op de hoogte zal stellen van de wijzigingen. Daarvoor heeft ze een budget van 2,5 miljoen euro gereserveerd. (Daan Marselis)

Bron:
Skipr

Lees meer over: E-health, Kennis
Kindergebit

Kindertandheelkunde; als je het niet kan, moet je het niet doen – Jaap Veerkamp

Verslag van de lezing van Jaap Veerkamp over kindertandheelkunde tijdens de 8e Talking Points in Dentistry van GSK.

De spreker Jaap Veerkamp, werkzaam bij de sectie kindertandheelkunde van ACTA, begon zijn betoog met de dilemma’s die de zorg voor kindergebitten kent, zowel in de diagnostiek als in de behandeling. Kinderen moeten nu eenmaal anders benaderd worden dan volwassenen. Kinderen snappen het niet, willen het niet, kunnen het niet, hebben mondige ouders die bovendien andere prioriteiten hebben en internet voor waar aannemen. Kinderen onder de 5 jaar zijn het lastigst te behandelen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat maar liefst 80% van de behandelaars graag zou willen verwijzen. Verder blijkt dat tandartsen die meer zorg besteden aan de gebitten van jonge kinderen, dat later ook doen. De groep die kinderen behandelt, doet dat op alle terreinen (o.a. preventief, curatief).

Eerste twee jaar cruciaal

De gebitten van de meeste kinderen worden pas tussen het derde en zevende levensjaar voor het eerst door een tandheelkundig zorgverlener bekeken. Maar de eerste twee jaar na doorbraak zijn cruciaal. Zo is er een significant verschil in glazuurhardheid van opvolgende leeftijdsgroepen. Hoe jonger een tand hoe zachter het glazuur. En andersom: hoe langer een element in de mond zit, des te dikker de glazuurlaag wordt. Glazuur moet minimaal twee jaar “rijpen” voordat het een goede hardheid heeft. Juist in die fase moeten professionals ouders op de gevaren wijzen! Cariës die door hypomineralisatie ontstaat, verloopt sneller. Uit onderzoek bleek dat kinderen die heel vroeg gaatjes kregen, een 5 tot 6 keer grotere kans hebben op cariëstoename. Maar je weet pas wat er aan de hand is als je het ziet. En daar ligt nu net het probleem. Het is verdraaid lastig in een mond te kijken van heel kleine kinderen. Vaak als je één caviteit ziet, is er kans op nog veel meer caviteiten en stuit je veelal op een megaprobleem. Met andere woorden: zonder post eruptieve remineralisatie gaat het van kwaad tot erger. Daarom moet de nadruk op preventie liggen.

Gedrag bekijken

Bij de diagnostiek bij kinderen is het heel erg belangrijk naar het gedrag van het kind te kijken. Kan het kind bijvoorbeeld ijs eten? Kan hij wat hij normaal lekker vindt nu nog eten? Kijk wat er gebeurt als je een kies open boort. Bij heftige bloeding zal de kies eruit moeten. Is de bloeding niet heftig, dan kan er een kroon op. Een passende behandeling houdt waar mogelijk rekening met de leeftijd van het kind, is gebaseerd op röntgenfoto’s, is gekoppeld aan preventie en aan het geven van een toelichting aan de ouders. Door zo jong mogelijk foto’s te maken kan de professional de diagnose beter stellen. Ook kan hij met meer kracht een preventief beleid instellen. Als het niet lukt om foto’s te maken, leg dat dan aan de ouders uit.

Vooraf bespreken met ouders

Sowieso is het advies aan de professional dat hij altijd vooraf met de ouders bespreekt wat hij wel en wat hij niet kan doen. Hij geeft daarbij ook aan wat hij van de ouders verwacht. Mag hij bijvoorbeeld onder dwang de mond van het kind openen als die dat zelf niet doet? Hij kijkt daarbij altijd kritisch naar zijn eigen functioneren en zegt een keer sorry in een gesprek met de ouders. Sorry neemt veel stress weg en kan klachten voorkomen.

Resumerend

Tot slot en resumerend adviseerde Veerkamp: “Kies altijd een behandeling in het belang van het kind, realiseer dat cariës bij kinderen anders is en maak tijdig röntgenfoto’s. Daarbij is het beter om niet te restaureren dan slecht. Creëer optimale omstandigheden om de behandeling uit te voeren en maak bij twijfel een tweede foto. Onderschat het klinische beeld niet, maak eerder simpele restauraties en extraheer meer.”

Bron:
GSK

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
Welke informatie plaatst u op uw website?

Welke informatie plaatst u op uw website?

De overheid stelt als één van de randvoorwaarden van vrije prijsvorming dat praktijken een prijslijst publiceren op hun website vanaf januari aanstaande. Welke informatie plaatst u op uw website? Voorbeelden van goede praktijkwebsites.


Welke informatie?
Voor patiënten is het prettig de volgende informatie op uw praktijkwebsite terug te kunnen vinden:  

  • Adres, contact gegevens, openingstijden en routebeschrijving.
  • Team: wie is de tandarts, mondhygiënist, preventieassistente, assistente. Het liefst met foto’s.
  • Mogelijke behandelingen.
  • Uitleg en informatie over de behandelingen.
  • Tarieven en vergoedingen (vanaf januari 2012)
  • Inschrijven en afspraken maken. Eventueel een mogelijkheid om online in te schrijven en zelf afspraken te maken
  • Wat te doen bij een klacht over de behandelaar?

Onderscheidend
Daarnaast is het belangrijk aan te geven op welke punten uw praktijk zich onderscheidt van die van uw collega’s.  Heeft u een grote, goed georganiseerde praktijk? Een middelgrote praktijk waar alle disciplines aanwezig zijn. Of heeft u een kleine praktijk waarbij persoonlijke aandacht hoog in het vaandel staat. Misschien biedt u wel een combinatie hiervan aan. Een patiënt proeft graag via uw website wat meer over de sfeer in uw praktijk.

Extra’s
Naast de basis informatie kom je veel meer tegen op de huidige websites; van een filmpje met een tour door de praktijk tot chatten met één van de behandelaars. Een slideshow van foto’s van de praktijk en bijpassende muziek of een welkomstberichtje zijn ook leuke extra’s. Deze persoonlijke toevoegingen maken uw website aantrekkelijker.

Ook opleiding en nascholing van het team kunt u vermelden op uw website. Het vermelden van uw lidmaatschap van het KRM/KRT kan uw patiënt eveneens meer vertrouwen geven.

Ontwikkeling van uw website
Een eenvoudige website met basis informatie kunt u gemakkelijk zelf maken. Bent u niet zo handig hierin of heeft u geen tijd hiervoor, dan kunt u er ook voor kiezen een website door een webdesigner te laten ontwerpen en te onderhouden. Een derde optie is het kiezen van een basis tandheelkundewebsite waarbij u zelf de details invult. Diverse aanbieders zijn actief in deze markt.

Voorbeelden
Hieronder ziet u een aantal voorbeelden van leuke, duidelijke en soms ook vernieuwende websites.


Geertsema Tandartsencombinatie, Groningen, www.tandartsencombinatie.nl



Mondclinic, Rotterdam, www.mondclinic.nl


Mondzorgkliniek Oud-Beijerland, www.mondzorgkliniek-oudbeijerland.nl



Tandheelkundig Centrum Nederland, Alkmaar, www.tcn.me



Fraai tandartsen, Rotterdam www.fraaitandartsen.nl


Door: Melissa Link, mondhygiënist


Lees meer over: E-health, Kennis