Occlusie opbouw is een kwestie van de juiste keuze

occlusie opbouw is kwestie juiste keuze

Bij occlusieopbouw is het bereiken van nieuwe fysiologische intermaxillaire verhoudingen dé grote uitdaging. Eenmaal gevonden, dient deze nieuwe relatie zodanig te worden vastgelegd dat de rest van de behandeling een relatief eenvoudige invuloefening kan zijn. Het belang van occlusale aspecten van restauraties die via een indirecte techniek zijn vervaardigd is groot. Een overzicht van richtlijnen van occlusie en articulatie.

Verslag van de lezing van tandarts-gnatoloog Ben Derksen.

Gnathologie

Er is weinig wetenschappelijke kennis beschikbaar over occlusie en articulatie. Tijdens de opleiding Tandheelkunde wordt hier te weinig aandacht aan besteed en het is bekend dat er veel verschillende inzichten bestaan over dit onderwerp. Het boek van Jeffrey P. Okeson is een goede leidraad voor de concepten omtrent occlusie en articulatie. Echter is de relatie tussen occlusie en functie dermate complex dat het (volgens de criteria van evidence based dentistry) wellicht nooit zal lukken individuele occlusale factoren te relateren aan specifieke aspecten van occlusie.

Iedere patiënt heeft een andere occlusie. Functie kan verstoord raken door onjuiste behandeling, trauma, pathologie of iatrogenese. Dit laatste is een stoornis in functie ten gevolge van tandheelkundig handelen, bijvoorbeeld door overmatige mondopening, abrupte occlusale veranderingen of accumulerende stoornissen. Het doel van de tandheelkundige behandeling is behoud of herstel van een fysiologische occlusie.

Momenteel is er sprake van een toenemende focus op occlusie. Een voorbeeld is het gebruik van de T-scan, een apparaat dat premature en te zwaar belaste contacten op een objectieve manier kan detecteren. Een valkuil voor deze toenemende focus is dat we ‘occlusie neuroten’ creëren. Hieronder vallen patiënten die constant het gevoel hebben dat hun kiezen niet goed op elkaar komen.

Richtlijnen occlusie en articulatie
Aan de hand van de huidige literatuur kan gezegd worden dat klinische richtlijnen gebaseerd moeten zijn op zowel de biomechanische principes als ‘the state of art’ van de huidige therapeutische paradigma’s (Taylor et al. 2005).

Volgens H. Beyron (1954) moet occlusie voldoen aan de volgende criteria:

  • Er moeten zoveel mogelijk centric stops bilateraal aanwezig zijn bij het sluiten in maximale occlusie.
  • Elementen in de zijdelingse delen moeten zo veel mogelijk axiaal belast worden.
  • Achterwaartse beweging (retrusie) moet plaatsvinden zonder occlusaal contact.
  • Er moet sprake zijn van afwezigheid van occlusaal contact in andere richtingen dan de beweging zelf. Voorbeelden zijn groepsgeleiding tijdens laterale bewegingen en frontcontact tijdens proale beweging.
  • Aanwezigheid van adequate verticale dimensie (VDO).

Carlsson et al. (2010) noemt de volgende dogma’s:

  • De condylus positie is de superioranteriore positie van de condylus in de fossa, met discus in positie.
  • Occlusie (en articulatie) is het gelijkmatig en gelijktijdig contact posterior in centrale relatie. Bij een rechtopstaande hoofdhouding is er een zwaarder contact posterior dan anterior.
  • Er is sprake van disclusie van de postcanine elementen door frontelementen bij excentrische bewegingen: minst steile geleiding bij het streven naar disclusie.

Occlusale essentie (Derksen, Versteegh & Battistuzzi 1994)
Occlusie moet voldoen aan:

  1. Occlusale stops
  • De ‘vier poten’: In alle kwadranten moet sprake zijn van afsteuning.
  • Occlusal KISS’:
    • Bilateraal, gelijktijdig occlusaal contact bij habitueel dichtbijten.
    • Disclusie posterior bij excentrische bewegingen.
    • Geen belemmeringen in de ‘envelope of function’ van Posselt:
      • Functional angle of occlusion’ (Klineberg): in een keer dichtbijten zonder belemmering.
  1. Geledingsbanen
  • Overbite
  • Vloeiend

Knobbeltop-fossa (crista) contact
Eén stabiele occlusale stop per element kan volstaan (axiale kracht). Knobbeltop-fossa (crista) contact is heel belangrijk en eenvoudig te realiseren. Dit betekent één contact per element (axiale krachten).

Fysiologische overbite en overjet

  1. Overbite

Een overbite van 3,5-4 millimeter is ideaal, dit komt overeen met de lengte van de helft van de klinische kroon van de onderincisieven. Vaak wordt de overbite orthodontisch anders afgeleverd. Wanneer de overbite te klein (2mm) is dan heeft dit invloed op de geleidingsbaan.

  1. Overjet

De ideale overjet is 2-3 mm met vrijheid tot bewegen.

Occlusie stoornissen
Onder occlusale stoornissen vallen:

  1. Hyperbalanscontacten
    • Contact posterior zorgt bij protrusie voor disclusie. Kenmerkend is dat hierdoor TMJ klachten ontstaan.
    • Contact aan de balanszijde verhindert contact aan de werkzijde.
  2. Te steile knobbelhelling aan de werkzijde met inhiberend effect op de laterale bewegingen.

Het kauworgaan
De m. Masseter zorgt ervoor dat de kaken tegen elkaar worden getrokken. Het kaakgewricht en de gebitselement vangen dit op. Bij extreem gebruik van deze kauwspieren is het dus niet vreemd dat dit kan leiden tot TMJ klachten of (ernstige) slijtage van gebitselementen.

Klinische complicaties bij implantaten
Osteointegratie lijkt zeer goed bestand tegen zware belasting. De meest voorkomende complicaties bij implantologie ten gevolge van zware krachten zijn chipping en het losraken van restauraties. Door een bredere fossa te maken (2,5 millimeter) wordt deze kans kleiner. Er moet meer onderzoek gedaan worden naar het effect op suprastructuren/restauraties bij implantaten (Barlett et al. 2007).

Restaureren
Bij het vervaardigen van restauraties ligt in het anteriore gebied de focus op de esthetiek. In de zijdelingse delen ligt de eerste focus op duurzaamheid. Welke materialen het beste gebruikt kunnen worden in welke situatie is niet heel duidelijk. Monolithisch materiaal is keihard maar zolang dit materiaal glad is, heeft dit geen nadelige gevolgen.

Verticaal dimensie verlies (VDO)
De ideale verticale dimensie is de verticale dimensie waarbij met minimaal tandheelkundig ingrijpen goede esthetiek en functionaliteit gecreëerd kan worden.
Wanneer er sprake is van slijtage dan vindt er altijd uitgroei van elementen plaats. Er moet dus een beetverhoging plaatsvinden.
Wanneer de ‘vier poten’ ontbreken moet er vanuit de centrale relatie gewerkt worden waarbij de kaakkopjes juist in het kaakgewricht geplaatst worden. De 3 P’s zijn een goed concept:

  1. Position: de positie van de condylus in het kaakgewricht.
  2. Place: de positie van tanden ten opzichte van elkaar.
  3. Pathway: er moet sprake zijn van een geleidingsbaan.

Parameters reorganisatie beet
De parameters voor het reorganiseren van de beet zijn gelijk aan de parameters die gebruikt worden voor het vervaardigen van een volledige prothese.

Parameters:

  1. Incisaallijn
  2. Kaakpositie
  3. Overbite
  4. Occlusievlak
  5. Excentrics
  6. Interdigitatie

Conclusie
Je moet streven naar occlusie-behoud. Occlusie-behoud is een kwestie van duurzame kiezen.

Ben Derksen studeerde tandheelkunde in Utrecht. Vervulde de dienstplicht als tandarts en nam een algemene praktijk over in Arnhem. Hij was 12 jaar parttime werkzaam in de Bijzondere Tandheelkunde (Zwolle) met als hoofdaandachtsgebieden gnathologie en uitgebreide restauratieve behandelingen al dan niet met behulp van implantaten (1989-2001). Sinds 2002 voert hij naast zijn algemene praktijk ook een verwijspraktijk voor implantologie, gnathologie en gebitsrehabilitatie, die vanaf 2009 gevestigd is aan de rand van Arnhem. In de loop der jaren werd hij erkend als tandarts-gnatholoog (register NVGPT), implantoloog (register NVOI) en restauratief tandarts (register NVVRT).

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van Ben Derksen tijdens het congres Posterior2016 van Bureau Kalker.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z