Meer kans op glazuur erosie door het drinken van thee

Meer kans op glazuur erosie door het drinken van thee

Het pH niveau van de meesten soorten thee is zo hoog dat het de kans op glazuur erosie kan vergroten. Dit bleek nadat onderzoekers uit de Verenigde Staten de pH en fluoride niveaus van 460 verschillende soorten thee hadden vergeleken.

Verschillende soorten en smaken thee

Constanza Fernández en haar team van onderzoekers van het Midwestern University College of Dental Medicine in Downer’s Grove, Illinois bestudeerden zeven soorten thee met elk acht verschillende smaak categorieën. Van elke thee werd een theezakje voor 5 minuten in 200 milliliter kokend gedeïoniseerd water gezet. Ook werden er thee samples gemaakt met fluoride kraanwater.

Hoge pH en fluoride waardes

Vervolgens gebruikten de onderzoekers fluoride-ion selectieve elektrodes en pH elektrodes om de pH en fluoride waardes in de thee te kunnen meten. Hieruit bleek een gemiddelde fluoride concentratie van 1.49 en een gemiddelde pH waarde van 4.88. Zwarte, groene en oolong thee bleken de hoogste waardes te bevatten, en kruidenthee de laagste. Gebruik van fluoride water verhoogde de fluoride concentraties met 0.76, onafhankelijk van het type thee.

Mogelijk risico op tanderosie

De onderzoekers concluderen dat thee het risico op tanderosie kan verhogen. Echter maakten zij hierbij wel de kanttekening dat de meeste zwarte en groene thee wel een natuurlijke bron van fluoride is.

 

Bron:
DrBicuspid, prestentatie van onderzoeksresultaten tijdens de 2019 International Association for Dental Research (IADR) meeting in Vancouver, British Columbia.

Lees meer over: Thema A-Z, Voeding en mondgezondheid
tandarts-materiaal

Risico op besmetting in Catharina Ziekenhuis Eindhovens wegens niet navolgen richtlijnen

649 patiënten van het Catharina Ziekenhuis Eindhoven worden teruggeroepen wegens een kans op bloedbesmetting. Tijdens het verwijderen van tandsteen met een ultrasoontip is niet volgens de laatste hygiënerichtlijnen gewerkt.

Instrumenten niet verhit

In het ziekenhuis werd bij de gedupeerde patiënten na januari 2014 het gebit gereinigd. Tijdens het weghalen van tandsteen kan het tandvlees beginnen te bloeden en kan de tip dus besmet raken. Tussen behandelingen door zou het instrument dus volgens de richtlijnen moeten worden schoongemaakt met alcohol en worden verhit. Dit laatste gebeurde echter niet.

Kleine kans op besmetting, “maar niet nul”

Alle patiënten hebben nu per brief te horen gekregen dat ze terug worden geroepen voor bloedonderzoek. Een woordvoerder van het ziekenhuis laat weten dat er maar een klein risico op besmetting is, “maar niet nul”. De virussen in kwestie, hepatitis B hepatitis C en hiv, komen namelijk niet vaak voor in Nederland. Ook bloedt het tandvlees niet altijd en wordt tijdens de behandeling veel water gebruikt wat de besmettingskans gering maakt.

Ziekenhuis stopt met gebitsreiniging

Vanaf heden worden patiënten waarbij tandsteen moet worden verwijderd doorverwezen naar de tandarts. Het ziekenhuis zal zelf geen mondhygiënebehandelingen meer uitvoeren.

Bron:
Catharina Ziekenhuis

Lees meer over: Praktijkhygiëne, Thema A-Z
Lustrumcongres-paro

Lustrumcongres Paro2020: Paro Praktijk Utrecht en Implantologie Utrecht

Succesvol soft tissue management met dr. Otto Zuhr

Op 19 juni 2020 komt topspecialist dr. Otto Zuhr naar Nederland als keynote speaker tijdens het lustrumcongres van de Paro Praktijk Utrecht en Implantologie Utrecht. Een unieke gelegenheid voor u om gedurende vier lezingen te zien dat zorgvuldig management van het zachte weefsel rondom implantaten essentieel is om aan te kunnen sluiten bij de hoge esthetische verwachtingen van onze patiënt.

Er is een aantal belangrijke aspecten waarvan is vast komen te staan dat deze essentieel zijn om een mooi behandelresultaat te verkrijgen: een zorgvuldige planning van de initiële incisie, goede vormgeving van de flap, voorzichtige mobilisatie van de flap, maar ook het secuur hechten van de flap om voldoende stabiliteit te krijgen. Begrip van het verloop van de vroege wondgenezing helpt bij het management van de zachte weefsel om een mooie, natuurlijke contour te verkrijgen. Adequate kennis van de histologische samenstelling van het palatum is belangrijk om te begrijpen hoe dit kan dienen als donorsite voor een zacht weefseltransplantaat.

Lezingen met videobeelden

De lezingen op het gebied van parodontologie en implantologie zijn doorspekt met prachtige videobeelden die illustreren hoe de theorie in de praktijk gebracht kan worden. Dr. Otto Zuhr is een begaafd clinicus en zeer goede docent, die over de gehele wereld wordt uitgenodigd als spreker. Gegarandeerd zal hij u een hele dag weten te boeien.

Namens Fridus van der Weijden bent u van harte uitgenodigd voor deze feestelijke én vakinhoudelijke dag ter gelegenheid van 30 jaar Paro Praktijk Utrecht en 12,5 jaar Implantologie Utrecht.

Sprekers

Otto Zuhr

Otto Zuhr studeerdeTandheelkunde aan de Universiteit van Aken in Duitsland gedurende de periode 1986-1992. Hij is erkend als specialist op het gebied van de parodontologie door de Duitse Vereniging voor Parodontologie (DGParo). Samen met Marc Hürzeler heeft hij een praktijk in München waarin zij zijn gespecialiseerd in Parodontologie en Implantologie. Met meer dan 25 jaar klinische ervaring en ongeveer net zoveel jaar onderwijservaring wordt Otto Zuhr tot ver buiten de Europese grenzen gezien en gewaardeerd als een expert in zijn vakgebied. Van 2007 tot 2014 was hij bestuurslid van de Duitse Vereniging voor Parodontologie. Momenteel is hij als associate-professor verbonden aan de afdeling parodontologie van de Johann-Wolfgang-Goethe Universiteit in Frankfurt am Main. In zijn onderzoek richt hij zich op orale wondgenezing en reconstructie van de orale zachte weefsels. Otto Zuhr is auteur van diverse artikelen op het gebied van de parodontologie en implantologie. Zijn prachtig geïllustreerde boek Plastic Esthetic Periodontal and Implant Surgery werd gepubliceerd door Quintessence in 2012.

Fridus van der Weijden, gastheer

Dr. Fridus van der Weijden is tandarts, parodontoloog en implantoloog. Sinds 1989 verdeelt Fridus zijn tijd tussen de Paro Praktijk Utrecht en de vakgroep Parodontologie van het Academisch Centrum tandheelkunde Amsterdam (ACTA). Verder is hij werkzaam in de praktijk voor Implantologie Drachten.

Fridus heeft veel onderzoek verricht op het gebied van mondverzorging en parodontale therapie. Ook is hij auteur en co-auteur van meer dan 50 Nederlandstalige en 150 Internationale publicaties en spreekt hij regelmatig op congressen. Gedurende zijn carrière is Fridus lid geweest van diverse commissies en adviescolleges, waaronder het adviescollege Preventie Mond-en Tandziekte. Hiervoor ontving hij begin 2009 de een onderscheiding van het bestuur van het Ivoren Kruis. Begin 2010 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar ‘Preventie en Therapie van Parodontale Infecties’ aan de Universiteit van Amsterdam.

Voor wie?

Het congres is interessant voor zowel tandartsen, kaakchirurgen, parodontologen, implantologen als mondhygiënisten.

Programma

8:30 Ontvangst & registratie
9:00 Welkom en opening – Fridus van der Weijden
9:15 Hitting hurdles in soft tissue reconstructions: Why do things go wrong? – Otto Zuhr
10:45 Koffiepauze
11:30 The peri-implant mucosa and its impact on peri-implant disease prevention – Otto Zuhr
12:45 Lunch
13:45 Soft tissue management around implants: What we learnt in plastic periodontal surgery – Otto Zuhr
15:00 Koffiepauze
15:30 Interfaces, clinical scenarios and further indications – Otto Zuhr
16:45 Vrolijke afsluiting van de dag
17:15 Borrel

 

Lees meer over: Implantologie, Parodontologie
endodontische

Endodontische radiologie 2D vs 3D, regelgeving en indicaties

Onmisbaar voor het stellen van een diagnose voorafgaand aan het plannen van de endo-start is röntgenologische informatie. Vaak kan men, na klinisch onderzoek, met behulp van de beginsolo al veel vertellen over de anatomie van het element, de diagnose en eventueel te verwachten complicaties. Wat is de meerwaarde en wat zijn de beperkingen van de Cone Beam CT (CBCT) in de endodontologie? Wanneer zet je CBCT niet of juist wel in? Wat zeggen de richtlijnen hierover?

Verslag van de lezing van Frédérique San Giorgi en Reinier Hogeveen tijdens het NVvE-congres.

Aan de zaal wordt de vraag gesteld of de lengtefoto bij een endodontische behandeling nog nodig is. Dan blijkt dat de meeste tandartsen toch vertrouwen op de elektronische lengtebepaler.

Indien je ervoor kiest om foto’s te maken, is het belangrijk om gebruik te maken van een rechthoekige en geen ronde collimator/diafragma. De straling met een rechthoekige collimator/diafragma is een factor vier kleiner dan bij een ronde buis. Dit betekent dat je drie foute foto’s zou kunnen maken met een rechthoekige conus, voordat je aan de hoeveelheid straling zit die een ronde geeft.

2D-foto’s

Belangrijk bij het maken van 2D-foto’s is het gebruikt van richtmiddelen. Dit zorgt ervoor dat de foto’s een betere kwaliteit hebben en een grotere diagnostische waarde. Daarnaast zijn de foto’s in de tijd veel beter te vergelijken.

Röntgenfoto’s kunnen gemaakt worden met fosforplaatjes of met een sensor. Technisch gezien geeft de sensor een iets hogere beeldkwaliteit voor endodontische doeleinden dan de fosforplaatjes. Daarnaast is de belichtingstijd belangrijk voor de stralingsdosis die de patiënt krijgt . Deze tijd verschilt per element. Je merkt er weinig van als je de verkeerde belichtingstijd gebruikt, omdat de digitale systemen tegenwoordig de foto’s softwarematig aanpassen waardoor een goed beeld ontstaat. Maar bij het kiezen van steeds dezelfde belichtingstijd, overbelicht je bepaalde elementen (bijvoorbeeld onderincisieven). Dit is in strijd met het ALARA -principe. Het is daarom van belang om altijd een belichtingstabel te gebruiken.

Om de foto’s zo goed mogelijk te kunnen beoordelen kunnen nog een aantal maatregelen getroffen worden. Zo is het beter om de foto’s te bekijken in een donkere ruimte en kunnen de kwaliteit en de instellingen van de monitor van de PC ook nog van belang zijn.

CBCT

Voordat men na gaat denken over het maken van een 3D-foto is allereerst gedegen klinisch onderzoek van belang. Daarnaast een goede solo en eventueel nog een extra solo -opname gemaakt onder een hoek. Geeft dit alles bij elkaar nog niet voldoende diagnostische informatie om een gedegen behandelbesluit te nemen dan kan een CBCT soms een goede uitkomst bieden.

Ook CBCT’s zijn niet zaligmakend en hierbij kunnen we te maken krijgen met bepaalde artefacten. Ze ontstaan door nabijgelegen (metalen) restauraties of endodontische vulmaterialen. Deze kunnen zich uiten als de witte strepen en donkere gebieden die rondom het (metalen) materiaal ontstaan. Daarnaast duurt het maken van een CBCT-scan langer dan een 2D opname, waardoor de kans op bewegingsonscherpte groter is.

Er moet altijd nagedacht worden over de rechtvaardiging van het maken van een CBCT scan. Hierbij worden de diagnostische/therapeutisch voordelen voor de patiënt afgewogen tegen de potentiële risico’s of schade. Bij schade kun je denken aan de straling, maar ook aan eventuele vals positieve of vals negatieve diagnoses of de kosten voor de patiënt.

Wanneer is er een indicatie voor een CBCT scan?

Er is een indicatie voor een CBCT-scan wanneer wordt voldaan aan alle onderstaande criteria:

  • Als anamnese, klinisch onderzoek en een 2D-röntgenfoto niet voldoende zijn om tot een diagnose en/of behandelingsplanning te komen
  • Als het maken van een CBCT-scan in dit geval bewezen effectief is om wel de juiste diagnose te stellen
  • Als het potentiële voordeel voor de patiënt opweegt tegen de risico’s en mogelijke schade

Het risico bij het maken van een CBCT hangt deels als van de grootte van het veld en de resolutie. Hoe groter het veld en de resolutie, hoe groter ook de stralingsdosis.

Er zijn grofweg ongeveer acht redenen waarvoor een CBCT gebruikt zou kunnen worden binnen de endodontische diagnostiek.

  1. De diagnose van peri-apicale pathologie als er niet specifieke of tegenstrijdige symptomen en tekenen zijn
    Een element geeft klachten, maar op de solo is geen duidelijke afwijking zichtbaar. De CBCT kan dan zorgen voor betere peri-apicale diagnostiek.
  2. Bevestiging van non-dentogene oorzaken of pathologie
    Hierbij is het wederom belangrijk dat eerst een conventionele opname gemaakt wordt onder een hoek. Geeft deze nog geen uitsluiting, dan is een CBCT geïndiceerd.
  3. Beoordeling en/of management van dento-alveolair trauma
  4. Beoordeling van extreem complexe wortelkanaalsystemen zoals bijvoorbeeld een dens invaginatus
    Dit kan ervoor zorgen dat het behandelresultaat voorspelbaarder wordt.
  5. Beoordeling van extreme wortelkanaalanatomie voorafgaande aan een niet chirurgische behandeling
  6. Beoordeling van complicaties van de endodontische behandeling (bijvoorbeeld perforaties) voor behandelplanning als bestaande conventionele opnamen niet voldoende informatie geven
  7. Beoordeling en management van resorptiedefecten die klinisch gezien mogelijk nog behandelbaar zijn
    Zo kan beoordeeld worden wat de uitgebreidheid van het defect is en of de pulpa betrokken is.
  8. Pre-chirurgische beoordeling voorafgaande aan complexe peri-apicale chirurgie (bijvoorbeeld bij de achterste molaren
    Zo kan de ligging van onder andere de canalis mandibularis en sinus maxillaris bepaald worden.

Het moet duidelijk zijn dan een CBCT niet geïndiceerd is als standaard beeldvorming voor de endodontische behandeling.

Voor het maken van de CBCT zijn meerdere opties

Bij de verschillende opties horen verschillende verantwoordelijkheden.

1. De tandarts heeft zelf een CBCT en maakt hem zelf

Bij deze optie moet de tandarts de juiste scholing hebben in de vorm van een certificaat en er ook zorg voor dragen dat hij voldoende radiologie nascholing volgt (namelijk acht uur in vijf jaar). Deze informatie is opgeslagen in het KEW-dossier. De tandarts draagt er zorg voor dat de rechtvaardiging in het patiëntendossier wordt vastgelegd. De kosten worden met de patiënt besproken. Het kleinste mogelijke veld wordt gekozen met een adequate resolutie. Daarna beoordeelt de tandarts de hele scan en noteert ook eventuele toevalsbevindingen. De uitkomsten worden met de patiënt besproken en het beleid wordt hierop aangepast. Belangrijk voor het goed kunnen beoordelen van een CBCT is het hebben van voldoende kennis over de anatomie.

2. De tandarts verwijst naar een collega om de CBCT te maken

De verwijzend tandarts moet voldoende scholing hebben gehad om de patiënt te kunnen verwijzen naar een collega. Deze informatie is opgeslagen in het KEW-dossier. De verwijzer levert de in de verwijsbrief de benodigde informatie aan: zowel klinische symptomen, historie en reeds gemaakte opnames en de diagnostische vraag. De collega die de CBCT maakt is uiteindelijk verantwoordelijk voor de rechtvaardiging en heeft daarvoor al deze gegevens nodig. Vervolgens wordt de terugkoppeling door de verwijzer in het patiëntendossier genoteerd en bespreekt deze de uitkomsten met de patiënt.

3. De tandarts maakt op verwijzing van een collega de CBCT

De tandarts die de CBCT maakt moet de juiste scholing en nascholing hebben bijgehouden. Deze informatie is opgeslagen in het KEW-dossier. Hij/zij is ook verantwoordelijk voor de rechtvaardiging en voor het maken van het verslag en terugkoppeling naar de verwijzer.

Richtlijn tandheelkundige radiologie

Deze regels zijn allemaal opgenomen in de richtlijn tandheelkundige radiologie van de KNMT. Hierin staat exact gespecificeerd wie precies waarvoor verantwoordelijk is. Zo is de ondernemer verantwoordelijk voor het scheppen van omstandigheden waarbij stralingsbehandelingen veilig uitgevoerd kunnen worden op advies van de stralingsbeschermingsdeskundige (SBD). De SBD oefent toezicht uit op de stralingsbescherming in de praktijk bijvoorbeeld door het beoordelen van de stralingsrisicoanalyse.
Daarnaast moet er in iedere praktijk ook een Toezichthoudend Medewerker Stralingsbescherming (TMS) zijn. Deze persoon geeft instructies om stralingshandeling veilig uit te kunnen voeren en houdt hierbij toezicht of voert de handelingen zelf uit.
Als laatste is er nog de (blootgestelde) werknemer. Deze voert de daadwerkelijk opname uit volgens de instructie van de TMS. Deze werknemer moet hiervoor wel de juiste scholing gehad hebben.

De TMS moet tenminste vier uur in de vijf jaar besteden aan radiologienascholing. De blootgestelde werknemer één uur in vijf jaar.mits de TMS ook een certificaat heeft voor het beoordelen en maken van CBCT’s dan geldt de regel acht uur radiologienascholing in vijf jaar.

In de richtlijnen staan daarnaast de voorwaarden waaraan de apparatuur moet voldoen. Zo moeten de normale röntgenopname apparatuur en de OPT geregistreerd worden. Voor de CBCT is een vergunning nodig. De apparatuur moet jaarlijks gekeurd worden. Hierbij wordt het apparaat gekalibreerd en wordt er een service rapport toegevoegd in het KEW. De vergunning voor de CBCT moet voor februari 2020 rond zijn.

Bij het maken van de CBCT moet een keuze gemaakt worden voor de veldgrootte. Over het algemeen geldt dat de CBCT-apparaten met een grote veldgrootte beter geschikt zijn voor implantologie. Een kleine veldgrootte is beter geschikt voor endodontische diagnose. Bij de CBCT’s met een klein veld is de sensor vaak beter.

De kernboodschap

  • De CBCT is een waardevol aanvullend diagnostisch hulpmiddel in specifieke gevallen. Belangrijk hierbij is de dossiervorming.
  • Er is op dit moment nog maar een magere ‘evidence base’. Er moet beter gerandomiseerd onderzoek gedaan worden. Zo zou het een optie kunnen zijn om de ene patiënt die een endo nodig heeft te behandelen met een CBCT en de andere zonder. Na tien jaar worden de resultaten geëvalueerd.
  • Kies het juiste apparaat met de juiste instellingen voor het diagnostische doel rekening houdend met het ALARA (as low as reasonably practicable) principe.
  • Lees de KNMT richtlijn radiologie 2018 goed door.

Frédérique San Giorgi is tandarts en docent bij de sectie Orale Radiologie van ACTA. Daar zijn haar kerntaken CBCT-diagnostiek en verslaglegging en het geven van onderwijs. Frederique geeft radiologiecursussen voor assisterenden en mondhygiënisten door het hele land. Ze is werkzaam als tandarts-algemeen practicus in Voorhout. Daarnaast is ze actief als bestuurslid van de Nederlandse Vereniging van DentoMaxilloFaciale Radiologie (NVDMFR).

Dr. Reinier Hoogeveen is tandarts en universitair docent bij de sectie Orale Radiologie van ACTA. Reinier is stralingsdeskundige Niveau 3. Hij is betrokken bij het onderwijs en bij cursussen (onder andere de CBCT-cursus), de patiëntenzorg (CBCT-diagnostiek en verslaglegging voor verwijzers) en het onderzoek van de afdeling (dosisreductie). Daarnaast is hij werkzaam in zijn eigen praktijk, waar hij zich toegelegd heeft op radiologie en orthodontie.

Verslag voor dental INFO door tandarts Paulien Buijs van de lezing van Frédérique San Giorgi en Reinier Hogeveen tijdens het NVvE-congres De endo start.

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z

Hoe help je ouders het poetsgedrag van hun kinderen te verbeteren?

Hoe kun je als mondzorgprofessional ouders helpen gezond gedrag vol te houden bij kinderen waarmee gaatjes worden voorkomen? Dr. Maddelon de Jong, tandarts-pedodontoloog, en dr. Denise Duijster, onderzoeker, vertelden tijdens Quality Practice hoe zij met de Uitblinkers-methodiek ouders motiveren om het poetsgedrag bij hun kinderen te verbeteren.

Cariës voorkomen

Wanneer zijn we tevreden over onze inzet rondom preventie bij kinderen? Is dat als we een van de vijf gaatjes voorkomen of als we vrijwel alle gaatjes kunnen tegenhouden? De verwachting is wel dat we 100% scoren. Dus dan hebben we nog een hoop te doen…
Hoe kunnen we cariës voorkomen? Sealen? Fluoride? Dat is effectief, maar alles begint natuurlijk bij goede zelfzorg. Enkel adviezen geven, werkt hierbij niet. Het is niet zo dat als je zegt ‘je moet beter poetsen’, dat het dan direct gebeurt. Je zal teleurgesteld zijn, dat je voorlichting niet resulteert in gedragsverandering en daar zal je patiënt ook niet vrolijk van worden. Wij weten zelf ook allemaal wel dat dagelijks twee stuks fruit en twee ons groente goed voor ons is, maar wie doet dit ook werkelijk? Als kennisoverdracht voldoende zou zijn om gezond te leven, zou niemand meer roken of alcohol drinken. Dit blijkt ook uit systematic reviews: de kennis is vaak wel aanwezig, maar er speelt vaak meer. Er zijn factoren tot ver buiten de persoon zelf die invloed hebben op wel/niet gezond gedrag vertonen. Tot aan de Haagse politiek aan toe.

Tegensputterende kinderen

In een getoonde video weet een cabaretier fijntjes uit te beelden hoe ingewikkeld iets simpels kan zijn als je kinderen hebt. Zo kan poetsen ook een enorme klus zijn om uit te voeren bij je kinderen, zeker als ze tegensputteren. Een ouder kan na een heel gevecht het uiteindelijk gered hebben om toch nog twee seconden te poetsen. De volgende dag ligt dit kindje bij jou in de stoel. En jij zegt tegen de ouder: “Dat ziet er niet zo goed uit, hè?”. Alle moed zakt dan bij de ouder in de schoenen. Ouders zeggen vaak dat tandenpoetsen best lukt, maar als je doorvraagt zal je merken dat zij tegen dingen aanlopen. Ouders vinden het lastig als er met een belerende toon tegen ze wordt gesproken: als het nooit goed is, werkt dat niet motiverend en dus averechts. Dat is goed om in je achterhoofd te houden.

Ouder- en gezinsfactoren

De ouder- en gezinsfactoren werden onderzocht door interviews af te nemen bij diverse gezinnen. Het bleek dat iedereen wist dat er twee maal daags gepoetst moet worden. Er liggen echter vele hobbels in de gezinsomgeving waardoor er niet twee keer daags gepoetst wordt.
Er zijn drie hoofdfactoren die meespelen: factoren rondom de ouder zelf (stress, vermoeienis, zelf niet de verwachting hebben dat het lukt), kind-gerelateerde factoren en factoren rondom het gezinsfunctioneren (structuur, organisatie en routine). Op al deze niveaus kunnen er hobbels zijn waardoor het poetsen niet lukt of niet goed gaat.

Uitblinkers-gespreksmethodiek

Hoe geef je dan jouw adviezen vorm? Je zal meer in gesprek moeten gaan, op zoek moeten gaan naar waar het wringt. Je moet als het ware een kijkje achter de voordeur kunnen krijgen. De passende adviezen kunnen heel eenvoudig zijn, als je ze maar bespreekbaar maakt. Hiervoor is de Uitblinkers-gespreksmethodiek ontwikkeld. Deze is geschikt voor 2- tot 10-jarige kinderen en kan in de dagelijkse praktijk gebruikt worden om poetsgedrag te verbeteren. Het is een semigestructureerde gespreksmethodiek bestaande uit tools en een script om het gesprek te leiden. Hierbij wordt achterhaald waar de ouder tegenaan loopt, waarna de aansluitende oplossingen worden besproken. Hierbij worden opvoedkundige principes toegepast.

Motivational interviewing

Motivational interviewing is een van de gesprekstechnieken die in deze methode verweven zit, naast alle andere technieken om een gelijkwaardig gesprek te krijgen. De sprekers geven het advies om niet alleen te zenden, want dat is eenrichtingsverkeer. “Hou het positief en stel veel vragen. Geef de ouder veel complimenten. Toon begrip en betrek de ouder bij de aanpak. Het belangrijkste is, dat je je focust op het positieve. Wat gaat er al goed? Zet de ouder eerst in zijn kracht en vraag daarna pas naar moeilijke momenten.”

Hobbels

Bij de Uitblinkers-methodiek horen negen kaarten met hobbels. Deze hobbels zijn tijdens het onderzoek geïdentificeerd. Daar komen de drie factoren ook aan bod. Op de kaarten is een tekening te zien van een hobbel. Een van de hobbels is de vermoeide of gestreste ouder. Tandenpoetsen heeft dan niet de prioriteit, doordat er al zo veel speelt. Een niet-meewerkend kind kan ook een hobbel zijn of de ouder die het kind niet wil dwingen. Of het kind dat te vermoeid is of dat het poetsen pijn doet. Ook drukte in de ochtend of juist in de avond kan een hobbel vormen.

Uitblinkers-gesprek

De sprekers doen voor hoe zo’n Uitblinkers-gesprek zou kunnen lopen. De tandarts of mondhygiënist: “Wat gaat er goed bij het tandenpoetsen?” De ouder: “Er wordt twee keer daags gepoetst. Ik doe het in de ochtend en mijn man in de avond.” “De taken zijn goed verdeeld in elk geval. Dat klinkt goed georganiseerd. Zijn er momenten waar je van denkt, dit is toch wat moeilijker?” “Wel eens, als hij in de avond niet goed wil meewerken. Dan is het wel een strijd.” “Maar dan lukt het wel?” “Meestal wel, maar als hij dan moe is, dan sla ik het even over en dan denk ik, dat komt morgen wel.” “Wil je eens kijken in de kaarten of je iets herkent?” Uiteindelijk moet er één kaart gekozen worden met de hoofdreden waarom het niet altijd soepel loopt. Ouders vinden de kaarten heel herkenbaar en fijn.
Daarna ga je samen kijken naar de mogelijke aanpak. Er bestaan hierbij twee theorieën: stimuluscontrole en operante conditionering.

Stimuluscontrole

Bij stimuluscontrole staat het creëren van een stabiele omgeving centraal, het structuren van tijd bijvoorbeeld. Structureer niet alleen de tijd, maar ook de ruimte. Je moet er even achter komen hoe het nu bij hen werkt thuis. Het is bij stimuluscontrole belangrijk dat dingen op een vaste tijd en in een bepaalde volgorde gebeuren. Het mooie is dat kinderen er dan op een gegeven moment zelf om gaan vragen: “Mama, je vergeet te tandenpoetsen.” Grenzen stellen is ook belangrijk. Echt consequent zijn: zo gaan we het doen en niet anders. Maak een afspraak en hou je eraan. Dat is stimuluscontrole . Dit kan je toepassen bij de kaart ‘poetsen is moeilijk in de ochtend’. Wat is voor de ouder nu het beste moment om het tandenpoetsen te doen? Denk mee! Stel bijvoorbeeld voor dat de tandenborstel in de keuken komt, zodat niet iedereen na het ontbijt weer helemaal naar boven moet. Ouders kunnen dit soms echt niet goed zelf verzinnen. Of bedenk dat je in de avond bepaalde dingen al klaar zet (de ontbijttafel), zodat het in de ochtend minder druk is. Als de ouder aangeeft dat het kind vaak te moe is om te poetsen, stel dan voor om het tandenpoetsen te doen voordat het moe is. Bijvoorbeeld door meteen na het eten te poetsen en daarna pas tv te kijken. Leg hierbij ook uit dat kinderen als ze moe zijn niet moe en sloom worden, maar vaak juist hyperactief en vervelend.

Operante conditionering

Bij operante conditionering hoort de vraag: hoe reageer je op negatief gedrag? Zorg dat tandenpoetsen met regelmaat en standaard gebeurt door met kleine stapjes en complimenten te werken. Positief gedrag moet beloond worden in plaats van negatief gedrag. Door af en toe te belonen blijft positief gedrag in stand. Maar dit geldt ook bij negatief gedrag! Dus wees consequent, maak geen uitzonderingen. Beloon een kind dus niet met het overslaan van tandenpoetsen als het tegensputtert, want dan beloon je slecht gedrag. Bij een kind dat weerstand biedt, dus toch altijd tandenpoetsen. Probeer tijdens het poetsen positieve aandacht te geven. Beloon bijvoorbeeld als het kind het toelaat om twee tanden te poetsen. Een sticker als beloning kan heel goed werken.

Samenvattend kun je het als volgt aanpakken:
• Ga positief in gesprek met ouders.
• Identificeer waar hobbels liggen – stel open vragen.
• Laat ouders meedenken in de oplossing – sta niet alleen op zenden.
• Probeer passende oplossingen aan te reiken.
• Complimenteer en toon begrip.

Bij de toolkit met kaarten van Uitblinkers hoort een training. Deze wordt gegeven vanuit de stichting die Denise en Maddelon hebben opgericht: stichting Blinkers. Tijdens het volgen van deze training worden de kaarten uitgegeven. Komende trainingsdagen zijn 14 mei en 19 juni 2020. Kijk voor meer informatie op www.stichtingblinkers.nl/nascholing

Maddelon de Jong-Lenters is tandarts-pedodontoloog en eigenaar van een verwijspraktijk voor kindertandheelkunde in Noordwijk en Leiden. De uitdaging daar is om échte gedragsverandering te bewerkstelligen. In 2016 is zij gepromoveerd op onderzoek over de rol van opvoeding en gedragsproblemen in relatie tot het ontstaan van cariës. Nieuw onderzoek richt zich op cariëspreventieve interventies die laagdrempelig zijn uit te voeren in de tandheelkundige praktijk.

Denise Duijster is universitair docent op de sectie Sociale Tandheelkunde van het ACTA. Ze heeft de Masteropleiding ‘Dental Public Health’ gevolgd aan University College London. Begin 2015 is zij gepromoveerd op de rol van het gezin bij de preventie van cariës bij kinderen. Ze doet onderzoek naar sociaaleconomische gezondheidsverschillen, kwaliteit van mondzorg en de preventie van mondziekten in zowel hoge als lage inkomenslanden.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna van een lezing door dr. Maddelon de Jong-Lenters, tandarts-pedodontoloog, en dr. Denise Duijster, onderzoeker aan ACTA , tijdens Quality Practice.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
Barrières voor mondzorg bij ouderen in een zorginstelling

Barrières voor mondzorg bij ouderen in een zorginstelling

Via systematisch literatuuronderzoek brachten twee mondzorgkundestudenten de barrières voor mondzorg bij ouderen in een zorginstelling in kaart. Zij keken hierbij naar de perspectieven van tandartsen, verpleegkundigen en zorgafhankelijke ouderen zelf.

Onderzoek

Aan de hand van de opgestelde zoekstringen is er gezocht naar wetenschappelijke literatuur in de databanken Medline en Cinahl. Uit de 374 hits in de databanken zijn na het screenen, selecteren en beoordelen acht studies geïncludeerd.

Barrières voor mondzorg bij ouderen in een zorginstelling
Klik hier voor vergrote versie

Barrières voor mondzorg

De barrières die tandartsen noemen voor consumptie en verlenen van mondzorg bij zorgafhankelijke ouderen in een zorginstelling zijn het gebrek aan training van de tandartsen, desinteresse om ouderen te behandelen, de voorkeur om ouderen in eigen praktijk te behandelen, gebrek aan draagbare apparatuur, gebrek aan geschikte ruimte en de complexe medische condities.

Voor verpleegkundigen zijn barrières voornamelijk het zorgafwijzend gedrag van de ouderen, gebrek aan voorraad en de angst om de ouderen pijn te doen en/of letsel te veroorzaken.

Barrières vanuit het perspectief van de ouderen zijn de kosten, de moeilijkheid om een tandarts te vinden, moeilijkheid om een tandarts te bezoeken, gebrek aan sociale support en andere medische problemen.

Conclusie

Dit systematisch literatuuronderzoek geeft aanwijzingen dat er vanuit verschillende perspectieven barrières worden ervaren waardoor het verlenen of ontvangen van mondzorg aan zorgafhankelijke ouderen wordt belemmerd.

Naar de rol van faciliterende factoren moet meer onderzoek worden gedaan.

 

Poster ontwikkeld door: Eline Suijkerbuijk en Daphne Velzeboer

Bekijk ook andere posters ontwikkeld door studenten Mondzorgkunde

Deze posters werden beoordeeld met een cijfer 7 of hoger en zijn een selectie uit de gemaakte posters die interessant zijn voor werkzame mondhygiënisten.

Lees meer over: Kennis, Mondhygiëne, Scholing, Thema A-Z
Studie - tandcorrecties staan niet altijd gelijk aan zelfrespect

Studie: tandcorrecties staan niet altijd gelijk aan zelfrespect

Als je gezegend bent met een stralende witte glimlach, loop je automatisch optimistischer en zelfverzekerder door het leven. Scheve tanden daarentegen verminderen vaak het gevoel van eigenwaarde. Een logische vraag is dan ook of het hebben van een beugel invloed heeft op ons welzijn en het daaropvolgende succes in het leven? Een Australische studie probeert de veronderstelling dat het corrigeren van scheve tanden gelijk staat aan het herwinnen van zelfvertrouwen te weerleggen.

Een studie van 30 jaar

De studie is uitgevoerd door Dr. Med. Esma Dogramaci en prof. David Brennan van de Adelaide Dental School en het Australian Research Centre for Population Oral Health. Zij hebben eind jaren tachtig 448 tieners met verschillende mate van malocclusie onderzocht. Op 30-jarige leeftijd had ten minste een derde van de deelnemers ooit orthodontische therapie ontvangen.

Psychosociaal welzijn

De focus van de eenmalige studie was het onderzoeken of een beugel inderdaad kan bijdragen aan een psychosociaal welzijn of groter geluk. Hierbij werden vier psychosociale aspecten benadrukt: hoe goed gaan mensen om met nieuwe of moeilijke situaties en de bijbehorende tegenvallers; hun eigen welzijn wanneer zij hun eigen gezondheid in eigen handen nemen; de steun die de persoon dacht te ontvangen van zijn sociale omgeving; en tot slot je eigen niveau aan optimisme.

Conclusie

Al met al was de conclusie van de studie erg sober: degenen die geen beugel droegen of hadden gehad, waren zelfverzekerder of optimistischer dan degenen die er wel een hadden of hadden gehad. De bevindingen zijn onlangs gepubliceerd in het tijdschrift Orthodontics and Craniofacial Research.

Bron:
University of Adelaide 

Lees meer over: Orthodontie, Thema A-Z
medici

Vier tips om medicatiefouten te voorkomen

Het toedienen en voorschrijven van medicatie is een integraal onderdeel van de hedendaagse tandheelkunde. Hierdoor is het risico op medicatiefouten en bijwerkingen van geneesmiddelen reëel. In het Journal of the California Dental Association geven experts tips om schade te voorkomen.

Het gevaar van medicatie wordt steeds groter

Pijnstillers, anesthetica, ontstekingsremmende middelen en antimicrobiële middelen zijn tegenwoordig onderdeel van de dagelijkse gang van zaken in een tandartspraktijk. Tegelijkertijd krijgen patiënten ook voor andere ziektes en kwaaltjes allerlei medicijnen.

Ook senioren die zonder medicijngebruik niet meer zouden leven zoeken tandheelkundige zorg. Deze patiënten hebben een complexe medische geschiedenis waar rekening mee moet worden gehouden. Daarnaast komen er steeds meer nieuwe medicijnen op de markt waardoor het risico op het onjuist voorschrijven van medicijnen blijft toenemen.

Onderzoek naar medicatiefouten en bijwerkingen in de tandheelkunde

In de medische gemeenschap is al veel onderzoek gedaan medicatiefouten en bijwerkingen van medicijnen. Dit is echter niet het geval binnen de tandheelkunde, waar men zich vooral baseert op resultaten uit de geneeskunde. Volgens de auteurs van het artikel, algemeen tandarts Roy Stevens en kaakchirurg Daniel Sarasin, suggereert onderzoek dat veel tandheelkundige bijwerkingen gerelateerd zijn aan eerdergenoemde problemen.

Volgens hen heeft een tandarts vaak geen grondige kennis van de medische geschiedenis van de patiënt en de medicijnen zelf. Daarnaast is er vaak een gebrek aan inzicht in de farmacodynamische principes van de medicijnen die een patiënt al gebruikt en hun interactie met nieuwe medicijnen.

Hoe het beter kan? Dr. Sarasin en Stevens geven vier tips.

  1. Schrijf niet iedere patiënt hetzelfde voor

Tandartsen zouden niet iedere patiënt hetzelfde type en dezelfde hoeveelheid medicijn moeten voorschrijven. Hiermee kunnen ze voorkomen dat ze overtollige medicijnen voorschrijven, of medicijnen die niet samen kunnen in combinatie met andere medicijnen die een patiënt gebruikt.

  1. Neem de gezondheids- en medicijnengeschiedenis van elke patiënt goed door

Dit is misschien wel de beste manier om bijwerkingen te voorkomen. Door bij patiënten een vragenlijst af te nemen over hun medische geschiedenis kan schade door foute medicijntoediening worden voorkomen.

  1. Maak een spiekbriefje

Tandartsen zouden moeten weten hoe medicatie en mogelijke interacties met andere medicijnen werken, voornamelijk met geneesmiddelen die regelmatig tijdens tandheelkundige procedures worden gebruikt. Een handige manier om dit te doen is door een lijst te maken met informatie over interacties tussen medicijnen. Databases als Epocrates en Lexicomp kunnen hierbij helpen.

  1. Krijg een opfriscursus over anesthetica

Ten slotte is het volgens Dr. Stevens en Sarasin erg belangrijk dat tandartsen begrijpen hoe lokale anesthetica werken. Dit houdt in dat ze weten welke anesthetica geschikt zijn voor een bepaalde procedure en wat de maximale dosis voor een patiënt is. Er zijn veel onlinebronnen die geraadpleegd kunnen worden om deze kennis op te frissen.

Door zorgvuldige voorbereiding en toediening van medicijnen kunnen veel problemen worden voorkomen.

 

Bron:
Journal of the California Dental Association

Lees meer over: Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z

Gezonde tanden voor de allerarmsten in Afrika

Mondzorg in Afrika

Het werk van Mercy Ships bestaat uit verschillende medische programma’s, training en voorlichting. Eén van de medische programma’s is tandheelkunde. Goede mondzorg is ontzettend belangrijk, maar in ontwikkelingslanden is tandheelkundige zorg vaak niet beschikbaar of onbetaalbaar. Tandenborstels en tandpasta wordt gezien als luxeartikelen en veel mensen in Afrika hebben nog nooit een tandarts gezien. Mercy Ships voert gratis tandheelkundige behandelingen uit en geeft hen ook gratis tandenborstels en tandpasta.

Een gezonde lach dankzij Mercy Ships

Het dental team van Mercy Ships voert de behandelingen uit in een kliniek aan wal. Daarnaast geeft het team ook voorlichting over goede mondzorg en hygiëne. Met behulp van deze behandelingen worden jaarlijks duizenden mensen geholpen. Dit zorgt ervoor dat ze met een stralende en vooral gezonde lach door het leven kunnen.

 

Nikolaos Angelakopoulos, Dentist, working and mentoring a local student at the Dental Clinic.

 

The main room of the Dental Clinic.

 

Meer informatie

Wil je meer weten over Mercy Ships of over vrijwilligerswerk binnen het dental team? Kom dan naar één van onze introductieavonden. Op deze avonden kun je kennismaken met de organisatie en meer te weten komen over werken op een ziekenhuisschip.

Lees meer over: Opmerkelijk, Thema A-Z
Is een wortelkanaalbehandeling enger dan een spin

Is een wortelkanaalbehandeling enger dan een spin?

Veel mensen zien op tegen een tandartsbezoek, zeker als er een wortelkanaalbehandeling op de agenda staat. Sterker nog, de meerderheid van Amerikaanse volwassenen is banger voor een wortelkanaalbehandeling dan voor spinnen.

Wortelkanaalbehandelingen worden meer gevreesd dan spinnen, dat blijkt uit onderzoek van de American Association of Endodontists (AAE). Gedurende oktober 2019 vroegen ze meer dan duizend Amerikaanse volwassenen naar hun angsten. Daar bleek de gevreesde behandeling enger te worden ervaren dan onder meer slangen of haaien. Een greep uit de resultaten:

  • 57% van de respondenten zou liever een uur in een kamer met tien spinnen doorbrengen, dan een wortelkanaalbehandeling ondergaan.
  • 54% zou liever het volkslied publiekelijk voordragen voorafgaand aan een sportwedstrijd, dan een wortelkanaalbehandeling ondergaan.
  • 53% zou liever vijftien minuten doorbrengen met een slang in hun schoot, dan een wortelkanaalbehandeling ondergaan.
  • 41% zou liever met haaien zwemmen, dan… je snapt het.

Onder jongeren is de angst voor een wortelkanaal het grootst. 73% van de respondenten tussen de 18 en 24 gaf aan bang te zijn voor de behandeling, 71% procent zou zelfs liever een marathon lopen. Daarnaast blijkt dat vrouwen banger zijn voor een wortelkanaalbehandeling dan mannen. Respectievelijk leeft de angst onder 65% en 53% van hen.

“Niets om bang voor te zijn”

“In werkelijk is er niets om bang voor te zijn”, deelt AAE kopstuk Keith Krell, in een statement. “Pijnmanagementexperts die zich specialiseren in geavanceerde tandheelkundige technologie en verdovingen kunnen tegenwoordig van een wortelkanaalbehandeling een bijna pijnloze procedure maken.”

Bron: AAE

Lees meer over: Endodontie, Pijn | Angst, Thema A-Z
Behandeling parodontitis helpt controleren van bloedglucose bij patiënten met diabetes type 2

Nieuwe KIMO-richtlijn voor invasieve ingrepen in de mond bij patiënten die bloedverdunners gebruiken

Eind december 2019 is de nieuwe KIMO-richtlijn ‘Bloedige ingrepen in de mondzorg, bij patiënten die antitrombotica gebruiken’ gepubliceerd. dental INFO sprak met prof. dr. Fred Rozema, MKA-chirurg en voorzitter van de ontwikkelcommissie over het wat en hoe van deze richtlijn voor tandartsen, tandarts-specialisten en mondhygiënisten.

Dit is een richtlijn voor invasieve ingrepen in de mond bij patiënten die bloedverdunners gebruiken. Er bestond al een ACTA-richtlijn over antistolling in de mondzorg. Waarom was deze nieuwe richtlijn dan nodig?

“De oude richtlijn dateert uit 2012 en voldeed niet helemaal meer, omdat er inmiddels een aantal nieuwe antitrombotica (‘bloedverdunners’) uitgebracht zijn, zoals de DOAC’s (directe orale anticoagulantia). Niemand wist wat die daar dan mee moest doen, omdat die nog niet in de richtlijn stonden. Moet je die stoppen of mogen patiënten daar mee doorgaan als je bijvoorbeeld een kies trekt? Er waren ook heel veel verrichtingen waarvoor in de oude richtlijn niet helemaal duidelijk was of ze er nu onder vielen of niet.
Daarnaast hebben we gelijk van de gelegenheid gebruik gemaakt om te synchroniseren met de nieuwe multidisciplinaire landelijke richtlijn antitrombotisch beleid voor huisartsen en medisch specialisten en de nieuwe Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling. Deze richtlijnen hadden hun eigen terminologie en dan kun je verwarring krijgen. De een bedoelt met een laag bloedingsrisico misschien iets anders dan een ander. Dus hebben we dat gesynchroniseerd; we gebruiken nu allemaal dezelfde termen.“

Hoe is de richtlijn tot stand gekomen?

“Het is een officiële KIMO-richtlijn en is dus helemaal volgens het boekje gedaan. Je begint dan met een ‘Invitational Conference’, waarvoor je zoveel mogelijk mensen uitnodigt uit de professie en aangrenzende professies. Doel daarvan is dat je de knelpunten inventariseert en samen prioriteert waarover je iets zou moeten zeggen. De resultaten daarvan worden besproken in de Richtlijn Advies Commissie, die dan een Richtlijn Ontwikkel Commissie instelt. Deze formuleert de uitgangsvragen en doet literatuuronderzoek volgens de ‘evidence based’ methodiek. Zo komt een conceptrichtlijn tot stand en die wordt dan voor commentaar voorgelegd aan de wetenschappelijke verenigingen die met deze problematiek te maken hebben. De definitieve richtlijn die je dan krijgt, gaat naar de Richtlijn Autorisatie Raad en vervolgens naar Algemene Ledenvergadering, waar de richtlijn definitief wordt vastgesteld. De richtlijnontwikkeling zelf kost ongeveer 1,5 jaar. Met alle reactietermijnen erbij kom je op een traject van zo’n twee jaar.”

Kunt u iets vertellen over de inhoud van de richtlijn? Wat is er veranderd ten opzichte van de oude richtlijn?

“De richtlijn is bedoeld voor tandartsen, tandarts-specialisten (kaakchirurg en orthodontist) en mondhygiënisten. In grote lijnen komt het er op neer dat de antitrombotica die patiënten gebruiken meestal niet gestaakt hoeven te worden bij invasieve ingrepen in de mond zoals een tandvleesoperatie, het plaatsen van een implantaat of het trekken van een kies. Het hangt er een beetje van af welk middel je gebruikt en wat je precies moet doen. Vroeger overwogen we vaker om de bloedverdunners tijdelijk te staken. In de nieuwe richtlijn wordt aangegeven dat dat minder nodig is. Gebaseerd op de literatuur hebben we een andere afweging gemaakt. Het bloedingsrisico is in een heleboel gevallen zodanig laag, dat het risico om te stoppen groter is dan om door te gaan.
Stoppen is gevaarlijk, want mensen krijgen bloedverdunners om trombose en bloedvatverstoppingen te voorkomen. Dit moet je wegen tegen de gevolgen van een ernstige nabloeding. Het risico dat je een nabloeding krijgt, blijkt gelukkig veel kleiner te zijn dan waar in de vorige richtlijn vanuit is gegaan.
Daarnaast zeggen we nog iets over pijnstillers. Heel vaak worden NSAID’s voorgeschreven als pijnstiller. Dat raden wij af bij mensen die bloedverdunners gebruiken. Van NSAID’s is bekend dat ze het bloedingsrisico verhogen. Daar is vroeger nooit iets over gezegd en dat hebben we in deze richtlijn wel opgenomen.”

Wat betekent dit alles voor mondzorgverleners?

“Dit betekent dat je als mondzorgverlener meer moet nadenken over je eigen handelen. Het is minder kookboekgeneeskunde. Je moet dus klinisch een inschatting maken of er factoren zijn die het bloedingsrisico verhogen, bijvoorbeeld dat de patiënt kwetsbaar is en al erg veel ontstoken tandvlees heeft. In dat geval moet je je afvragen of je de behandeling niet beter kan faseren of dat je iets kunt uitstellen. Als iemand bijvoorbeeld implantaten in boven- en onderkaak nodig heeft, kun je er voor kiezen eerst alleen de onderkaak te doen, omdat je bang bent dat het nabloedrisico te groot wordt. Of bijvoorbeeld iemand die een kunstgebit moet krijgen heeft nog een heleboel wortelrestjes en alles is erg ontstoken. Als die patiënt dan erg kwetsbaar is, kun je het in drie keer doen in plaats van alles in een keer. Sommige dingen kun je natuurlijk niet faseren; als je twijfelt moet je overleggen met de kaakchirurg of de medisch specialist die de bloedverdunners voorschrijft.
Daarnaast moet je ook de normale dingen doen bij mensen die bloedverdunners gebruiken, zoals de wondjes hechten en mondspoeling gebruiken die ervoor zorgt dat de stolsels goed op hun plek blijven.“

Bekijk de richtlijn, samenvatting en patiënteninformatie van de KIMO-richtlijn antitrombotica

Interview door Yvette in ’t Velt voor dental INFO met prof. dr. Fred Rozema, MKA-chirurg en voorzitter van de Richtlijn Ontwikkel Commissie van de KIMO-richtlijn ‘Bloedige ingrepen in de mondzorg, bij patiënten die antitrombotica gebruiken’.

 

Lees meer over: Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Richtlijnen, Thema A-Z
Anesthesie

Anesthesie bij endo anno nu: wat, hoe en waarmee?

Bij een patiënt met pijn of spanning is een goede anesthesie van groot belang om tot een goede werksituatie te kunnen komen bij endodontie. Wat injecteren we eigenlijk bij anesthesie? Wat is de werking en de dosering van het anestheticum? Hoe kan het dat de ene patiënt wel makkelijk te verdoven is en dat het bij de volgende moeilijker gaat? En kan iedereen dezelfde anesthesie ontvangen? Anno nu zijn er naast de klassieke injectietechnieken ook elektronisch gestuurde injecties mogelijk, zonder of met rotatie (intra-osseuze anesthesie).

Verslag van de lezing van Luc Berden tijdens het NVvE-congres.

Luc Berden werkt zelf sinds 2006 met intra-osseuze anesthesie. Het werkt met name goed bij gevallen die lastig te verdoven zijn, zoals een pulpitis bij een molaar in de onderkaak waar dit een goede eerste keuze anesthesie is.
Traditioneel wordt eerst een mandibulair blok gegeven, hierna is een bepaalde tijd nodig voor de verdoving om in te werken. Vaak werkt dit dan nog niet voldoende en moet er nog intra-ligamentair verdoofd worden en in enkele gevallen ook nog intra-pulpair.

Waaraan voldoet de ideale verdoving?

  • Pijnloos voor de patiënt
  • Efficiënt: dat wil zeggen dat bijverdoven niet nodig is
  • Geen wachttijd
  • Geen verdoofd gevoel in de lip of tong
  • Als behandeling in meerdere kwadranten tegelijkertijd mogelijk is
  • Geen post-operatieve effecten zoals necrose of paresthesiën
  • Makkelijke techniek

Waarom lukt het niet altijd?

  • Verlies van anesthesievloeistof
    Bijvoorbeeld bij het intra-ligamentair verdoven.
  • Onvoldoende hoeveelheid op de juiste plek
    Bijvoorbeeld wanneer er te weinig vloeistof diffundeert door een dikke corticale botlamel.
  • Onvoldoende concentratie van vasoconstrictor
  • Ontstoken weefsel
    Het milieu is dan zuur en het anestheticum werkt minder goed omdat dit ook een zuur is.
  • Anatomische variaties

In normale gevallen is alle anesthesie vloeistof die niet in het spongieuze bot terecht komt nutteloos.

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het mislukken van een mandibulair blok. Hieruit blijkt dat deze in ongeveer 5-30% mislukt. Gemiddeld is dit ongeveer 15%.
Meestal is niet de tandarts de oorzaak van mislukken, maar de anatomie van de patiënt.

Bij sommige patiënten zijn er meerdere kanalen aanwezig. Zo zijn er rapportages van patiënten die elf supplementaire kanalen hadden in de mandibula. Deze extra kanalen pak je niet mee in het mandibulaire blok. In sommige gevallen is er zelfs een dubbel foramen mentale. Middels een CBCT kunnen deze extra kanalen zichtbaar gemaakt worden. Deze zenuwen die niet afkomstig zijn van de nervus alveolaris inferior kunnen alleen uitgeschakeld worden als de anesthesievloeistof rechtstreeks in het bot wordt gespoten.

Soorten anesthetica

In de basis is anesthesie heel simpel. We hebben voldoende hoeveelheid van de juiste stof (anestheticum) op de juiste plaats (apex) nodig.

Het is belangrijk om te weten wat er precies in een carpule verdoving zit.
Deze bestaat uit meerdere componenten:

  • Anestheticum: lidocaïne, articaïne, mepivacaïne
  • Een bewaarmiddel: parabeen of sulfiet
  • Vasoconstrictor: adrenaline

Sulfiet kan af en toe een allergische reactie geven.
De werkzame stof, het anestheticum, zet de bloedvaten wat open. Daarom is ook een vasocontrictor nodig.

De verschillende soorten anesthica hebben verschillende eigenschappen die hieronder op een rij staan.

Lidocaine

  • Is de gouden standaard
  • 2% geconcentreerd: in één carpule zit 36mg
  • De maxime dosis is 4,4 mg per kilo

Dat betekent dat bij een volwassene van 70 kg ongeveer 8 carpules gebruikt kunnen worden.
Bij een kind van 15 kg maximaal 2.

Mepivacaine

Hierbij is er zowel een 2% als 3% variant op de markt.
De maximale dosis is 3mg/kg: dit betekent bij een volwassene ongeveer 4 carpules maximaal en bij een kind 0,8 carpule.

Mepivacaine 2%

  • In één carpule zit 36mg
  • Hierbij is nog adrenaline toegevoegd als vasoconstrictor

Mepivacaine 3%

  • In één carpule zit 54 mg
  • Zonder vasoconstricor: is al vasoconstrictief van zichzelf

Articaine

  • 4% oplossing: in één carpule zit 72mg
  • Het wordt ongeveer vier keer zo snel afgebroken dan lidocaïne: hierdoor is het minder toxisch
  • Maximale dosis 7 mg per kilo

De toevoeging van de vasocontrictor zorgt ervoor dat het gebruik veiliger is. Het product wordt meer ter plaatse gehouden en de vrijgave is veel langzamer. Hierdoor is de toxiciteit naar lever en nieren minder. Het lokale effect is een krachtigere verdoving en de tijd dat deze werkt wordt verlegd.

Dosis adrenaline

Er zijn verschillen in de dosis adrenaline die in carpules aanwezig is. Deze hebben verschillende indicaties:
1/200.000 -> extractie van symptoomloze elementen
1/100.000 -> behandeling van asymptomatische elementen en pathologie en bij langere behandelingen
1/80.000 -> bij ontstoken weefsel en bij langere behandelingen

Een patiënt in rust maakt zelf ongeveer 14 microgram adrenaline per minuut aan. Dit is ongeveer gelijk aan de hoeveelheid adrenaline in één carpule. Indien een patiënt gestresst is, kan dit stijgen tot 280 microgram, wat gelijk staat aan de hoeveelheid van 20 carpules. De maximale dosis van adrenaline ligt altijd veel lager dan de maximale dosis van het anestheticum. Daarom hangt het maximale aantal carpules af van de maximale hoeveelheid anestheticum.

Er zijn ook nadelen aan de toevoeging van een vasoconstrictor. Deze zorgt voor minder doorbloeding waardoor de kans op alveolitis en ook nabloedingen groter is. Daarnaast kan het zorgen voor een lichte tachycardie wat beangstigend kan zijn voor een patiënt.

Contra-indicaties met betrekking tot anesthesie

Er zijn een aantal relatieve contra-indicaties met betrekking tot anesthesie. Er is met name voorzichtigheid geboden in de volgende situaties:

  • Hoge bloeddruk
  • Instabiele angina pectoris
  • Acuut infarct korter dan 6 maanden geleden
  • CVA minder dan een jaar geleden
  • Stollingsstoornissen
  • Ernstige, slecht ingestelde diabetes
  • Onbehandelde en ernstige hyperthyroïdie
  • Bijniermergtumor
  • Hoge dosis bisfosfonaten of radiotherapie (meer dan 60Gy)
  • Cocaïne: gebruikers zijn gewend aan amidemoleculen. Zij reageren minder goed op anesthesie waardoor overdosering eerder optreedt
  • Zwangerschap: lage dosis vasoconstrictie

Bij het kiezen van de juiste hoeveelheid adrenaline is het van belang hoe gevasculariseerd het te verdoven gebied is. Kies in een gebied met weinig vascularisatie de verhouding 1/200.000. Dit gaat bijvoorbeeld om intraligamentaire of intraseptair. Gebruik daarnaast maximaal een kwart carpule om het risico op necrose te beperken.

Soorten naalden bij anesthesie

Er zijn meerdere soorten naalden voor het geven van de lokale anesthesie. De klassieke naald is in één richting doorgezaagd. Een wat nieuwere naald is in twee richtingen doorgezaagd en heeft zowel een korte als een lange bevel. Deze lange bevel wordt heel oppervlakkig in de mucosa aangebracht. Op het plastic deel van de naald staat een merktekentje aan de overzijde van de lange bevel. Dit helpt om de juiste oriëntatie van de bevel te bepalen. Deze nieuwe naalden snijden veel beter en zorgen daarvoor voor minder gevoeligheid bij de patiënt.

Belangrijk hierbij is wel dat de naald niet loodrecht gebruikt wordt bij mucosa-anesthesie, maar in een hoek van ongeveer 15 graden. Op deze manier is het mogelijk om zeer oppervlakkig te verdoven, zonder het peri-ost aan te raken. Hiermee voorkom je pijn voor de patiënt.
Bij een verdoving palatinaal ervaart de patiënt het meeste ongemak door het aanraken van het peri-ost en door de druk die het inspuiten geeft. Oppervlakkig inspuiten (1-2 mm in de mucosa) voorkomt zo veel mogelijk deze klachten.

Verdoven middels een computergestuurde injectie

Bij het verdoven middels een computergestuurde injectie is het belangrijk om de naald in de pengreep vast te houden en af te steunen dicht bij de te verdoven regio. Hierdoor is het mogelijk zo stabiel mogelijk te werken en veel meer controle en beheersing te hebben over het geven van de anesthesie. Het liefst werkt de computergestuurde injectie met een voetbediening. Dit zorgt ervoor dat de hand zo stil mogelijk is, waardoor het comfort voor de patiënt verhoogd wordt en de pijn verlaagd of zelfs volledig weggenomen wordt.

De computer regelt de injectiesnelheid. Hiermee voorkomt het apparaat dat de patiënt te veel druk voelt tijdens de verdoving, wat pijn veroorzaakt. Dit doet het apparaat door DPS (Dynamic Pressure Sensing). Hierbij wordt de tegendruk gemeten en daarop wordt de druk van het injecteren aangepast. Zo krijgen de weefsel de tijd om te adapteren aan de extra druk. De druk die accepteerbaar is, is relatief laag. Deze staat gelijkt aan een stroomsnelheid van één ml per minuut. Wat ervoor zorgt dat je bijna twee minuten nodig hebt voor het injecteren van één carpule.
Het voordeel bij kinderen kan zijn dat het er minder uitziet als een spuit en daardoor minder angstopwekkend is.

Er zijn verschillende apparaten voor computer gestuurde anesthesie. De ene heeft wel de mogelijkheid om de naald te laten roteren en de andere niet.

Verdovingstechnieken computergestuurde anesthesie

Er zijn een aantal verdovingstechnieken die toegepast kunnen worden middels deze computergestuurde aneshesie waarbij de lip of de tong geen verdoofd gevoel hebben.

AMSA-injectie

Één daarvan is de AMSA-injectie. Dit staat voor Anterior Middle Superior alveolair injection. Daarmee wordt de cuspidaat tot de tweede premolaar verdoofd zonder gevoel van de dove lip. De injectieplaats bevindt zich halverwege de midpalatinale sutuur en de vrije marginale gingiva ongeveer tussen de twee premolaren. Eerst wordt de gingiva wat verdoofd en vervolgens wordt de naald links en rechts wat gedraaid waardoor hij iets in het bot gaat. De anesthesie wordt dan gegeven in het spongieuze bot, waardoor het zich snel verspreid.

P-ASA injectie

Een andere is de P-ASA injectie. Dit staat voor Palatal – Anterior Superior Alveolair Injection. Hierbij worden de frontelementen en de cuspidaten verdoofd zonder het gevoel van een dove lip. Hierbij wordt eerst net palatinaal van de centrale papil verdoofd. Vervolgens wordt de naald enkele millimeters in de canalis nasopalatinus gedrukt. Deze techniek heeft met name een groot voordeel als het gaat om esthetische werkstukken in het front waarbij het niet wenselijk is dat de lip verdoofd is.

Intra-ligamentaire verdoving

Ook intra-ligamentaire verdoving kan goed toegepast worden met de computergestuurde verdoving. Dit wordt in twee stappen gedaan. Eerst wordt de mucosa verdoofd door de naald onder een hoek van 15 graden zeer oppervlakkig aan te brengen. Er worden dan enkele druppels anesthesie gegeven totdat er ischemie van het weefsel optreedt. Vervolgens wordt de naald in het ligament aangebracht met de grote bevel van de naald tegen de tand aan onder een hoek van 35 graden.
Let op:

  • Gebruik maximaal ¼ carpule en niet te veel adrenaline (1/200.000)
  • Liefst distaal bij één-wortelige elementen
  • Bij meer-wortelige elementen kan het bij de furcatie of mesiaal en distaal
  • Liever niet bij patiënten met hartproblemen

De intra-osseuze verdoving

Als de computergestuurde anesthesie ook de optie heeft om de naald te laten roteren dan kan er direct in het bot geïnjecteerd worden: de intra-osseuze verdoving. Een voorbeeld hiervan is de Quicksleeper.
De anesthesie moet bij de apex uitkomen en dat is dan ook het richtpunt. Dit wordt gedaan door de naald door de top van de papil door het septum ongeveer 10 mm in te brengen. Daar kan risicovrij geïnjecteerd worden.

Eerst wordt oppervlakkig de mucosa verdoofd. Vervolgens wordt de naald met een hoek van 40 graden het septum of de cortex gepenetreerd. De naald is meestal 16 millimeter lang en deze wordt dan 10-12 millimeter ingebracht. De naalden zijn te kort om de nervus mandibularis te raken, dus hiermee hoeft geen rekening gehouden te worden. Vervolgens wordt in de spongiosa geïnjecteerd waar het verspreid wordt en daardoor meerdere elementen verdoofd worden. Tevens wordt direct de linguale zijde mee verdoofd.

In de bovenkaak gaat de diffusie van de vloeistof beide kanten op. In de onderkaak gaat het iets meer naar mesiaal.

Het grote voordeel van deze techniek is dat het een direct verdoofd effect heeft, zelfs met heftige pulpitis. De reden dat ook de aangehechte gingiva verdoofd is, zit hem in de kanalen van Volkmann in het corticale bot.

Bij kinderen is er een kleiner botvolume dus hierdoor wordt er ook minder geïnjecteerd: ongeveer een halve carpule. Daarnaast zijn er kortere naalden nodig om ervoor te zorgen dat de kiemen van de opvolgers niet geraakt worden. Deze is 9 millimeter lang. Bij kinderen is het dikwijls ook al mogelijk om zonder roteren door de cortex heen te komen.

Luc Berden is tandarts in Borgloon (België). Hij studeerde in 1978 af aan de KULeuven. Sinds 1979 heeft hij een eigen praktijk. In 2006 maakte hij de overstap naar intraosseuze anesthesie en sinds 2012 is hij scholingstandarts bij Dentalhitec Academy in Frankrijk. Luc verzorgt opleidingen en voordrachten in een groot aantal landen binnen Europa, maar ook in Saudi-Arabië en Dubai.

Verslag voor dental INFO door tandarts Paulien Buijs van de lezing van Luc Berden tijdens het NVvE-congres De endo start.

Lees meer over: Pijn | Angst, Thema A-Z
samenwerken - puzzelstuk

Hoe kun je als mondhygiënist interprofessioneel samenwerken?

Organisatiepsycholoog Jan Jaap Reinders is gespecialiseerd in interprofessionele samenwerking. Tijdens het Young Professional Event voor mondhygiënisten gaf hij hierover een presentatie en vertelde daarbij welke rol mondhygiënisten kunnen spelen bij integrale zorg en interprofessionele samenwerking.

Van kwaliteit 1.0 naar kwaliteit 2.0

In eerste instantie zal je altijd proberen om goed te worden in je vak. Hierbij streef je je eigen doelen na. Je hebt je eigen vaardigheden en kennis. Een mondhygiënist is vooral bezig met zijn of haar vakgebied. Dat is natuurlijk heel belangrijk, maar dit is kwaliteit 1.0. Het is ook belangrijk dat je gaat kijken naar kwaliteit 2.0, waarbij je meer gaat samenwerken. Dit wordt steeds belangrijker door veranderingen in de samenleving. We hebben te maken met een dubbele vergrijzing. We hebben de babyboomers en mensen leven langer. Men wil ook steeds langer de eigen tanden behouden en veel patiëntengroepen worden steeds complexer. Op dit moment werken we wel samen met andere zorgverleners, maar vooral multiprofessioneel in plaats van interprofessioneel. Er wordt naast elkaar gewerkt in plaats van intensief met elkaar. Patiënten hebben nu te maken met heel veel zorgverleners en iedereen heeft zijn/haar doelen. Er staan schuttingen tussen ons in. Op het moment dat er iets over de schutting wordt gegooid, wordt er gedelegeerd en verwezen. Die schuttingen staan in de weg om de zorg goed op elkaar af te stemmen. Je loopt elkaar zelfs voor de voeten. Als je de zorg niet op elkaar afstemt, dan ontstaat er dubbel werk en wordt de zorg onnodig duurder.

Interprofessioneel samenwerken

Hoe zorg je ervoor dat je elkaar niet voor de voeten loopt? Bij interprofessioneel samenwerken stem je de zorg inhoudelijk op elkaar af. Je vraagt elkaar hoe je de patient zo snel mogelijk kunt helpen. Vroegdiagnostiek is hierbij heel belangrijk. Waarom doen we dit nog niet zo? Omdat we niet beter weten. We zijn trots op ons vak. Ons vak is uniek, je hebt je eigen kennis en vaardigheden. Maar als iedereen goed is op zijn eigen vakgebied, wil het nog niet zeggen dat je dan meteen de hoogste kwaliteit geeft. Voorbeeldje: Er komt iemand bij de diëtist en die zegt dat hij wisselende bloedsuikerspiegels heeft. Hij heeft nog geen diabetes, maar zit er wel tegenaan. De diëtist adviseert om minstens elke twee uur te eten. Hier wordt een mondhygiënist niet vrolijk van. Je moet niet ‘last’ krijgen van het advies van de diëtist. Dit voorbeeld is een vorm van de huidige conventionele samenwerking. Met alleen maar doorverwijzen komen we er niet. Zeker niet bij complexe problemen. Maar hoe doe je het dan wel? Met dit vraagstuk is men al decennia bezig.

Integratie van dienstverlening

Een praktische oplossing is integratie van dienstverlening. Integratie van dienstverlening betekent dat je van elkaar weet wat je doel is. Je weet dan van elkaar wat je aan het doen bent. Hierdoor kan je veel leren. Je weet dan ook wanneer je van elkaars kennis en kunde gebruik kunt maken.

Er bestaan enkele schema’s van zorgprocessen. Als organisatiepsycholoog is Jan Jaap geïnteresseerd in deze schema’s en vooral ook hoe mensen hierop reageren. Hoe zij op elkaar reageren en hoe ze op procedures reageren. Dus die schema’s gaan om mensen. De problemen ontstaan vaak bij de schutting. Vaak komt de patiënt steeds bij een zorgverlener binnen. Het wordt zo een heel rijtje van 1.0. Zeker nu, met de vrije toegankelijkheid en stijging van differentiaties en specialisaties, dreigt deze fragmentatie te gebeuren. Mondhygiënisten gaan tegenwoordig wel steeds vaker in teampraktijken werken. Je ziet ook steeds meer gezondheidscentrums komen. Jan Jaap is hierover enthousiast. De afstand maakt toch wel wat uit. Bij interprofessioneel samenwerken vraag je bij elkaar waar je mee bezig bent. Maar om 2.0 te gaan werken, moet er wel aanleiding zijn, anders doen we het niet. voorbeelden hiervan zijn onderbezetting, dubbel werk, tegenwerken en stijging van de zorgkosten.

Preventie

Bij preventie is interprofessioneel samenwerken zeer belangrijk. Verschillende partijen moeten elkaar niet tegenwerken. Bijvoorbeeld als je als mondhygiënist bezig bent een laesie te stabiliseren door gedragsverandering en de tandarts er vrolijk een boor inzet. En dat terwijl gedrag veranderen al zo moeilijk is. Intrinsieke motivatie creëren is belangrijk. Wees trots hierop, als je dit bereikt. Als iemand je hierin tegenwerkt, bijvoorbeeld door de patiënt te demotiveren, dan is dat heel vervelend. Als je samenwerkt, kan je veel effectiever zijn. Zo krijg je bijvoorbeeld niet dat de ene zorgverlener een medicijn voorschrijft, dat de werking van het andere medicijn tenietdoet. Iedereen moet een beetje grenzeloos worden. Risico-inschatting is in deze heel interessant om door te ontwikkelen. We hebben steeds meer technologie en we weten steeds meer. Dus nu is het tijd om het te gaan toepassen.

Communicatie en hiërarchie

Men is op zoek naar de heilige graal qua interprofessioneel samenwerken. Er zijn nu heel veel modellen en zij hebben enkele gemene delers, bijvoorbeeld ‘communicatie’. Maar wat is dat dan precies? Eigenlijk is alles communiceren, dus veel modellen hebben hele vage factoren. Iets anders wat veel terugkomt, is dat we niet hiërarchisch moeten zijn. Want als de een de baas speelt over de ander, dan komt de ander niet goed uit de verf. Een andere beroepsgroep is een andere beroepsgroep, waarin iemand kennis en vaardigheid heeft om uit te blinken in zijn vak. Niet jouw vak. Dus vertrouw elkaar, wees open. Vertrouwen is vooral een vervolg. Vertrouwen kan er niet zomaar spontaan zijn. Dat moet groeien en dat kan alleen als je open en eerlijk naar elkaar bent en als je elkaar vragen stelt. Je moet in staat zijn om je werk te doen (1.0) en dit samen te gaan doen (2.0).

Meta-model

Uit de bestaande modellen en theorieën is het Meta-Model of Interprofessional Development geboren. Dit wordt op verschillende opleidingen Mondzorgkunde en Tandheelkunde gebruikt, ook in het verre buitenland. Hierin is een volgorde opgenomen die nog niet bestond en waardoor het model een stuk praktischer wordt. Uit het model wordt helder waar je moet beginnen.

Er zijn vijf verschillende fases in het model te onderscheiden. Bij fase 0 bedenk je wat je eigen vak precies inhoudt en waarin jij je onderscheidt van andere professionals. Dit moet je goed helder hebben. Waarvoor heeft een ander jou nodig? Als je gelijk bent, kun je niet interprofessioneel werken. Fase 1 t/m 4 hebben te maken met het probleem dat je deelt. Samenwerken moet kosteneffectief zijn. Er moet sprake zijn van een probleem, anders is het weggegooid geld. Bij fase 1 vraag je je af of er een interprofessioneel probleem is, bijvoorbeeld cariës. Bij fase 2 vraag je aan een ander of die even mee wil kijken. Ook ga je na of er bij die ander al een procedure is over dit probleem. Zo blijkt uit een studie dat mondhygiënisten occlusale cariës goed kunnen herkennen. Dat is wel zo handig als je (meer) cariës wilt voorkomen. Bij fase 3 ga je bekijken hoe je dubbel werk kunt voorkomen en hoe je elkaar kunt versterken. Vervolgens maak je een gedeeld plan en ga je het uitvoeren. In fase 4 ontstaat commitment. Dit betekent dat je samen de zaken structureel opzet. Dat doet de mondhygiënist van nu. Helaas ontbreekt hier nog financiering voor en dus zijn gesprekken met verzekeringen en de politiek van belang.

Relaties met andere ziekten

De mondgezondheid heeft veel relaties met andere ziekten. De mond is een venster naar de rest van het lichaam. Er is een hele rare historische scheiding tussen de mondzorg en de rest van de reguliere zorg. Dit zou niet gescheiden moeten zijn. Er zouden veel meer dwarsverbindingen moeten zijn. De mens is immers niet gefragmenteerd.

 

Dr. Jan Jaap Reinders is organisatiepsycholoog en werkzaam voor UMCG-CTM, Tandheelkunde (RUG) en Mondzorgkunde (Hanzehogeschool). Recent is hij gepromoveerd op het proefschrift ‘Task shifting, interprofessional collaboration and education in oral health care’. Zijn vervolgonderzoek is gericht op interprofessionele samenwerking waarvoor hij een nieuwe psychologische theorie heeft ontwikkeld. Daarnaast werkt hij samen met de University of Minnesota en Bangor University om de implicaties te beschrijven van het door hem ontwikkelde Meta-Model of Interprofessional Development. Het meta-model is gericht op onderwijs en praktijk.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna van de lezing van dr. Jan Jaap Reinders tijdens het NVM-Young professionals event.

 

In deze video legt Reinders het meta-model Interprofessional Development uit.

Lees meer over: Samenwerken, Thema A-Z
Poster Meldcode kindermishandeling, weinig kennis hierover bij tandartsen en mondhygiënisten

Poster Meldcode kindermishandeling: weinig kennis hierover bij tandartsen en mondhygiënisten

Doel van dit kwalitatief onderzoek was te achterhalen in hoeverre tandartsen en mondhygiënisten kindermishandeling kunnen herkennen en melden met behulp van de nieuwe meldcode kindermishandeling.

Onderzoek

In totaal zijn er vier mondhygiënisten en vier tandartsen geïnterviewd middels een semi-gestructureerd interview. Tandartsen en mondhygiënisten vinden hun rol als mondzorgverlener in het signaleren van vermoedens van kindermishandeling belangrijk ook al hebben zij zelf nog geen vermoeden gemeld middels de nieuwe meldcode. De meeste deelnemende mondzorgprofessionals zijn nauwelijks tot niet geïnformeerd over het herkennen en melden van kindermishandeling gedurende de studie. De protocollen betreffende kindermishandeling zijn door zowel de tandartsen als de mondhygiënisten niet doorgenomen of ingelezen. De meeste deelnemende mondzorgprofessionals weten niet of dit protocol aanwezig is in de praktijk waar zij werkzaam zijn. Bij- of nascholing wordt door alle vier de tandartsen als niet nodig ervaren, omdat dit te veel tijd zou kosten. Mondhygiënisten bleken wel enthousiast te zijn over bij- en nascholing. De mondzorgprofessionals zien graag een bijscholing terug in de vorm van een E-learning, college, EHBO of een medische BHV.

Poster Meldcode kindermishandeling, weinig kennis hierover bij tandartsen en mondhygiënisten
Klik hier voor vergrote versie

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat zowel tandartsen als mondhygiënisten weinig ervaring hebben met het herkennen van kindermishandeling en het lastig vinden dit te melden. Ook hebben zij geen kennis van de nieuwe meldcode kindermishandeling en wordt de meldcode niet geïmplementeerd in de praktijk.

Poster ontwikkeld door:
Charlotte Pasveer en Ellen van der Vlerk, studenten mondzorgkunde, Hogeschool Utrecht

Bekijk ook andere posters ontwikkeld door studenten Mondzorgkunde

Deze posters werden beoordeeld met een cijfer 7 of hoger en zijn een selectie uit de gemaakte posters die interessant zijn voor werkzame mondhygiënisten.

Lees meer over: Kennis, Mondhygiëne, Scholing, Thema A-Z

Man krijgt uitbetaling van £40,000 na onbehandeld tandbederf

Tandartsen hebben een schikking getroffen met een patiënt uit Wales. Ze zijn akkoord gegaan om hem £40,000 te betalen voor de pijnlijke gevolgen van het niet ontdekken van zijn tandbederf.
De patiënt bezocht de Mydentist tandartsenpraktijk meerdere keren tussen november 2013 en mei 2015. In 2014 kreeg hij voor het eerst last van kiespijn, en maakte hij een afspraak. Hierop volgend kreeg hij een wortelkanaalbehandeling, maar dit was niet het einde van zijn pijn.

Meer behandelingen en meer pijn

Een jaar later ging hij terug naar de praktijk om in diezelfde tandvullingen te laten plaatsen. Naar verluid werd hem toen verteld dat nog een wortelkanaalbehandeling nodig zou zijn aan een andere tand.

Ook deze behandeling had niet het beoogde effect, en een week later begon te kiespijn opnieuw. De dagen erna werd de pijn steeds erger totdat het ondraaglijk werd. De patiënt zegt dat zijn gezicht opzwol en dat hij niet kon eten of slapen. Hierna besloot hij om naar het ziekenhuis te gaan.

In het ziekenhuis kreeg de Welshman te horen dat een van zijn tanden een abces had dat leeg moest worden gemaakt. Ook kreeg hij antibiotica om infectie te voorkomen.

Helaas kreeg hij een maand later weer meer kiespijn. Tijdens een nieuwe afspraak met de Mydentist-praktijk kreeg de patiënt te horen dat er in de toekomst een tand moest worden getrokken, maar hij kreeg niks tegen de pijn.

Bezoek aan nieuwe tandartspraktijk: ernstig tandbederf

Hij had geen zin om zijn tand te verliezen en probeerde dus te leven met de pijn. Uiteindelijk besloot hij in maart 2017 toch om weer naar de tandarts te gaan, een andere deze keer. Hier meldden ze hem dat twee tanden moesten worden getrokken vanwege ernstig tandbederf.

Omdat de Mydentist-tandartsen het tandbederf niet tijdig konden herkennen en behandelen, moest hij een tand laten verwijderen en zal hij naar verwachting nog twee tanden verliezen. Het onbehandelde bederf heeft ook schade veroorzaakt aan een andere tand, aldus de patiënt.

Rechtzaak

In 2017 heeft The Dental Law Partnership de zaak van de patiënt overgenomen. De zaak werd dit jaar opgelost toen de tandartsen overeenkwamen om hem £40,000 te betalen in een buitengerechtelijke regeling.

De tandartsen hebben geen aansprakelijkheid erkend en gaven geen commentaar. Een woordvoerder van de praktijk zei tegen WalesOnline, “De ervaring van [de patiënt] spijt ons, en is aanzienlijk slechter dan wat we voor patiënten verwachten.”

Bron:
WalesOnline

 

 

Lees meer over: Opmerkelijk, Thema A-Z
Slaapbruxisme beoordelen thuis

Nauwkeurig slaapbruxisme beoordelen met nieuwe elektrodeset voor thuis

Slaapbruxisme, komt voor bij ongeveer 8-15% van de bevolking. Het kan leiden tot bijvoorbeeld gebitsslijtage, gezichtspijn en hoofdpijn. Momenteel richt de aanpak ervan vooral op de gevolgen, omdat er geen methode voor ernstbeoordeling is die zowel betrouwbaar en nauwkeurig als kostenefficiënt en gemakkelijk verkrijgbaar is.

Dure polysomnografie werkt het beste

De beste methode is op dit moment polysomnografie in een slaaplaboratorium. Deze bioelektrische meetmethode is echter beperkt beschikbaar en duur, en wordt dus vooral gebruikt voor de ergste gevallen. Gebruiksvriendelijke apparaten bestaan, maar deze kunnen vaak niet differentiëren tussen bruxisme en bijvoorbeeld gapen, en zijn dus niet nauwkeurig genoeg.

Nieuwe gebruiksvriendelijke methode

Onderzoekers van de University of Eastern Finland hebben recent een nood-EEG-elektrodeset ontwikkeld die wel snel, gebruiksvriendelijk en nauwkeurig is. Als onderdeel van een PhD-project van Tomi Miettinen is de set geüpgraded waardoor hij nu geschikt is om door patiënten thuis te gebruiken.
Deze nieuwe methode heeft een diagnostische nauwkeurigheid vergelijkbaar met conventionele polysomnografie. 90% van de thuis uitgevoerde opnames waren van goede kwaliteit, en maar 1 van de 101 opnames mislukte door elektrodegerelateerde problemen.

Eerste-nachteffect

De studie vond ook bewijs voor de claim dat resultaten van de meting van de eerste nacht anders zijn dan die daarna, een zogenoemd eerste-nachteffect. Slaapbruxisme zou daarom meer dan een nacht moeten worden gemeten. De nieuwe elektrodeset is erg geschikt om slaapbruxismeactiviteit gedurende meerdere nachten te meten.

Methode geschikt voor verschillende onderzoeksvragen

Hierdoor is de methode toepasbaar voor het oplossen van verschillende onderzoeksvragen gerelateerd aan dit onderwerp. Zo zouden verbanden tussen bruxisme en aangenomen gevolgen kunnen worden onderzocht, net als de effectiviteit van beheersmethodes op de lange termijn. Miettinen hoopt dat de elektrodeset uiteindelijk voor nieuwe methodes zorgt om slaapbruxisme te leren beheersen of zelfs behandelen.

Bron:
University of Eastern Finland

Lees meer over: Slaapgeneeskunde, Thema A-Z

Parodontitis gerelateerd aan prediabetes en puberteit

Uit nieuw onderzoek is gebleken dat parodontale gezondheid kan worden gelinkt aan prediabetes en puberteit. De onderzoekers presenteerden hun bevindingen tijdens de jaarlijkse American Diabetes Association meeting die werd gehouden op 10 juni 2019 in San Francisco.

Tijdens de meeting werd middels poster presentaties uitgelegd hoe bloed glucose niveaus bij obesitas patiënten in relatie staan tot ernstige parodontitis, en hoe puberteit bij veel patiënten een betere indicator is voor parodontale aandoeningen dan leeftijd.

Parodontitis en obesitas

In een van de poster presentaties evalueerden onderzoekers uit Paraguay de relatie tussen prediabetes, obesitas en parodontitis. Hiervoor bestudeerden zij 62 obesitas patiënten, waarvan de helft met prediabetes en de helft met normale glucose niveaus. Zoals te zien is in de onderstaande tabel hadden de patiënten met prediabetes significant vaker last van parodontitis.

“Ernstige parodontitis kwam vaker voor bij patiënten met prediabetes, met een significant verschil bij de patiënten met ernstigere obesitas. Deze resultaten tonen aan dat in de context van ernstige obesitas en het metabolische syndroom, zelf milde hyperglycemiaal gerelateerd is aan ernstige parodontitis. De mondgezondheid van deze groep patiënten moet daarom goed geëvalueerd worden,” aldus auteur Elvio Dario Bueno Colman.

Parodontis en puberteit

In hun onderzoek keken zij naar parodontale gezondheidsindicatoren bij 110 patiënten met diabetes type 1 en hun broers en zussen zonder diabetes, tijdens hun puberteit. De diabetes patiënten hadden een significant slechtere tandvlees index en pocket dieptes dan hun broers en zussen. Het bleek echter dat de fase van puberteit en bloed glucose niveaus als betere voorspellers dienden voor parodontitis dan hun leeftijd of hoe lang zij al diabetes hebben.

Bron: DrBicuspid

Lees meer over: Mondhygiëne, Thema A-Z
Waarom antioxidanten in chocola en fruit goed voor je mondgezondheid zijn

Waarom antioxidanten in chocola en fruit goed voor je mondgezondheid zijn

Pure chocolade en bessen zijn goed voor je. De antioxidanten die in deze en andere etenswaren zitten kunnen de mondgezondheid bevorderen, aldus een posterpresentatie van Karen Davis op het 2019 ADA FDI World Dental Congress.

Antioxidanten pakken gevaarlijke radicalen aan

Davis beschrijft antioxidanten als het natuurlijke afweersysteem van je lichaam. Deze stofjes pakken gevaarlijke radicalen aan. Radicalen zijn moleculen of atomen met ongepaarde elektronen die daardoor niet blij zijn. Daarom binden ze graag met andere elektronen van andere moleculen.

Als er veel vrije radicalen zijn kan dit gevaarlijk zijn omdat ze bijvoorbeeld DNA kunnen beschadigen en ziektes bevorderen. De antioxidanten pakken de radicalen aan en zijn daarom essentieel in de mond en de rest van het lichaam.

Fruit, kruiden en lekkernijen bevatten antioxidanten

Davis raad daarom aan om dagelijks genoeg van die radicaalaanvallende stofjes binnen te krijgen. Gelukkig zijn er veel natuurlijke bronnen waar antioxidanten inzitten. Met name fruit en bessen met diepe kleuren, zoals kersen en zoete aardappelen, en kruiden als kaneel en gember bevatten veel antioxidanten. Daarnaast zijn er ook lekkernijen die een goede bron hiervan zijn, bijvoorbeeld vanillebonen, pure chocolade en rode wijn.

Ook acute toediening is mogelijk

Voor patiënten die gevoelig zijn voor orale ontstekingen, een slechte voeding hebben of veel stress ervaren kan het nuttig zijn om antioxidanten lokaal aan te brengen. Ze worden dan geabsorbeerd in het slijmvlies of de mondweefsels om de effecten van de radicalen te compenseren. Deze actuele antioxidanten geven hun ontstekingsremmende eigenschappen met verloop van tijd vrij, dus de patiënten moeten worden geïnstrueerd om niet onmiddellijk na het inbrengen te spoelen.

Spoel de antioxidanten niet weg

Dit is ook een van de beste adviezen die Davis patiënten geeft: verminder het effect van natuurlijke antioxidanten niet door vervolgens pro-inflammatoire voedingsmiddelen te consumeren. Tandheelkundige professionals kunnen niet vaak genoeg benadrukken dat bijvoorbeeld suikerhoudende dranken en bewerkte voedingsmiddelen geen gezonde keuzes zijn.

Plantaardig eten is goed voor de gezondheid

Tandheelkundigen zouden volgens haar aan patiënten moeten vragen hoeveel fruit en groeten ze dagelijks eten. Diëten met veel plantaardige producten kunnen namelijk de gezondheid van de darmen, hersenen en mond bevorderen.

Het is natuurlijk goed om te horen dat pure chocolade en rode wijn ook stofjes met goede eigenschappen bevatten. Je moet alleen niet vergeten om je calorie-inname in de gaten te houden als je besluit om deze voedingswaren als antioxidantenbron te nemen aldus Davis.

 

Bron:
DrBicuspid.com

Lees meer over: Thema A-Z, Voeding en mondgezondheid
Regoster

Register Preventieassistenten: nieuw register B-assistent verwarrend voor patiënt

Het opzetten van een nieuw register voor de zogeheten B-assistent is onnodig en leidt tot verwarring bij de patiënt. Dit zegt het bestuur van het Register Preventieassistenten waarin alle in Nederland werkzame en gecertificeerde preventieassistenten al zijn geregistreerd.

De B-assistent is de benaming van de ANT en Edin voor de al bestaande en binnen de mondzorg erkende Preventieassistent. Het profiel van de B-assistent is nagenoeg gelijk aan het huidige profiel van de Preventieassistent, volgens het Register Preventieassistenten. Zij vinden het opzetten van een nieuw register, naast het al bestaande Register Preventieassistenten, verwarrend voor de patiënt.

ABC-structuur voor assistenten

De Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT) heeft in 2016 het ‘Standpunt Opleidingen Assisterend Personeel in de Tandartspraktijk’  opgesteld. Hierin geeft zij haar visie over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden binnen de tandartspraktijk en dan met name van tandartsassistenten. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in drie soorten tandartsassistenten: de A-assistent (stoel-assistent), de B-assistent (preventieassistent) en de C-assistent (paro-assistent). Recent heeft de ANT een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Edin (commercieel opleider in de tandheelkunde) om het opleidingsaanbod voor tandartsassistenten te structuren volgens dit ABC-model. De ANT en Edin gaan gezamenlijk de stichting ABC-assistent oprichten, die zich gaat buigen over de structuur, kwalificatie-eisen, leerdoelen en onderwerpen van de verschillende opleidingen.

Waarborg kwaliteit

“Duidelijkheid over wie er wat doet in de mondzorg en wat een mondzorgverlener kan en mag, is belangrijk. Om die reden is in 2013 het Register Preventieassistenten opgericht”, zegt het bestuur Register Preventieassistenten. Dit onafhankelijke en openbare register heeft als doel het stimuleren van het deskundig handelen van de Preventieassistent en het waarborgen van het kwaliteitsniveau van deze zorgverlening. Het register is een initiatief van de KNMT en is in nauwe samenwerking met ANT en NVM tot stand gekomen, volgens het bestuur Register Preventieassistenten. Inmiddels staan al zo’n 2.000 gecertificeerde preventieassistenten in het register ingeschreven.

Uitbreiding takenpakket

“Het is zowel voor zowel de patiënt als voor de collega’s binnen het tandheelkundig team van essentieel belang dat duidelijk en gegarandeerd is binnen welk kader de Preventieassistent haar taken kan en mag uitvoeren. De mondzorg wordt steeds complexer en dat heeft ook gevolgen voor het takenpakket en de deskundigheid van de Preventieassistent. Ontwikkelingen als sealen, het verlenen van nazorg en ondersteuning bij de behandeling van geriatrische patiënten vragen ook van de Preventieassistent voortdurend om nascholing”, zegt het Bestuur Preventieassistenten.

Persoonlijk portfolio

In het Register Preventieassistenten kan de Preventieassistent een persoonlijk portfolio opbouwen waarmee kan worden voldaan aan de kwalificatie-eisen die horen bij het certificaat Preventieassistent dat in het register wordt geregistreerd. Aan de technische realisatie daarvan wordt gewerkt. Ook nieuwe kwalificaties behaald door verdere bij- en nascholing kunnen aan het portfolio worden toegevoegd. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de cursus of scholing die leidt tot de benodigde certificaten wordt gevolgd bij een door het Register Preventieassistenten erkend extern opleidingsinstituut. Deze instituten zijn te vinden op registerpreventieassistenten.nl

 

Lees meer over: Assisteren, Thema A-Z
Chirurgische paro-behandeling: de puntjes op de i?

KIMO-praktijkrichtlijn over wortelcariës bij ouderen beschikbaar

Onlangs is een nieuwe richtlijn van het KIMO verschenen: de Klinische praktijkrichtlijn Wortelcariës bij (kwetsbare en zorgafhankelijke) ouderen. dental INFO sprak hierover met Cees de Baat, emeritus hoogleraar gerodontologie en voorzitter van de Richtlijn Ontwikkel Commissie

Waarom is deze richtlijn nodig?

“Deze richtlijn is nodig omdat gedurende het laatste decennium voor de beroepsgroep van tandartsen duidelijk zichtbaar is geworden dat de zorg voor de mondgezondheid van ouderen, en vooral die van kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen, enkele knelpunten kent. Uit de wetenschappelijke literatuur weten we bijvoorbeeld dat wereldwijd zowel de incidentie als de prevalentie van wortelcariës bij ouderen meer dan 40% bedraagt.
Wortelcariës springt bij de mondgezondheidsproblemen van ouderen bijzonder in het oog, omdat het in korte tijd verstrekkende gevolgen kan hebben. Iedere tandarts die veel ouderen ziet, kent voorbeelden van ouderen die binnen enkele maanden onnodig het ene na het andere gebitselement hebben verloren.”

Hoe komt het dat het probleem van wortelcariës bij ouderen zo groot is?

“Onder ouderen komen chronische aandoeningen en andere gezondheidsproblemen veel voor. Hierdoor kan de zelfzorg afnemen, waarbij de kwaliteit van de dagelijkse mondverzorging ook vaak achteruitgaat. Bovendien vindt er minder vaak een periodiek mondonderzoek door een mondzorgverlener plaats, omdat er vaak belemmeringen zijn door toename van fysieke en/of cognitieve problemen. Hierdoor en doordat wortelcariës snel kan ontstaan en snel kan uitbreiden, wordt wortelcariës vaak te laat ontdekt. Bij te late ontdekking kan het kwaad al zo ver zijn voortgeschreden dat gebitselementen verloren zijn gegaan en dat de nog aanwezige gebitselementen niet meer te redden zijn.”

Voor wie is de richtlijn bedoeld?

“De richtlijn is vooral bedoeld voor tandartsen en mondhygiënisten. Daarnaast kunnen ook andere zorgverleners en personen die anderszins betrokken zijn bij de zorg voor (kwetsbare en zorgafhankelijke) ouderen er hun voordeel mee doen. Primair is de richtlijn van toepassing op alle ouderen die het risico lopen wortelcariës te krijgen, dan wel wortelcariës hebben. Enkele aanbevelingen in de richtlijn zijn specifiek gericht op kwetsbare en/of zorgafhankelijke ouderen. Daarbij maakt het geen verschil of deze ouderen thuis wonen of in een woonzorgcentrum verblijven.”

Hoe is de richtlijn tot stand gekomen?

“Het meerjarenprogramma van het KIMO kent het onderwerp ouderen als aandachtsgebied. In november 2017 is een Invitational Conference gehouden om prioriteiten te formuleren voor drie richtlijnonderwerpen. Dit was een landelijke conferentie met 35 deelnemers uit alle beroepsgroepen die bij de zorg voor ouderen betrokken zijn. Op basis van een brede inventarisatie van onderwerpen en een knelpuntenanalyse is toen gekomen tot drie onderwerpen, waaronder wortelcariës bij (kwetsbare en zorgafhankelijke) ouderen. Vervolgens zijn uitgangsvragen geformuleerd en is in mei 2018 een Richtlijn Ontwikkel Commissie (ROC) aangesteld.”

Kunt u iets vertellen over de inhoud van de richtlijn?

“De richtlijn gaat in eerste instantie over de risicobeoordeling van wortelcariës bij ouderen. Risicofactoren zijn verslechtering van de mondhygiëne, polyfarmacie en het gebruik van hyposialie-inducerende medicamenten. Afhankelijk van de aanwezigheid en de ernst van deze risicofactoren worden vervolgens aanbevelingen gedaan met betrekking tot het interval tussen periodieke mondonderzoeken, de medicatie, de hyposialie en het verrichten van radiologisch onderzoek.
In tweede instantie focust de richtlijn op de preventie en op de restauratieve aanpak van wortelcariës.”

Waar moeten tandartsen en mondhygiënisten vooral op letten?

“Tandartsen en mondhygiënisten moeten vooral attent zijn op ouderen die hun praktijk vaak jarenlang hebben bezocht en opeens niet meer komen. Dit berust vaak op overmacht. Het is vrijwel nooit een bewuste keuze om zich aan periodieke mondonderzoeken te onttrekken. Verder moet bij het ouder worden de gebruikte medicatie altijd aandacht krijgen. Tandartsen en mondhygiënisten moeten altijd een actueel medicatieoverzicht ter beschikking hebben en bedacht zijn op door medicamenten geïnduceerde hyposialie.
Tandartsen en mondhygiënisten doen er verstandig aan ouderen met wortelcariës en/of polyfarmacie en/of hyposialie-inducerende medicatie tandpasta met 5.000 ppm fluoride voor te schrijven.
Een laatste belangrijk aandachtspunt is de aanbeveling wortelcariës zo lang mogelijk niet-restauratief te behandelen via intensieve preventieve zelfzorg en eventueel via professionele preventieve zorg. Het moment waarop besloten wordt tot restauratief behandelen hangt af van het risico op ernstige schade (progressie van weefselverlies) en de geconstateerde of verwachte onvoldoende effectiviteit van de niet-restauratieve benadering en de belastbaarheid van de patiënt.”

Wanneer komen de andere twee richtlijnen voor mondzorg bij ouderen?

“Kortgeleden zijn twee Richtlijn Ontwikkel Commissies (ROC’s) aan het werk gegaan rond de invloed van medicatie op de mondgezondheid van ouderen en rond de zorgverlening aan de groeiende groep ouderen die aan huis gebonden zijn. Het ligt in de lijn der verwachting dat deze richtlijnen over ongeveer een jaar verschijnen.”

Interview door Yvette in ’t Velt voor dental INFO met Cees de Baat, emeritus hoogleraar gerodontologie en voorzitter van de Richtlijn Ontwikkel Commissie Wortelcariës bij (kwetsbare en zorgafhankelijke) ouderen.

Bekijk de richtlijn Wortelcariës bij ouderen, de samenvatting en patiënteninformatie

 

 

Lees meer over: Kennis, Ouderentandheelkunde, Richtlijnen, Thema A-Z