Van diagnose naar behandelplan

Parodontitis: Van diagnose naar behandelplan

Door te screenen op pocketdiepte wordt er een onderscheid gemaakt tussen pluis, mogelijk niet pluis (pluizig), niet pluis. Op basis van de literatuur is de inschatting dat de eerste twee categorieën voornamelijk overeenkomen met gezondheid en gingivitis en de laatste categorie mogelijk met (beginnende) parodontitis. Verslag van de lezing van prof. dr. Fridus van der Weijden.

Voor de eerste twee categorieën (0-5mm) is zorg met als doel preventie van parodontale problemen de eerste aangewezen stap in professionele tandheelkundige zorg. Op de laatste situatie, niet-pluis met pockets meer dan 6 mm, is het paro-protocol van toepassing waar in de lezing verder op doorgegaan werd.

Henry Schein tabel

Voordat een patiënt het paro-protocol binnengerold wordt, is het belangrijk dat eerst de motivatie om een dergelijk behandeltraject te willen doorlopen wordt afgetast. De patiënt moet wel gemotiveerd zijn om hierin met de behandelaar mee te gaan wil het doelmatige zorg zijn. Het advies is dat hier een aparte afspraak voor wordt gemaakt en dit aspect niet in een korte afspraak van een periodiek mondonderzoek wordt gepropt. Leg daarom aan de patiënt uit dat tijdens de controle het tandvlees nauwkeurig werd onderzocht en mogelijk problemen zijn geconstateerd. Geef aan dat er een nieuwe afspraak nodig is om dit uitgebreider te onderzoeken om een passend advies te geven en met elkaar te bespreken wat er aan te doen is. Het huidige tariefsysteem biedt voldoende ruimte om daar tijd en aandacht aan te besteden. De rest van de lezing werd mede daarom opgehangen aan de omschrijving die de algemene bepalingen van de NZA aan de code T12 ‘Onderzoek het tandvlees met een parodontiumstatus’ heeft gekoppeld. In het veld heeft Van der Weijden gemerkt dat er het misverstand bestaat dat het maken van een parodontiumstatus de strekking van code T12 dekt.

T12: Het afnemen van een tandheelkundige, medische en psychosociale anamnese

Met betrekking tot dit deel van het onderzoek kan aan de hand van de volgende vragen met de patiënt in gesprek worden gegaan.

Tandheelkunde anamnese:

  • Wat is de klacht en hoe lang bestaat die al?
  • Wat is er tot nu toe aangedaan en heeft dit effect gehad?

Medische anamnese:

  • Is er sprake van systemische aandoeningen waardoor bijvoorbeeld de afweer verlaagd is?
  • Is er sprake van medicatie die van invloed is op het tandvlees? Bijvoorbeeld calciumantagonisten die als bijwerking gingivavergroting hebben.
  • Zijn er lifestyle aspecten die de conditie van het tandvlees negatief beïnvloeden? Bijvoorbeeld roken of een tekort aan vitamines.

Psycho-sociale aspecten:

  • Interfereert de psyche met een succesvolle therapie? Denk daarbij bijvoorbeeld aan een patiënt met smetvrees die een partiële prothese moet gaan dragen.
  • Ligt de psyche mogelijk ten grondslag aan het probleem (bijvoorbeeld het ontstaan van necrotiserende parodontale aandoeningen door veel stress).

T12: Exploratief sonderen van de pocketdiepte rondom alle aanwezig elementen via zespuntsmeting

De gegevens die genoteerd worden in een parodontiumstatus geven samen het beeld van een plattegrond van het tandvlees. Voor het opmeten van de pocketdiepte zijn er verschillende soorten pocketsondes beschikbaar. Veel gebruikt is de sonde met een ‘Williams markering’ waarbij over een lengte van 10 mm de millimeterstreepjes p 4 en 6 mm afwezig zijn om de sonde makkelijker te kunnen aflezen. Sommige behandelaars geven de voorkeur aan een 15 mm sonde waarbij op 5, 10 en 15 mm de markering dikker is dan bij de overige millimeters. Voor het screenen is de WHO-sonde bij uitstek geschikt omdat de markering overeenkomt met pluis, pluizig en hoogstwaarschijnlijk niet pluis. De pocketdiepte wordt afgerond op het dichtstbijzijnde millimeterstreepje.

Een ander instrument dat niet kan ontbreken bij het invullen van een parodontiumstatus is de furcatiesonde. Van der Weijden vertelde dat hij in het verleden bij het uitpakken van een nieuwe sonde deze altijd iets openboog om de curve vlakker te maken. Tegenwoordig is deze standaard te koop als PQ2NM waarbij de ‘M’ voor modified staat. Furcaties worden internationaal gescoord ‘Licht toegankelijk’ Graad I (minder dan 3 mm), ‘Toegankelijk’ Graad II (meer dan 3 mm) en ‘Doorgankelijk’ Graad III.

Wat voor informatie geeft het opmeten van de diepte van de pocket ons?

Het geeft ons niet zozeer informatie over hoe ernstig de ‘ontsteking’ van het tandvlees is. Als metafoor gebruikt Van der Weijden het voorbeeld van een patiënt die met een fikse ontsteking op zijn arm naar de dokter gaat. Het is dan niet gebruikelijk dat de dokter een meetlat pakt om de ontsteking op te meten (of nog erger: die in de tijd volgt en bekijkt of die stabiel blijft qua afmetingen). Pocketdiepte geeft informatie voor de lange termijn. Het is een risico inschatting voor de toekomst en is een voorspellende factor voor aanhechtingsverlies. Onderzoek heeft laten zien dat bijvoorbeeld pockets van 7 mm of dieper een verhoogd risico vormen op aanhechtingsverlies.

ad 1) (of nog erger de ontsteking in de tijd gaat vervolgen of deze stabiel blijft qua afmetingen).

T12: Het noteren van de locaties met bloeding na sonderen

Bij het bepalen van de bloedingsneiging is het van belang dat de pocketsonde contact houdt met het tandoppervlak. Als de pocketsonde namelijk in het tandvlees geduwd wordt in plaats van langs de tand in de pocket geschoven, treedt er bloeding op die niet gerelateerd is aan de ontsteking van het tandvlees. Wat voor informatie geeft de bloedingsneiging ons?

De klassieke symptomen van ontsteking zijn Dolor (lokale pijn), Calor (locale warmte), Tumor (lokale zwelling), Rubor (lokale roodheid), functio laesa (functieverlies). Bij een parodontale ontsteking kunnen symptomen van roodheid en zwelling gebruikt worden, echter de afwezigheid ervan sluit een ontsteking niet uit. Of roodheid en zwelling zichtbaar zijn is namelijk sterk afhankelijk van de dikte van de marginale gingiva. Gecombineerd klinisch en histologisch onderzoek heeft laten zien dat de bloedingsneiging een betrouwbaarder symptoom is van een ontstoken pocket dan roodheid en zwelling. Als we functio laesa toepassen op ontstoken tandvlees dan is het vooral de tonus van het tandvlees dat minder wordt. Vrij vertaald: het bindweefsel elastiekje dat om de tand zit, ligt minder vast.

Uit onderzoek van Klaus Lang et al. waarbij over een periode van 4 jaar gekeken werd naar de frequentie van het optreden van bloeding gerelateerd aan aanhechtingsverlies, bleek dat als de pocket 4 keer van de 4 keer dat deze onderzocht is bloeding na sonderen vertoont, de kans op aanhechtingsverlies 30% is. Bloedt de pocket van de 4 keer onderzoek nooit, dan is die kans maar 1,5%. De informatie die we halen uit bloeding van het tandvlees is dus vooral dat als het niet bloedt, de kans erg klein is dat er in de toekomst aanhechtingsverlies optreedt. Mede op basis van deze onderzoeksgegevens wordt er wel geringschattend gedaan over bloedend tandvlees en in de praktijk heeft dit in vergelijking met pocketdiepte minder aandacht van de tandheelkundige professional. Uit longitudinaal onderzoek blijkt echter dat tanden en kiezen met een gezonde of licht ontstoken gingiva 8,4 keer minder risico hebben om verloren te gaan dan die met ernstige gingivitis.

Onder zijn studenten merkt Van der Weijden op dat mobiliteit van een tand vaak als iets ernstigs wordt gezien. Echter in geval van parodontale afbraak is door het verlies van steunweefsel de hefboomwerking bij occlusale krachten groter met als gevolg toegenomen mobiliteit. Dit hoeft geen probleem te zijn en zeker niet direct een aanleiding voor extractie. Als behandelaar moeten we ons vooral zorgen maken als de mobiliteit progressief is of als het element indrukbaar is.

T12: het inschatten van de prognose per element

Om een goede inschatting te maken zijn loodrecht ingeschoten gedetailleerde röntgenfoto’s onmisbaar. Interpretatie van wat zichtbaar is op deze foto’s geeft vooral informatie over de geschiedenis wat er gebeurd is met de patiënt en niet of er op dat moment sprake is van een ontsteking. Daarvoor zijn de klinische metingen onmisbaar. Een OPT is door overprojectie en vertekening niet geschikt om de mate van botverlies vast te stellen. Maak in geval van parodontale problemen bij voorkeur een röntgenanalyse met apicale foto’s en bite-wings. In reactie op een complete röntgenstatus wordt er tegenwoordig onterecht ‘ALARA’ geroepen. Pas nadat de behandelaar besloten heeft om de röntgenfoto te maken gaat het principe in om deze te maken met zo min mogelijk stralingsbelasting. Van der Weijden verwijst voor de geïnteresseerden naar het artikel dat hij samen met Erwin Berkhout schreef: De gerechtvaardigde röntgenfoto uit Dentista.

Om de mate van botverlies goed te kunnen bepalen moet de röntgenfoto loodrecht worden ingeschoten. In geval van parodontitis worden er daarom bij voorkeur verticale bite-wings gemaakt om dit goed te kunnen beoordelen. In de gezonde situatie ligt het botniveau approximaal gemiddeld 1 mm onder de glazuurcement grens. Als er sprake is van botverlies dan kan op basis van de röntgenfoto bepaald worden of dit gelijkmatig of angulair botverlies is. In dit laatste geval is er sprake van een infrabony defect. Ook kunnen furcatieproblemen zichtbaar zijn op röntgenfoto’s hoewel de betrouwbaarheid bij bovenmolaren door overprojectie een stuk minder is dan bij ondermolaren.

Samengevat

Samengevat kunnen we op basis van de verzamelde gegevens de volgende complicerende factoren vaststellen:

  • Angulaire defecten; Pockets blijven vaak dieper en zijn lastiger te reinigen.
  • Furcatietoegankelijkheid; de nachtmerrie van de parodontoloog omdat dit als een onvoorspelbaar tijdbommetje kan opspelen.
  • Meer dan 1/3 botverlies (1/3 komt door de conische vorm van een gebitselement overeen met ongeveer 50% aanhechtingsverlies).

T12: Het stellen van de diagnose

Een diagnose geeft in het algemeen antwoord op de volgende vragen:

  • Wat is er aan de hand? – Dat lukt bij parodontale problemen meestal nog wel om te beantwoorden
  • Waar komt het vandaan? – Lastig in te schatten
  • Waar gaat het naar toe? – Moeilijk in te schatten

In de parodontologie spreken we daarom van ‘classificatie’ in plaats van ‘diagnose’. Voor de volledigheid zou in de algemene bepaling van T12 het stellen van de diagnose gewijzigd moeten worden in: Het classificeren van de parodontale aandoening.

Waar men internationaal voorheen onderscheid maakte tussen agressieve en chronische parodontitis is dit met de recente nieuwe classificatie nu vereenvoudigd tot ‘parodontitis’. Wel wordt daarbij het stadium aangegeven van; weinig, gemiddeld, veel of heel veel (Stage I t/m IV). Mochten er daarbij ook gegevens uit het verleden beschikbaar zijn, dan kan er een inschatting gemaakt worden van de progressie: langzaam, gemiddeld of snel (Grade A,B,C).

Vrijwel alle medische aandoeningen zijn multifactorieel. De causale componenten die ziekte veroorzaken hoeven niet bij elke patiënt dezelfde te zijn. Er is in het causale mechanisme dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van de aandoening altijd één factor aanwezig die nodig is om de ziekte te veroorzaken, ook wel necessary cause genoemd (Rothman, 1976). Het verwijderen van deze factor zorgt voor genezing. Het elimineren van andere factoren kan helpen om de ziekte onder controle te krijgen. Denk daarbij in het kader van parodontitis aan het stoppen met roken. Het is de uitdaging voor iedere behandelaar om een inschatting te maken welke causale componenten een rol spelen bij de patiënt die hij/zij behandelt (denk aan lifestyle factoren, genetische aspecten, de aanwezigheid van specifieke micro-organismen, (lokale) anatomische factoren, etc.). De manier waarop Rothman met dit model tegen de wereld aan kijkt helpt om parodontitis beter te begrijpen. Als plaque de ‘necessary cause’ is voor parodontale ontstekingen, dan is ook duidelijk waarom dit zo moeilijk te behandelen is, omdat vrijwel niemand zijn mond 100% plaque-vrij weet te houden. De meesten hebben daarom de ondersteuning van een mondhygiënist nodig om de parodontale conditie stabiel te houden

T12: Het opstellen van een pardontaal behandelingsplan en het bespreken met de patiënt

Om de patiënt mee te krijgen om het behandeltraject te ondergaan is een gestructureerd informatief gesprek nodig over de consequenties van therapie, zoals onder andere zelfzorg, gevolgen van de behandeling (denk aan recessie), financiële consequenties en de (levenslange) noodzaak voor nazorg. Van der Weijden gebruikt hiervoor al jaren een collage met duidelijke plaatjes die als geplastificeerde kaart via het secretariaat van de NVvP besteld kan worden, via e-mail secretariaat@nvvp.org. Ook maakt hij gebruik van een gebitsdiagram waar hij met verschillende kleurtjes op aangeeft wat er bij de patiënt aan de hand is. Dit geeft hij na afloop van het gesprek aan de patiënt mee naar huis. Zoals het spreekwoord zegt: Een beeld zegt meer dan duizend woorden.

De laatste jaren wordt er vanuit diverse organisaties op aangedrongen voor iedere patiënt duidelijk te hebben wat het zorgdoel is en wat het behandelplan en zorgplan zijn om dat doel te bereiken en te behouden. Dit wordt mooi beschreven in de KNMT-richtlijn voor het behandeljournaal: “Het zorgplan geeft voor de individuele patiënt een overzicht van de diagnostische en ondersteunende, preventieve en/of curatieve behandelingen die moeten leiden tot het behalen van het zorgdoel. Het geeft bij voorkeur de achtergronden van deze handelingen: de uitgangssituatie, risicoanalyse en prognose. Het zorgplan wordt opgesteld door de hoofdbehandelaar, die daarbij aanspreekpunt is voor het gehele behandeltraject. Het zorgplan omvat het behandelplan, de nazorgfase en vermeldt de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken behandelaars. In het zorgplan worden ook de plichten van de patiënt genoemd.”

Aan de ACTA-student wordt onderwezen dat in samenspraak met de patiënt de wensen en de mogelijkheden worden afgestemd om te komen tot een gezamenlijk doel. Het hieronder bijgevoegde schema geeft het model weer dat in het onderwijs gehanteerd wordt. Belangrijk is dat gezamenlijk (informed consent) tot een behandeltraject wordt besloten om problemen te herstellen en daarna een traject wordt ingezet om problemen te voorkomen met als insteek: eerst genezen, dan verzorgen (cure en care).

Om dit makkelijker te begrijpen kan het als volgt voorgesteld worden. Er meldt zich bijvoorbeeld een patiënt met 10 caviteiten. Dit kunnen we restaureren en de patiënt zonder verdere actie na een jaar terug laten komen voor een periodiek mondonderzoek. Het risico is dan groot dat er opnieuw 10 caviteiten aanwezig zijn. Het behandelplan zou moeten zijn: herstel van de caviteiten, maar daaraan gekoppeld zou een zorgplan moeten zitten van bezoek aan preventieassistent of mondhygiënist om de zelfzorg te verbeteren en voedingsgewoontes aan te passen. Belangrijk in het onderstaande schema is ook dat er regelmatig een herbeoordeling plaatsvindt om te kijken of het zorgdoel nog haalbaar is of dat dit bijgesteld moet worden. Bijvoorbeeld zoals eerder genoemd, dat als er bij een patiënt ondanks alle behandelingen nog steeds pockets van 7 mm of dieper aanwezig zijn, de prognose van deze elementen niet past bij een zorgdoel waarin maximaal behoud wordt nagestreefd. Aanpassing van het zorgdoel in gezamenlijk overleg met de patiënt is dan de volgende stap.

Als tandheelkundig zorgprofessional is een risicoschatting en regelmatig evalueren essentieel om samen met de patiënt een prettige tandheelkundige toekomst tegemoet te gaan waarbij verwachtingen en mogelijkheden op elkaar zijn afgestemd.

t12

Klik hier voor de vergrote afbeelding

Prof. dr. Fridus van der Weijden studeerde in 1984 in Utrecht als tandarts af. Zijn erkenning tot tandarts-parodontoloog NVvP volgde in 1990. In 1993 promoveerde hij op zijn proefschrift met de titel ‘The use of models and indices in plaque and gingivitis trials’. In 2006 ontving hij zijn erkenning als tandarts-implantoloog door de NVOI. Sinds 1989 verdeelt hij zijn tijd tussen zijn gespecialiseerde praktijk in Utrecht en de vakgroep Parodontologie van ACTA. Begin 2010 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar ‘Preventie en Therapie van Parodontale Aandoeningen’ aan ACTA. In september 2016 werd dit door ACTA omgezet in een reguliere leerstoel met dezelfde leeropdracht.

Verslag voor dental INFO door Joanne de Roos, tandarts, van de lezing van prof. dr. Fridus van der Weijden tijdens het congres Paro van Bureau Kalker.

Bekijk ook het interview met prof. dr. Fridus van der Weijden

Wij interviewden prof. dr. Fridus van der Weijden kort na zijn lezing Van diagnose naar behandelplan. Hij spreekt over de stappen voor vervolgonderzoek bij parodontitis, over wanneer je kunt spreken van succes van een paro-behandeling en de nieuwe richtlijn parodontologie. Ook geeft hij zijn advies voor de taakverdeling tussen tandarts en mondhygiënist voor parodontologie en preventie en de rol van de preventie-assistent hierin.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
Dentaal trauma: de eerste opvang van een traumapatiënt

Dentaal trauma: de eerste opvang van een traumapatiënt

Niets kan uw werkdag in de praktijk zo verstoren als een ‘vers’ trauma. En tegelijkertijd is er geen behandeling waarbij de beslissingen die u op dat moment neemt, zo’n grote invloed hebben op de uitkomst. Wat is belangrijk bij de eerste opvang van een traumapatiënt? Welke verschillende typen fracturen zijn er?

Logistiek – stap 1

  1. Intake – bewustzijn

Wanneer u te maken krijgt met een patiënt met een dentaal trauma in uw praktijk dan is het belangrijk dat u in eerste instantie rust creëert en uw planning aanpast zodat u genoeg tijd hebt om de betreffende patiënt op te vangen en eventueel te behandelen. Als eerste is er aandacht voor neurologie: u beoordeelt of de patiënt voldoende bij bewustzijn is en dus of u de patiënt überhaupt mag gaan behandelen. Dit betekent dat de patiënt voldoende alert is (patiënt reageert adequaat op vragen) en dat hij/zij goed aanspreekbaar is (patiënt opent ogen als hij/zij aangesproken wordt). Indien dit niet het geval is dan bent u niet de eerste behandelaar. Indien u twijfelt, mag u eerst alleen de essentiële tandheelkundige handelingen uitvoeren om vervolgens de patiënt beter te laten onderzoeken door een specialist.

  1. Intake – tetanus

U moet altijd nagaan of uw patiënt een tetanus profylaxe booster nodig heeft. Bij patiënten jonger dan twintig jaar kunt u er vanuit gaan dit in orde is. Bij patiënten ouder dan twintig moet u er rekening mee houden dat de kans groot is dat er een booster nodig is. U kunt hiervoor altijd de site van het RIVM checken

  1. Behandeling

Hierbij is het van belang dat u de checklist voor dentale trauma’s handhaaft. U voert eerst uw onderzoek volledig uit voordat u daadwerkelijk start met behandelen.

  1. Follow-up – recall

Nadat u de patiënt behandeld heeft, is het van belang om recall afspraken te maken met de patiënt (KNMT richtlijn: 1 week, 3 week, 6 week, 3 maand, 6 maand, 1 jaar, 2 jaar).

Diagnostiek – stap 2

Lichtfoto’s

Begin altijd (ook al is de situatie erg hectisch) met het maken van lichtfoto’s van zowel de extra-orale als de intra-orale situatie. Dit is van belang omdat u dan een nulmeting heeft en daarnaast kan het eventueel handig zijn voor bijvoorbeeld de verzekering.

Klinisch onderzoek

Het uitvoeren van het klinische onderzoek bestaat uit acht stappen. Het is aan te raden om de onderstaande volgorde te handhaven en geen stappen over te slaan.

  1. Extra-orale wonden en palpatie van de botranden
  2. Wonden aan de orale mucosa/gingiva
  3. Kroonfracturen, pulpa-expositie, kleurverandering
  4. Verplaatsing van elementen
  5. Occlusiestoornissen
  6. Mobiliteit van tanden en/of processus alveolaris
  7. Percussiepijn en percussiegeluid
  8. Reactie op sensibiliteitstest

Röntgendiagnostiek

Hierbij is het van belang dat alle mogelijk betrokken delen op de foto worden gezet. In de meeste gevallen is bij een dentaal trauma het bovenfront aangedaan. Omdat de kans groot is dat het onderfront ook een gedeelte van de klap heeft moeten opvangen is het goed om te overwegen om ook een of meerdere foto’s van het onderfront te maken.

Maak bij röntgenonderzoek gebruik van een parallele techniek. Eventueel kunt u aanvullend, afhankelijk van het soort trauma, overwegen om een CBCT te laten maken.

Weke delen letsel

Prevalentie

Wanneer er een patiënt bij u binnenloopt met een dentaal trauma dan betreft het in een derde van de gevallen ook om een weke delen letsel.

Behandeling

Wanneer er sprake is van een laceratie dan is het belangrijk om ook een röntgenfoto van de weke delen te nemen. Op deze manier komt u er achter of er bijvoorbeeld een stuk tand of straatvuil aanwezig is in de wond. Voor de weke delen geldt in regel een belichtingstijd van 25% van die van een reguliere röntgenfoto. Het behandelen van een laceratie bestaat uit de volgende stappen:

  • Het toedienen van lokale anesthesie
  • Reinigen – het vuil dient goed verwijderd te worden
  • Wondtoilet
  • Hemostase
  • Sluiten van de wond – gebruik hiervoor altijd geschikt hechtdraad (5×0 of 6×0)
  • Nazorg

Wie behandelt een weke delen letsel?

In principe geldt “bekwaam maakt bevoegd”. De keuze is ook afhankelijk van de uitgebreidheid van het letsel. Wanneer er sprake is van weefselverlies moet de patiënt naar de plastisch chirurg verwezen worden. Anders zou u ook kunnen verwijzen naar een huisarts of kaakchirurg.  Tijdens het klinisch onderzoek geldt: van buiten naar binnen. Dus eerste de weke delen onderzoeken en daarna de gebitselementen. Voor het behandelen geldt het tegenovergestelde: van binnen naar buiten. Dus u moet eerst de gebitselementen behandelen voordat u begint met hechten omdat er anders te veel tractie komt op de wond.

Letsel melkelementen

Voor letsel aan melkelementen geldt in de meeste gevallen dat extractie de beste therapie is. U kunt hierop een uitzondering maken wanneer het kind erg coöperatief is en/of het trauma niet te ernstig is. Bij kinderen is het altijd van belang dat u alert bent op huiselijk geweld. In de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld leest u wat u kunt doen.

Soorten fracturen

Kroonfracturen

  1. Infractie: barst in glazuur – behoeft geen behandeling
  2. Glazuurfractuur: er mist een klein stukje van het element – weinig consequenties, behandeling bestaat uit het restaureren of hoekje terug plaatsen van de betreffende tand.
  3. Glazuur-dentinefractuur: dentine ligt boot – dit trauma kan wel consequenties hebben voor het element, behandeling bestaat uit het restaureren van het element. Het is van belang dat het traumaprotocol gehandhaafd wordt.
  4. Gecompliceerde glazuur-dentinefractuur: er is sprake van pulpa-expositie – Bij voorkeur wordt de pulpa zo snel mogelijk afgedekt. Bij een kleine expositie kunt u er voor kiezen om een pulpa-overkapping uit te voeren, hierbij is het van belang dat het element niet te veel vervuild is. Grotere exposities of exposities die langer bestaan kunnen beter behandeld worden door middel van een partiële pulpotomie. Bij voorkeur wordt er Biodentine gebruikt om de pulpa af te dekken omdat dit materiaal voor minder verkleuring zorgt dan MTA. Ook hier moet het traumaprotocol gehandhaafd worden.

De prognose van al de hierboven genoemde kroonfracturen zijn vrij goed.

  • Bij ongecompliceerde fracturen
    • Nauwelijks complicaties
    • Pulpanecrose 0-6%
    • Overleving element vrijwel 100%
  • Bij gecompliceerde fracturen
    • Afhankelijk van duur expositie en gekozen behandeling/ materiaal
    • Pulpanecrose 5-20%
    • Overleving element vrijwel 100%

Kroon-wortelfracturen

Een kroon-wortelfractuur kan zowel gecompliceerd als ongecompliceerd zijn. Een gecompliceerde fractuur waarbij de breuk aan de buccale zijde hoog ligt en aan de palatinale zijde laag (onder het bot) komt het meeste voor. De prognose van het element is afhankelijk van de restaureerbaarheid. Wanneer een element niet of slecht restaureerbaar is dan kan het element eventueel geëxtrudeerd worden zodat restaureren weer mogelijk wordt. Vanuit de literatuur is er onvoldoende data over prognose van kroon-wortelfracturen.

Wortelfracturen

Een wortelfractuur loopt meestal horizontaal. Bij een wortelfractuur is er zowel schade aan de tand als aan het parodontaal ligament. Dit maakt het trauma gecompliceerd en zorgt voor een ongunstige prognose.

De prognose bij een wortelfractuur is onder andere afhankelijk van de locatie van de fractuur: hoe meer coronaal de breuk, hoe minder gunstig. In 20-40% van de gevallen treedt er pulpanecrose op. Ook is er kans op obliteratie (69-73%) en wortelresorptie (60%). Daarbij is de kans op oppervlakteresorptie het grootst (deel van de genezing) en treden ontstekingsresorptie en ankylose zeer zelden op.

Bij een wortelfractuur kunnen er drie soorten genezing optreden.

  1. Het optreden van calcificatie, deze kans is het grootst als het element goed gerepositioneerd is.
  2. Ingroei van bindweefsel
  3. Ingroei van bot, deze kans is het grootst wanneer het coronale deel niet goed te repositioneren is.

 

Kathelijn Voet studeerde tandheelkunde aan ACTA. Na haar afstuderen in 2004 ging zij aan de slag bij de Koninklijke Marine, waar zij als algemeen militair tandarts werkte in Den Helder, in het Caribisch gebied en aan boord van verschillende schepen. In 2012 voltooide Kathelijn de opleiding tot endodontoloog aan ACTA. Op dit moment is zij regiomanager van defensielocatie Den Helder, waar zij ook als endodontoloog werkzaam is.

Bart van den Heuvel studeerde tandheelkunde aan ACTA en vervulde aansluitend zijn dienstplicht bij de Koninklijke Marine als tandarts bij het Korps Mariniers. In 1995 verliet hij de dienst om de opleiding tot endodontoloog te volgen. Naast de opleiding werkte hij in diverse tandartspraktijken, waarna hij terugkeerde bij de Marine als Hoofd Tandheelkunde Den Helder en later als Hoofd Tandheelkundige Dienst Zeemacht. Sinds de oprichting van de Defensie Tandheelkundige Dienst in 2016 is Bart commandant van deze dienst.

Verslag voor dental INFO door Marieke Filius, tandarts, van de lezing van Kathelijn Voet en Bart van den Heuvel tijdens het NVvE-congres Trauma… Oh nee! Wat nu?

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
https://www.dentalinfo.nl/thema-a-z/rontgen-digitale-tandheelkunde/modjaw-jaw-motion-tracker-system/

MODJAW: Jaw motion tracker system

Voor het probleem met de beetregistratie is het MODJAW systeem ontwikkeld. Dit is een digitaal systeem voor het bepalen van de kaakbewegingen. Nadat het systeem de bewegingen vastgelegd heeft, produceert het een generated surface. Dit is gelijk aan het pad dat de mandibula volgt bij articulatie. Eigenlijk is dit te vergelijken met de envelope of function.

Bij het uitvoeren van een complexe en uitgebreide behandeling is het vaak lastig om de relatie tussen de onder-  en de bovenkaak te bepalen, terwijl bij lokaal functieverlies het makkelijk is om gebruik te maken van een aantal vaste punten die niet aangetast zijn. Wanneer er echter sprake is van verlies van beethoogte of als er elementen verloren zijn, verliezen we ook deze referentiewaarden.

Tegenwoordig wordt voor uitgebreide rehabilitatie casussen regelmatig gekozen voor monolytisch zirkonium.  Door het monolytisch karakter worden bij het gebruik van dit materiaal fouten in de beetregistratie niet vergeven. Er zal geen stukje afchippen zoals bijvoorbeeld bij metaal porselein, maar ergens in de constructie zal een breuk optreden.

Dat is de reden dat de beetbepaling  hierbij extra belangrijk is. Veel patiënten hebben geen hele stabiele occlusie en kunnen niet altijd de juiste beet vinden.

MODJAW systeem

Voor het probleem met de beetregistratie is het MODJAW systeem ontwikkeld. Dit is een digitaal systeem voor het bepalen van de kaakbewegingen. Nadat het systeem de bewegingen vastgelegd heeft, produceert het een generated surface. Dit is gelijk aan het pad dat de mandibula volgt bij articulatie. Eigenlijk is dit te vergelijken met de envelope of function.

Uit dit generated surface blijkt vaak dat articulatie naar links en rechts asymmetrisch is. Dit is iets wat vaak ook terug komt in de kauwfunctie. We weten uit de literatuur dat wanneer sprake is van frontgeleiding tijdens het kauwen, dit vaak pijnklachten oplevert. Daarom vermijden patiënten frontcontact ook zo veel mogelijk tijdens het kauwproces. De kiezen daarentegen zijn met name gemaakt om deze kauwfunctie op zich te nemen.

Extra onderzoek

Deze bevindingen werden ondersteund door een extra onderzoek uitgevoerd door Bassam Hassan. Hierbij werden patiënten, terwijl ze in een fMRI scanner lagen, gevraagd om dicht te bijten: eerst op de voortanden, daarna op de cuspidaten en vervolgens op de premolaren. Er bleek dat verschillende regio’s van het brein gestimuleerd werden bij het bijten op verschillende elementen.

Figuur van Possel

Daarnaast is het middels het MODJAW systeem ook mogelijk om een figuur van Possel te maken en kan gecontroleerd worden hoe dit patroon tot stand komt. Interferenties kunnen zo opgespoord worden en verholpen.

Mocht het nodig blijken om de beet te verhogen om deze interferenties  te voorkomen dan moet dit altijd dusdanig gedaan worden dat de condylus zich nog in een positie van rotatie en niet van translatie bevindt.

Scans samenvoegen

Een laatste handige optie is dat het ook mogelijk is om twee scans samen te voegen. Zo kan een combinatie gemaakt worden van een scan voordat de preparaties gemaakt zijn en een scan van de situatie daarna. Zo is het digitaal mogelijk om het ontwerp te testen.

Dit onderzoeksgebied is nog geen onderdeel van de evidence based tandheelkunde, maar het is een new field of study.

Cursus over deze technologie

Als u zich meer wilt verdiepen in deze technologie dan kunt u op 6 en 7 juni de 4D dentistry Course in Amsterdam volgen.

 

Dr. Bassam Hassan is een tandarts gespecialiseerd in orale implantologie, prothetische en restauratieve tandheelkunde. Hij studeerde als tandarts af aan de Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA) en hij heeft zijn PhD naar de digitale implantologie planning m.b.v. CBCT aan de vrije universiteit te Amsterdam behaald. Hij beschikt tevens over een master diploma in orale diagnostiek van de katholieke Universiteit Leuven en over een master In Prosthodontics van de Universiteit van Wenen, Oostenrijk. Hij is parttime verbonden als gast hoogleraar prothetiek aan UCM Universiteit te Madrid en Medische Universiteit Wenen. In de afgelopen 12 jaar heeft hij meer dan 50 publicaties in geciteerde internationale tijdschriften geproduceerd en hij heeft meer dan 70 voordrachten in het binnen en buitenland gehouden. In 2017 heeft hij de eerste prijs bij de Europese vereniging van prosthodontie voor zijn onderzoek naar de digitale implantaten planning van edentate patiënten gewonnen.

Verslag voor dental INFO door tandarts Paulien Buijs van de lezing van dr. Bassam Hassan tijdens het NVVRT-congres Resto meets ortho.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z
Hoe kun je verzuim voorkomen?

Hoe kun je verzuim voorkomen?

Iedere werkgever krijgt wel een keer te maken met een zieke werknemer. Sommige ziekten zijn niet te voorkomen, maar aan andere ziektegevallen kun je als werkgever wel degelijk iets doen. Diana in den Bosch-Hoornik, operationeel manager bij Jeugdtandarts Waalsprong en Beuningen, vertelde op Praktijk Anno Nu over verzuimbeleid.

Wit, grijs en zwart verzuim

Bij verzuim is er onderscheid te maken in wit, grijs en zwart verzuim. Onder wit verzuim vallen de gebroken benen en andere ziektebeelden waaraan zowel werknemer als werkgever niet zo veel kan doen. Grijs is de categorie ‘je niet zo lekker voelen’, waarbij niet altijd duidelijk is of er nog doorgewerkt kan worden. Bij zwart verzuim zijn er altijd andere oorzaken in het spel. Volgens het CBS zijn er 765.000 langdurige ziektemeldingen per jaar. Bij slechts 30% van deze meldingen is sprake van een duidelijke medische reden, dus 535.000 ziekmeldingen per jaar hebben geen zuiver medische oorzaak.

Wat kun je als praktijk doen?

Een praktijk is verplicht om een verzuimprotocol te hebben. Hierin zijn zaken rondom verzuim vastgelegd, bijvoorbeeld bij wie en hoe laat je je ziek moet melden.

Als een medewerker voor langere tijd ziek is, is het belangrijk om een reïntegratieplan op te stellen. Dit gebeurt in de driehoek arbodienst/bedrijfsarts – werkgever – medewerker. Hierbij moet een evaluatie plaatsvinden en een plan opgesteld worden, waardoor de medewerker kan terugkeren naar de werkvloer.

Arboarts of bedrijfsarts

De meeste tandartspraktijken zijn aangesloten bij een arbodienst. Bij een langdurige zieke werknemer moet dan contact opgenomen worden met de arboarts om deze werknemer zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Arboartsen hebben echter vaak een zeer lange wachtlijst. Je kunt ook een bedrijfsarts inschakelen. Deze heeft vaak een kortere wachtlijst en de lijnen met de bedrijfsarts kunnen korter zijn. Ook verwijst deze gemakkelijker door naar bijvoorbeeld een psycholoog of orthopeed.

Teambuilding

Teambuilding is van belang om het ziekteverzuim omlaag te brengen. Bij een goed team heb je een laag ziekteverzuim. Het is daarom belangrijk als praktijkmanager de werkvloer op te gaan en de sfeer te proeven. Zorg dat je weet wat er speelt en toon betrokkenheid. Het tonen van empathie is van grote invloed op het verzuim. Iedereen heeft wel eens een aai over zijn bol nodig.

Als een medewerker problemen heeft, is het de kunst deze aan het werk te houden. Geef bijvoorbeeld een medewerker met jonge kinderen die gaat scheiden, de ruimte. Laat weten dat ze eerder naar huis kan als ze geen kinderopvang heeft. Zo vergroot je de kans dat ze zich niet ziek meldt. Vertel dat als het een dag niet goed gaat, ze dat kan aangeven, waarna er een oplossing wordt gezocht.

Evaluatie

Evaluatie met medewerkers is erg belangrijk. Je moet steeds blijven communiceren. Bij problemen met medewerkers moet je het gesprek aangaan. Je kunt vragen of er iets is, of je ergens mee kunt helpen. Een goede vraag is: “Heb je het hier nog naar je zin?” Benadruk dat je iemand wilt helpen.

Achter de medewerker zit een mens en die moet je benaderen. Voordat problemen ontstaan, moet je iemand al vertellen dat hij erg belangrijk is. Als er punten spelen, kun je die in jaargesprekken aan de orde stellen en in een verslag vastleggen. Ook als je alles goed voor elkaar hebt, kan het soms toch mis gaan. Het kan voorkomen dat je van iemand afscheid moet nemen als hij niet op zijn plaats zit.

Diana in den Bosch-Hoornik is operationeel manager bij Jeugdtandarts Waalsprong en Beuningen. Zij heeft een bedrijfskundige achtergrond en is arbeids- en organisatiepsychologe.

Verslag door Yvette in ’t Velt van de lezing door Diana in den Bosch-Hoornik ‘Bestrijden van verzuim’ op Praktijk Anno Nu.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Ondernemen, Personeel
De beste voeding voor baby’s en peuters

De beste voeding voor baby’s en peuters

Tijdens het symposium Gezonde Peutermonden hield Jellie Zuidema een lezing over voedingsadviezen voor kinderen vanaf 8 maanden. Zij liet haar toehoorders kiezen uit een aantal onderwerpen. Er werd gekozen voor ‘aanleren van gezond eetgedrag’ en ‘borst en flesvoeding’. Hier haar tips en trics over deze onderwerpen.

Aanleren van gezond eetgedrag

Bij het aanleren van gezond eetgedrag van een kind speelt u als mondzorgverlener een grote rol. U kent vast de opmerking: “Mijn kind lust dit niet.” Hoe kunt u ouders aanzetten tot ander eetgedrag als een kind gewend is om voornamelijk zoet te eten? Het aanleren van andere voedingsgewoontes van jonge kinderen kan even duren. De baby heeft van nature een voorkeur voor zoet. Borst- en flesvoeding zijn ook zoet. Met het introduceren van bijvoeding introduceert men tevens andere smaken, zoals bitter en zuur. Deze verandering vraagt tijd. Kinderen moeten nieuwe voedingsmiddelen soms wel tien tot vijftien keer proeven voordat ze de smaak leren waarderen. Als u kinderen zoet wil laten afwennen, kost dat ook tijd. Ondersteun daarom de ouders hierin door aan te geven nieuwe voeding te blijven aanbieden en niet te snel op te geven. Ouders gaan er vaak snel in mee dat een kind iets niet lust. Vertel ouders dan dat ze even moeten doorzetten omdat kinderen tijd daarvoor nodig hebben.

Vaste voeding

Realiseer u dat een baby al vanaf 4 à 6 maanden bijvoeding krijgt. Als u kinderen voor het eerst ziet na doorbraak van hun eerste melkelementen, is er al een start gemaakt met de introductie van vaste voeding naast de melkvoeding. Vaak krijgen zij dit eerst in de vorm van een prakje of gepureerd. Dit hoeft niet persé, maar het wordt vaak wel zo gedaan. Naar mate de zuigeling ouder wordt, krijgt zij steeds grovere voeding. Dit is goed voor de vorming van de kaakspieren en zo leren zij goed te kauwen. Sluit hierbij aan met uw advies.

Ik ben twee en zeg nee

Kinderen van een jaar of twee hebben vaak een periode dat ze voeding niet accepteren. Hiervoor voelen ze zich één met de moeder, maar met twee jaar leren ze dat ze een individu zijn. Zo hoort een ouder vaak ‘nee’. Dit machtspelletje wordt vaak uitgevochten met voeding. Het beste kan de ouder hier met humor en zonder al te veel dwang mee omgaan. Dit hoort er nu eenmaal bij en gaat weer over. Laat de ouder er geen stressmoment van maken.

Aan tafel

Ouders moeten het goede voorbeeld geven. Laat de ouder dus bijvoorbeeld ook water drinken. Jonge kinderen leren namelijk het meeste van observeren. Een ontspannen sfeer aan tafel is heel erg belangrijk om te kunnen zorgen dat er ruimte en rust is om goed gedrag aan te leren. Dit kan niet als ouders niet op een lijn zitten. Een kind voelt dit gelijk aan.

Laat ouders niet belonen of straffen met eten. Bijvoorbeeld: “Als je je groenten niet opeet, dan krijg je geen toetje.” Zo krijgt groente juist een negatief imago.

Ondergewicht

Hoe zit het bij kinderen met ondergewicht? Wat doe je dan met het aantal eet- en drinkmomenten? Advies geven over voeding is dan niet geheel aan de mondzorgverlener. Overleg in dat geval met een deskundige zoals de consultatiebureau-arts, de consultatiebureau-verpleegkundige of een diëtist.

Borst- en flesvoeding

Bij het tweede onderwerp van deze bijeenkomst ‘borst- en flesvoeding’ kwam als eerste een vraag uit de zaal over nachtvoeding: “Als een kindje in slaap valt aan de borst, hoe maak je dat bespreekbaar?” Het zou voor de mondgezondheid niet goed zijn. Volgens Jellie Zuidema is het in slaap vallen aan de borst nooit schadelijk voor het gebit. Borstvoeding zou altijd gestimuleerd moeten worden, zeker bij een jonge baby.

Borstvoeding belangrijk voor het gebit

Borstvoeding bevat ontzettend veel belangrijke stoffen voor zowel de algemene afweer als voor de mond. Stoffen als calcium, lactoferrine, eiwit en fosfaat. Daarnaast is de techniek waarmee de baby aan de borst zuigt niet slecht. De tepel zit achterin de mond en het kindje moet eerst slikken voordat het de volgende slok melk uit de borst kan halen. De melk komt niet in contact met de voortanden. Bij het voeden met een fles is dat anders. Bij borstvoeding geldt: vraag is aanbod. Naar mate een kindje vraagt, wordt er vanzelf voldoende borstvoeding geproduceerd. Als je een moeder vraagt minder te geven, dan wordt er ook minder aangemaakt. Dat is jammer, want het kindje krijgt dan minder dan dat hij of zij nodig heeft. Zuidema adviseert mondzorgverleners altijd borstvoeding op verzoek van het kindje aan te moedigen.

Borstvoeding kan ook cariës veroorzaken

Over het onderwerp op verzoek borstvoeding geven, kwamen veel reacties uit de zaal. Menig mondzorgverlener merkt dat borstgevoede kindjes wel (veel) cariës kunnen ontwikkelen. Dat de borstvoeding meetelt in het aantal zoetmomenten zodra er bijgevoed wordt. Volgens de spreekster zal een kindje niet meer dan vijf eet- en/of drinkmomenten op een dag hebben en is er dan nog ruimte om twee keer per dag borstvoeding te geven. Mondzorgverleners merken echter dat bij voeding ‘on demand’ er regelmatig veel vaker borstvoeding wordt gegeven. Zeker bij kinderen die aan de borst in slaap vallen. De schade die hierdoor ontstaat, wordt dagelijks gezien. Vanuit de zaal wordt gezegd, dat hier ook bewijs voor is. Kinderen die op verzoek borstvoeding krijgen zouden meer cariës ontwikkelen dan kinderen die niet op verzoek borstvoeding krijgen. Ook de melk zou wat terugkomen en zo langer in de mond blijven.

Het verhaal kent dus twee kanten. Het is van belang dat mondzorgverleners hierover in gesprek gaan met medewerkers van het consultatiebureau om zo eenduidige informatie aan ouders te kunnen geven.

Hongerige kinderen

Aan ouders met kinderen die flesvoeding krijgen en om meer vragen gedurende de nacht, kun je het advies geven om de kinderen voor het slapen melk te laten drinken waaraan verdikkingsmiddelen zijn toegevoegd. Ook kan gedurende de nacht steeds meer water aan de melk worden toegevoegd tot het enkel water is. Het is belangrijk dat kinderen niet te lang aan de fles of tuitbeker blijven. Drinken uit een beker is beter voor de ontwikkeling van de motoriek. Ook helpt het drinken uit een beker tegen te veel zoetmomenten. Uit een beker drinkt een kind het sneller in een keer op.

Jellie Zuidema is onderwijscoördinator Vakgroep Voeding, hogeschooldocent Voedingsleer, auteur en diëtist.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, van de lezing van Jellie Zuidema tijdens het symposium Peutermonden georganiseerd door Hogeschool Utrecht.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Thema A-Z, Voeding en mondgezondheid
Speeksel, van diagnostische waarde!

Speeksel, van diagnostische waarde!

Met speekseltesten zijn allerlei metingen te verrichten die vroeger alleen met bloedtesten mogelijk waren. Het afnemen van speeksel is daarbij simpel en goedkoop. Dr. A.J.M. Ligtenberg ging tijdens het Congres Ivoren Kruis  in op de huidige stand van zaken op het gebied van speekseltesten.

Voordelen speekseltest

Een speekseltest heeft grote voordelen ten opzichte van een bloedtest. Het grootste voordeel is dat er geen naalden nodig zijn. Hierdoor verdwijnt de kans op prikaccidenten en er is geen getraind personeel nodig dat bevoegd is om bloed af te nemen. Daarnaast is speeksel afnemen pijnloos, eenvoudig en goedkoop.

Nadeel van speeksel is dat het ziekten kan verspreiden, zoals tuberculose en ebola.

Diverse methoden

Er zijn diverse methoden om speeksel te verzamelen. De meest effectieve en simpele methode is de patiënt in een bekertje van polypropyleen laten spugen, terwijl hij rechtop zit. Omdat patiënten  aanvankelijk enige schroom hebben om dit te doen, zijn andere methoden ontwikkeld waarbij speeksel in de mond door een sponsachtige stof wordt geabsorbeerd.

Wat kun je met speeksel aantonen?

Mondvloeistof bestaat uit speeksel, epitheelcellen, bacteriën en creviculaire vloeistof.

In speeksel kun je virussen, drugs, alcohol, hormonen en infectieziekten aantonen. Voor elke component moet wel vooraf de verhouding speeksel-plasma worden bepaald, omdat hydrofiele componenten niet gemakkelijk vanuit het bloed de mond in diffunderen.

Hiv-test

Verspreiding van aids en hepatitis B vindt niet via speeksel plaats. Daarom kan speeksel veilig gebruikt worden om besmetting met het HIV virus aan te tonen. Er is een zeer veilige en simpele ja/nee-speekseltest ontwikkeld, waarbij met een spateltje langs het tandvlees wordt gewreven. Door deze wrijving komen er bloedeiwitten vrij die worden opgezogen. Er wordt vervolgens getest of deze bloedeiwitten antilichamen tegen hiv bevatten.

Meting cortisol

Meting van het stresshormoon cortisol werkt in het speeksel zelfs beter dan in het bloed. Door bloedafname raken veel mensen vooraf in meer of mindere mate gestrest waardoor de meting minder betrouwbaar wordt. Onder invloed van stress stijgt de eiwitconcentratie in speeksel, met als voornaamste eiwit het enzym amylase. Daarom wordt amylase gebruikt om stress te meten.

De concentratie amylase in rust kan echter sterk verschillen per individu. Ook bij testosteron en cortisol is er sprake van een grote individuele variatie. In het ideale geval zou daarom bij iedereen een standaardwaarde voor de gezonde toestand bepaald moeten worden.

Sport

Ook in de sportwereld is er veel voordeel te halen uit speekseltesten. Zo is speeksel inzetbaar om vermoeidheid en overtraining aan te tonen bij (top)sporters. De output van amylase en eiwitten in speeksel stijgt sterk bij een hoge inspanning.
Daarnaast daalt de speekselsecretie sterk bij hogere omgevingstemperaturen en uitdroging. Hoe minder speeksel een topatleet aanmaakt, des te groter de kans op een luchtweginfectie is.

De opmars van apps en smartphones maakt het meer en meer mogelijk om eenvoudig en frequent metingen te doen, deze digitaal te verwerken en zo te bekijken wanneer een sporter in topconditie is.

Dr. A.J.M. Ligtenberg is Universitair hoofddocent Orale Biochemie aan het ACTA.

Verslag door Jacolien Wismeijer, tandarts, voor dental INFO van de lezing ‘Speeksel: met mondvloeistof meet je meer’ van dr. A.J.M. Ligtenberg tijdens het Congres Ivoren Kruis 2017 ‘Bijzondere mond, bijzondere aandacht!’

Lees meer over: Congresverslagen, Diagnostiek, Kennis, Thema A-Z
Autotransplantatie: kleine chirurgie met grote resultaten

Autotransplantatie: kleine chirurgie met grote resultaten

Het herstel na tandletsel vraagt veel creativiteit van de tandarts. Dit geldt ook bij de vervanging van aangeboren ontbrekende gebitselementen. Omdat het in beide gevallen vaak om jonge patiënten gaat, is implantologie niet de aangewezen oplossing. Door het lichaamseigen materiaal, en een vitaal parodontaal ligament, bieden autotransplantaten in zulke gevallen veel onverwachte voordelen. Deze zeer succesvolle vervanging ondersteunt bovendien de groei van kaak en gingiva.

Verslag van de lezing van dr. Dick Barendregt, parodontoloog en implantoloog.

Autotransplantatie is misschien wat vergeten, maar zeker niet nieuw. In 1967 schreef Hovinga in Nederland al over autotransplantatie. Tijdens de lezing maakte Dick Barendregt meer dan duidelijk dat autotransplantatie een onmisbare tool is in de toolbox van de tandarts, zeker bij diagnostiek in de praktijk. Keywoorden voor de behandeling zijn:

  • Voorzichtigheid
  • Teamwork
    o Parodontologie
    o Endodontologie
    o Restauratief
    o Orthodontie

Het allerbelangrijkste wat deze behandeling zo succesvol maakt is het parodontaal ligament. Het parodontaal ligament zorgt ervoor dat tanden en kiezen meegroeien.

Inmiddels is er genoeg evidence te krijgen voor de behandelingen, 533 Artikelen beschrijven iets over autotransplantaties. Er zijn alleen geen RCT’s beschikbaar.

Indicaties autotransplantaties

Bij implantaten zie je dat het dento gingivale complex niet mee ontwikkeld met ouder worden. Er ontstaat vaak een step; de elementen op implantaten komen vaak in infrapositie te staan gezien het kaakbot daar niet mee ontwikkeld. Daarom bij een leeftijd onder de 30 jaar moet je na denken of je überhaupt wel implantaten wil zetten. Doordat bij autotransplanteren een parodontaal ligament is, heb je dit probleem hierbij niet. Transplanteren kan op elke leeftijd. Op jonge leeftijd zijn de radices (tandwortels) nog niet afgevormd en is een endodontische behandeling niet nodig. Indien de radices zijn afgevormd moet er voor transplanteren een endodontische behandeling worden gedaan. Dan na 6 weken functioneel belasten om ankylose te voorkomen.

Agenesie

Is er sprake van aangeboren ontbrekende gebitselementen bij een kind? Belangrijk om op tijd te verwijzen! Meestal tussen de 10 en 11 jaar naar de orthodontist.

In Nederland is bij de meeste mensen sprake van een disto-relatie, daarom zie je dat dan vaak premolaren uit de bovenkaak naar de onderkaak worden getransplanteerd. De beste periode is bij een radix afvorming van 2/3 tot ¾ van de totale lengte, blijkt uit onderzoek van Andreasen. Een endodontische behandeling is dan niet nodig, je krijgt obliteratie van de pulpakamer.

Overtollige elementen

Een verstandskies (M3) is vaak een overtollig en ook een a-functioneel element. In het geval dat een eerste molaar (M1) vanwege bijvoorbeeld resorptie of een afwijking geëxtraheerd moet worden, is het gunstig om de M3 naar de plek van de M1 te transplanteren. Hierbij geldt ook de open-apex regel. Een open apex is altijd voordelig omdat er geen endodontische behandeling hoeft te worden gedaan. Voorkeur is tussen de 16-18 jaar: een goede start van de radix 2/3 of de furcatie moet gevormd zijn.

In tegenstelling tot implantologische behandelingen is primaire stabiliteit onbelangrijk bij autotransplantaties. Bot is dus niet erg belangrijk, het parodontaal ligament zorgt voor dit grote voordeel.

Trauma

Door trauma kan het zijn dat er vervangingsresorptie optreedt en een voortand geëxtraheerd moet worden. Soms is er daarbij ook sprake van ankylose: de eigen tand blijft achter en wordt heel lang, dat is esthetisch niet fraai. De voortand kan dan vervangen worden door een premolaar met autotransplantatie. Door deze autotransplantatie techniek kun je gingiva weer op gelijk niveau krijgen.

Ook toonde Dick Barendregt voorbeelden waarbij een volledig verdwenen processus door trauma weer hersteld kan worden door autotransplantatie zonder ingewikkelde chirurgie. De volledig verdwenen processus kan dan weer terug gekregen worden door het getransplanteerde element te extruderen door middel van orthodontie. Door extrusie groeit het bot mee dankzij het parodontaal ligament.

Chirurgie

Belangrijk is dat de chirurgie atraumatisch is, de extractietang mag de glazuurcement grens niet beschadigen. Daarna wordt het donorelement opgemeten en weer voorzichtig teruggezet in de extractie-alveole. Dan kan gestart worden met de voorbereidingen van de donorlocatie. In het geval dat een premolaar naar de plek van een incisief wordt getransplanteerd is de premolaar in bucco-palatinale positie breder. Een incisief is gemiddeld 7mm en een premolaar gemiddeld 10mm. Vaak moet de buccale lamel weg anders past premolaar niet. Maar dankzij het parodontaal ligament is het adaptieve vermogen zo groot, dat dit zelden tot problemen leidt. Het getransplanteerde element wordt gefixeerd met een zogenoemde ‘Cortellini’ hechting en platte matras lus eroverheen.

Na een periode 6 weken kan de buccale knobbel van de premolaar worden uitgebouwd tot incisief. De opbouw moet staan in richting van de as element radix. Daarna start de orthodontische behandeling.

Chirurgische planning

In sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van een 3D behandelplanning met cone beam. Daarbij wordt de een afdruk gecombineerd met de beelden van de cone beam opname.

Met het transplanteren wil je het PDL niet beschadigen, daarom wordt er vaak een fractie groter geprepareerd. Door een ‘paselement’ te gebruiken van pmma kan de preparatie nauwkeurig gedaan worden zonder het PDL te beschadigen.
Na chirurgie is de zachtweefsel sluiting belangrijk. Na 3 en 6 weken vindt een controle plaats, gecombineerd met een mondhygiëne check en gebitsreiniging.

Uit meerdere onderzoeken en ook de praktijkresultaten uit Rotterdam blijkt autotransplantatie een zeer succesvolle en voorspelbare behandeling te zijn met een slagingspercentage van ongeveer 93%. Als er failures zijn, ontstaan deze vaak in het begin, belangrijk is de belasting van het element na 6 weken. Geconcludeerd kan worden dat autotransplantatie van een tand op elke leeftijd een behandeloptie is en soms nog een betere behandeloptie dan een implantaat.

Dr. Dick Barendregt is parodontoloog (NVvP) en implantoloog (NVOI). Studeerde in 1988 af als tandarts aan de Rijksuniversiteit van Groningen. In 1991 startte hij een post-academische opleiding parodontologie aan ACTA. Deze opleiding rondde hij in 1994 af. In 1996 werd door hem de Kliniek voor Parodontologie Rotterdam opgericht. Daar houdt hij zich naast de parodontologie bezig met de implantologie. De laatste 18 jaar is in dat kader de nadruk komen te liggen op patiëntenbehandeling in een interdisciplinair teamverband (Proclin Rotterdam) met collega- tandartsen zoals orthodontisten, endodontologen, restauratieve tandartsen, kaakchirurgen en tandtechnici. In 2009 promoveerde op zijn proefschrift “Probing around teeth” aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is betrokken bij verschillende postacademische cursussen in binnen- en buitenland.

Verslag voor dental INFO door Joanne de Roos, tandarts, van de lezing van dr. Dick Barendregt tijdens het congres Chirurgie van Bureau Kalker

Lees meer over: Chirurgie, Congresverslagen, Kennis, Thema A-Z
Fluoride, hoe hoger hoe beter?

Fluoride, hoe hoger hoe beter?

Als beroepsgroep moeten we steeds beter antwoord kunnen geven op het belang van fluoride. Er zijn mensen die sceptisch zijn over fluoride en het aanduiden als ‘giftig’. En er zijn mensen die zich zorgen maken over de mogelijke schade bij overmatige inname. Verslag van de lezingen over fluoride tijdens het Ivoren Kruis congres.

We weten al meer dan 100 jaar dat fluoride een positief effect heeft op de cariësactiviteit. Ook recent onderzoek geeft ons opnieuw het inzicht dat naast waterfluoridering (hetgeen in Nederland niet aan de orde is), tandpasta’s, gels en lakken ook positief effect hebben.

Deze onderzoeken zijn op de website van Cochrane te raadplegen, de plek waar alle systematische reviews gepubliceerd zijn. Alleen deze database is niet de eerste website die ouders vinden als zij Googlen nadat zij via via hebben gehoord dat fluoride in tandpasta vergif zou zijn. Bij googelen op ‘fluoride’ krijgen ze binnen een halve seconde meer dan 2 miljoen hits. Daarbij zitten de meest verschrikkelijke artikelen waarin gezegd wordt dat je IQ met 7 punten daalt bij gebruik van fluoride. Dit zijn slecht uitgevoerde onderzoeken en de artikelen spelen enorm op de emotie. Het heeft er voor gezorgd dat er een hele nieuwe, en groeiende markt is ontstaan met fluoridevrije tandpasta. Vervolgens worden deze via slimme marketing trucjes aan de man gebracht. Tijd dat we als professionals meer duidelijkheid geven hoe het precies zit. Zeker nu er recent een tandpasta op de markt is gekomen met een nog hoger fluoridegehalte.

Verslag van de inleiding van Erik Vermaire, tandarts-onderzoeker bij TNO Child Health, tandarts-angstbegeleiding op de afdeling Bijzondere Tandheelkunde van de Noordwest Ziekenhuisgroep in Alkmaar en onderzoeker aan het Centrum voor Tandheelkunde en Mondzorgkunde van het UMCG in Groningen.

Hoe gaat glazuur in oplossing?

Glazuur lost op en slaat neer van het zout hydroxy-apatiet. Als je zout in water plaatst, dan gaat dat voor een deel in oplossing totdat de oplossing verzadigd is. De mate van oplosbaarheid van een vaste stof is een eigenschap van die stof. In een verzadigde oplossing zit een bepaald aantal ionen. Het ionactiviteitsproduct geeft het aantal ionen in de oplossing weer. Op het moment dat de oplossing verzadigd is, dan heeft het ionactiviteitsproduct een bepaald niveau en dat heet het oplosbaarheidsproduct. Als de oplossing verzadigd is, maar er nog een aantal onoplosbare ionen aanwezig zijn, dan is er een neiging tot neerslaan van die vaste stof. Het is niet altijd zo dat er daadwerkelijk neerslag ontstaat.

Speeksel is oververzadigd ten opzichte van hydroxyapatiet, maar bepaalde proteïne zorgen dat het niet neerslaat. Zo kan speeksel dus stabiel zijn. Proteïne kan dus er ook voor zorgen dat demineralisatie niet (voldoende) plaatsvindt. Ondanks dat proteïne roet in het eten gooit in de strijdt tegen cariës, zou het onwenselijk zijn als er steeds hydroxyapatiet zou neerslaan. Dat zou betekenen dat de tand continue zou aangroeien.

Op het moment dat er een zure omgeving ontstaat, gaat er meer in oplossing. De protonen vanuit het zuur vangen de hydroxyl weg: de OH en de H2 worden H2O. Door het zuur ontstaat er meer oplosmiddel. Het ionactiviteitsproduct verandert en zo gaat er meer in oplossing. Er ontstaat demineralisatie. De oplosbaarheid van glazuur is zo dus afhankelijk van de hoogte van de pH. Er is veel remineralisatietijd nodig om demineralisatie tegen te gaan. Als demineralisatie de overhand heeft, ontstaat er cariës.

Fluoride maakt tandmateriaal minder oplosbaar

Tijdens het poetsen ontstaat fluorapatiet. Daarbij is het hydroxy- ion vervangen door een fluoride- ion. Dit is een stabieler kristal en dat betekent dat het minder oplosbaar is. Dus bij een lagere pH dan bij hydroxyapatiet gaat fluorapatiet in oplossing. Fluoride vertraagt het proces van demineralisatie. Tanden worden dus niet sterker van fluoride, maar minder oplosbaar. Maar stel, je tanden zouden helemaal van fluorapatiet bestaan, dan nog kan er cariës ontstaan.

Vanaf welke plek werkt fluoride?

Fluoride moet daar zijn waar de demineralisatie gebeurt. En dan is een heel klein beetje ter plaatse al genoeg. Al vanaf 0,01 ppm is het al serieus remmend op het demineralisatieproces. Een paar uur na het poetsen is er iets minder dan 1 ppm aanwezig in de mond. Misschien ook door ingeslikt fluoride wat door speekselsecretie weer ter plaatse komt. Hoeveel er achter blijft (achtergrondconcentratie), hangt af van de concentratie van bijvoorbeeld tandpasta. Bij concentratie hoger dan 1500 ppm ziet men nog minder cariësincidentie. Dit is niet te manipuleren door de hoeveelheid van de tandpasta op de borstel zelf te verdubbelen.

Wat is het effect van 5000 ppm fluoride?

Op het moment van hoog cariës risico wordt er vaak meer fluoride ingezet. Bijvoorbeeld door vaker fluoride op een dag te gebruiken. Liever niet door nog vaker poetsen, want dit zou de gingiva kunnen schaden, maar door middel van een fluoride spoelmiddel. Fluoridekappen waarin gel kan, worden vaak ingezet tijdens chemo. Ook kennen we de vernissen, lakken en gels die we in de praktijk gebruiken.

Met de bijzondere zelfzorgproducten gaan we aardig in de richting van de professionele producten. Nu komt er de nieuwe tandpasta met 5000 ppm fluoride op de markt. Deze ligt qua hoogte in dezelfde regio als de gel die we bij hoog-risico patiënten gebruiken, maar worden wel vaker gebruikt. Waarschijnlijk wordt de achtergrondconcentratie door deze tandpasta sterk verhoogd. Dit is belangrijk, in de optiek van de spreker, omdat dentine gevoeliger is voor cariës.

Wortelcariës

Ouderen hebben vaak wortelcariës. Om deze cariës te stoppen, is er meer fluoride nodig. Mensen die al 20 tot 30 jaar cariësvrij zijn, kunnen met het terug trekken van de gingiva ineens weer cariës krijgen. Wat is er bekend over het effect van deze tandpasta met 5000 ppm? Er is al een systematische review gedaan van verschillende manieren om preventie in te zetten bij wortelcariës. Hierbij is de conclusie dat de 5000 ppm effectiever is dan de conventionele tandpasta. Dat is voornamelijk bij ouderen onderzocht. Zo werd bij ouderen in een verzorgingstehuis 1 actieve laesie gevonden bij gebruikers van 5000 ppm fluoride tandpasta tegen 2,5 actieve laesies bij gebruikers van conventionele tandpasta.

Bij thuiswonende ouderen werd duidelijk dat zelf poetsen met deze tandpasta even effectief was als maandelijkse gebitsreiniging door de mondhygiënist in combinatie met Duraphat applicatie. Het moge duidelijk zijn wat de kosteneffectiviteit is. Bovendien kunnen ze met ‘gewoon poetsen’ zich niet-patiënt voelen, maar een normaal mens.

Volgens spreker Marie-Charlotte Huysmans is de 5000 ppm fluoridetandpasta een welkome aanvulling op het arsenaal wat we al hadden.

Verslag van de lezing van Marie-Charlotte Huysmans, hoogleraar Cariologie en Endodontologie bij de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Radboud Universiteit.

Is fluoride veilig?

4 mg/kg fluoride is een veilige dosering voor ratten, muizen, konijnen en honden blijkt uit dierproeven. Maar wat is een veilige concentratie voor mensen? Er zijn geen gegevens over blootstelling (concentratie in het bloed). Als men extrapoleert van rat naar mens komt men uit op een veilige dosering fluoride van 0,8 mg/kg of 40 mg/dag voor een persoon van 50 kilo.

Vergelijk 40 mg met inname van fluoride via tandpasta. Dan zou 2 cm tandpasta, 3 keer daags met 40% doorslikken of absorptie en met 5000 ppm neerkomen op 5 mg fluoride/dag. Dit is veilig voor volwassenen. Gebruik bij kinderen is af te raden. Zij kunnen veilig met conventionele tandpasta poetsen.

Verslag van de lezing van dr.ir. Connie Brouwer, zij sprak namens het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist van de lezingen van het Ivoren Kruis congres Hoe hoger, hoe beter?

Lees meer over: Cariës, Congresverslagen, Kennis, Ouderentandheelkunde, Thema A-Z
voortand

Extractie van een voortand… wat nu?

Soms is extractie van een voortand onontkoombaar. Vervanging door een implantaatgedragen kroon is dan de eerste keus. Het immediaat plaatsen van een implantaat in een extractie-alveole en dit implantaat direct voorzien van een tijdelijke kroon is de snelste en minst invasieve manier om dat te bereiken. Wat zijn de voorwaarden voor een succesvolle behandeling?

Consequenties bot na extractie

Na extractie van een gebitselement vindt er een hele cascade aan biologische veranderingen plaats waarbij aanmaak van bot aan de binnenzijde van de alveole gepaard gaat met botverlies aan de buccale zijde. Dit leidt onder andere tot het ontstaan van concaviteiten in het bovenfront en dit kan vervelende consequenties hebben voor de esthetiek. De mate waarin deze resorptie optreedt, op verschillende niveaus (resp. 3,5 en 7 mm vanaf de top van de processus alveolaris), is in kaart gebracht door Misawa et al. (2016).

Botvermeerderingstechnieken

Er bestaan verschillende botvermeerderingstechnieken die vooraf of tijdens het plaatsen van het implantaat uitgevoerd kunnen worden. Ze hebben allemaal één doel, namelijk: volume creëren om het implantaat te kunnen herbergen en de gingiva genoeg support te geven.

Behandelmethode: The Swiss approach

Een van de behandelmethodes is ‘the Swiss approach’ waarbij men eerst de extractie-alveole laat genezen om vervolgens de deels geresorbeerde processus alveolaris weer op te gaan bouwen.
Het tijdschema ziet er als volgt uit:

  1. Extractie van het gebitselement.
  2. Uitvoeren van de botopbouw (ongeveer 2 tot 3 maand na extractie).
  3. Plaatsen van het implantaat (ongeveer 2 tot 3 maand na botaugmentatie).
  4. Het mogelijk uitvoeren van een (tweede) zacht weefsel transplantaat.
  5. Het vervaardigen van de definitieve restauratie.
  6. Al met al neemt de gehele procedure dus 9 tot 12 maanden in beslag. Deze werkwijze duurt onnodig lang, is omslachtig en niet patiëntvriendelijk.

Behandelmethode: Immediaat plaatsen van implantaat na extractie

Het is onder voorwaarden ook mogelijk om het implantaat direct na extractie te plaatsen. Eén voorwaarde is wel dat er voldoende primaire stabiliteit van het implantaat aanwezig is. Er kan dan direct een tijdelijke kroon geplaatst worden, waarbij het noodzakelijk is dat deze niet meedoet in de occlusie en articulatie. Na 6 maanden wordt de tijdelijke kroon vervangen door definitieve kroon. Deze methode is patiëntvriendelijker omdat het aantal chirurgische ingrepen wordt gereduceerd tot één. Daarnaast heeft deze methode ook psychologische voordelen omdat de patiënt niet rond hoeft te lopen met een plaatje of etsbrug.

Procedure

Voorspelbaar werken is belangrijk omdat het om de esthetische zone gaat. Hiervoor is een goede pre-operatieve analyse essentieel. Het volgende stappenplan moet gevolgd worden.

1. Pre-operatieve analyse

Tijdens de pre-operatieve analyse wordt onder andere de afstand tussen het contactpunt van de kroon en het botniveau van het buurelement gemeten. Dit wordt gedaan met een pocketsonde onder lokale anesthesie. Wanneer deze afstand niet groter is dan 5 millimeter, dan is het vrijwel zeker dat de interdentale ruimte zal worden gevuld met papil. (Grunder, 2000) Het botniveau van de buurelementen is dus bepalend of er wel of geen mooie papil gecreëerd kan worden. Het is belangrijk om de patiënt van te voren goed in te lichten over de mogelijkheden.
Daarnaast moet bij het te extraheren element het mid-buccale botniveau gemeten worden. Wanneer de afstand tussen het botniveau en de gingiva niet meer dan 3 millimeter is, Wanneer deze afstand groter is, neemt de kans op recessie aanzienlijk toe.
Geconcludeerd kan worden dat de bestaande conditie van het parodontium van het te extraheren element prognostisch is voor het uiteindelijk esthetisch resultaat.

2. Extractie

  • Minimaliseer trauma
    Voor extractie van een gebitselement in de esthetische zone geldt dat er zo atraumatisch mogelijk geëxtraheerd moet worden.
  • Voorkom flap incisie
    Bij voorkeur gebeurt dit zonder opklap omdat de bloedvoorziening dan gehandhaafd blijft. Opklappen van de buccale mucosa leidt altijd toe meer resorptie van het onderliggende kaakbot en kans op recessie
  • Botlamel controleren
    Het is belangrijk dat na de extractie de integriteit van het botlamel gecontroleerd wordt. Dit betekent dat er op ongeveer 3 millimeter onder de gingiva bot gevoeld moet worden. Wanneer het botlamel niet intact is, kan er beter niet immediaat geïmplanteerd worden.
  • Zorg voor een schone alveole
    Het extractie alveole moet worden ontdaan van resten parodontaal ligament en/of een apicaal granuloom moet worden verwijderd.

3. Plaatsen implantaat

Het implantaat moet iets naar palatinaal geplaatst worden in de alveole. Dit zorgt voor een betere primaire stabiliteit, verkleint de kans op het ontstaan van een buccale perforatie en vermindert het risico op het ontstaan van een recessie. Om het implantaat meer palatinaal te kunnen plaatsen moet er eerst een pointer drill gebruikt worden. Met deze boor wordt er een begin gemaakt om vervolgens de taps-toelopende (punt- en kantsnijdend) boren te gebruiken. De laatste boor komt overeen met de interne diameter van het implantaat. Met een direction indicator wordt de primaire stabiliteit en de plaats van het platform van het implantaat ten opzichte van het zenit gecontroleerd. De ruimte die overblijft tussen het implantaat en de buccale lamel, moet worden opgevuld. Hiervoor wordt het bot verzameld dat vrij gekomen is bij de preparatie en wordt dit gemengd met een botsubstituut. Om te voorkomen dat men bij het aanbrengen van het bot aan het implantaat komt, wordt de direction indicator geplaatst en buccaal de juiste hoeveelheid bot/botsubstituut aangebracht. Vervolgens wordt de direction indicator verwijderd en het implantaat geplaatst.

4. Prothetische procedure

Het uiteindelijke resultaat is afhankelijk van vormgeving tijdelijke kroon. Hierbij is platform switching van belang omdat er dan minder botafbraak optreedt. Er wordt een verschroefbaar tijdelijk abutment geplaatst (Preformance Post). De tijdelijke voorziening wordt gemaakt met composiet waarbij de buccale zijde ondergecontoureerd wordt omdat er dan minder kans is dat er een recessie optreedt en er voorkomen wordt dat er extra bindweefsel aangebracht moet worden. De tijdelijke voorziening mag niet mee doen in de occlusie en articulatie.

5. Definitieve restauratie

Voor het vervaardigen van een definitieve restauratie wordt een geïndividualiseerde afdrukstift gebruikt. Het implantaat wordt dus, zoals hierboven beschreven, meer naar palatinaal geplaatst. Het nadeel hiervan is dat het schroefgat hierdoor sneller buccaal bevindt. In dat geval moet de definitieve kroon meestal gecementeerd worden. Wanneer een kroon gecementeerd wordt is het belangrijk om een retractiedraad aan te brengen om het doorpersen van cement te voorkomen.

Samenvatting

Het is belangrijk dat voorafgaand aan het immediaat plaatsen van een implantaat metingen uitgevoerd worden. Op deze manier kan er voorspelbaar gewerkt worden en kan er een gefundeerde keuze gemaakt worden om het implantaat wel of niet immediaat te plaatsen. Daarnaast is het van belang dat degene die gaat implanteren beslist én dat hij/zij zelf het element extraheert.

 

Ronnie Goené studeerde tandheelkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Ruim 10 jaar was hij algemeen practicus in een mede door hem gestarte groepspraktijk (1975-1993), waarna hij in 1985, samen met anderen, de Kliniek voor Parodontologie Amsterdam oprichtte (1985-2003). Sinds 2004 is hij verbonden aan de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie van het ACTA/VU Medisch Centrum en Tendens Tandartsen te Amsterdam. Naast het verzorgen van (post)academisch onderwijs in de orale implantologie, houdt hij zich vooral bezig met het ontwikkelen van interdisciplinaire behandelstrategieën ten behoeve van patiënten met complexe tandheelkundige problemen. Van zijn hand zijn veel publicaties verschenen op het gebied van de parodontologie en implantologie. Hij geeft frequent voordrachten en cursussen in binnen- en buitenland op het gebied van de orale implantologie.

Verslag voor dental INFO door Marieke Filius, tandarts, van de lezing van Ronnie Goené tijdens het congres Chirurgie van Bureau Kalker

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
chirurg -

Goed voorbereid aan de slag met chirurgie in de mondzorgpraktijk

Voor het uitvoeren van chirurgische verrichtingen moet de tandarts, naast het hebben van de benodigde vakkennis en manuele vaardigheden, aan tal van randvoorwaarden voldoen om op verantwoorde wijze een patiënt te kunnen behandelen.

Uiteraard behoren hiertoe een uitgebreide medische anamnese en inzicht in het medicatiegebruik. Goede assistentie is noodzakelijk voor de voorbereiding op en het verloop van de operatie, evenals adequate lokale anesthesie en goede pijnbestrijding met instructies. Ook moet de patiënt weten waar hij/zij terecht kan in geval van nabloeding of andere complicaties. Al deze aspecten zullen worden belicht, maar de focus ligt op de praktijk, zoals het onderkennen van risico’s, het voorkomen van complicaties en hoe om te gaan met noodsituaties.

Praktijkorganisatie

Bij het uitvoeren van chirurgische ingrepen is het van belang dat de operateur genoeg kennis en de vaardigheden heeft voor de betreffende ingreep. Er bestaat altijd een kans op complicaties en mislukkingen maar bij de juiste diagnostiek wordt dit tot een minimum beperkt. Goede assistentie is essentieel. Daarnaast is een goede praktijkinrichting  van belang met de juiste apparatuur, instrumentarium en materiaal. Het is vanzelfsprekend dat de steriliteit en hygiëne op orde moet zijn bij het uitvoeren van chirurgische ingrepen.

Medische anamnese

Aan de hand van de medische anamnese wordt bepaald of de patiënt geschikt is voor een chirurgische behandeling in uw praktijk. Het is goed om te beseffen dat tandartsen steeds vaker te maken krijgen met patiënten die medicatie gebruiken. Dit is onder andere het gevolg van de vergrijzing: patiënten worden steeds ouder, er zijn meer ouderen met een eigen gebit en ouderen gebruiken vaker medicatie (45% van de 65+-ers gebruikt meer dan 5 soorten medicatie). Daarnaast zijn de ingrepen vaak meer invasief bij ouderen. Tandheelkundige professionals dienen dus in toenemende mate voorbereid te zijn op medische problemen in hun praktijk.

Het is belangrijk dat er altijd nagegaan wordt of er wijzigingen zijn wat betreft de gezondheid van de patiënt. Daarvoor dienen altijd de onderstaande vragen gesteld te worden?

  • Bent u gezond?
  • Bent u momenteel onder behandeling of controle bij een huisarts of specialist?
  • Gebruikt u medicijnen?
  • Bent u overgevoelig voor medicijnen of andere stoffen, zoals penicilline, pleisters, jodium?
  • Gebruikt u bloedverdunners?
  • Gebruikt u middelen tegen botontkalking?

ASA-criteria

I           Gezonde patiënt

II          Lichte systemische afwijkingen zonder belemmering in dagelijkse activiteiten

III          Ernstige systemische afwijking met belemmering van dagelijkse activiteiten

IV         Invaliderende systemische afwijking

V          Stervende patiënt

VI         Klinisch dood

Bij patiënten met een ASA I kan er altijd behandeld worden. Voor een ASA II geldt dat stress beperkt moet worden en worden er bij voorkeur alleen korte behandelingen uitgevoerd. Voor ASA III is beperkte behandeling mogelijk en voor ASA IV alleen spoedhulp. Bij ASA III en IV moet er altijd overleg plaatsvinden met de arts of specialist.

Beslismoment

Aan de hand van het bovenstaande worden voor elke ingreep de volgende vragen beantwoord:

  • Is een chirurgische behandeling (vandaag) mogelijk?
  • Zijn voorzorgmaatregelen nodig?
  • Is er kans op succesvolle behandeling?
  • Verwacht ik complicaties van mijn behandeling?
  • Kan ik deze complicaties overzien en daarna handelen?
  • Is verwijzing nodig?

Peri-operatieve profylaxe

In de mond zijn veel bacteriën aanwezig (70% aëroob/anaëroob mengflora, 25% anaërobe flora, 5% aërobe flora). Bij sommige patiënten is het voorschrijven van antibiotica profylaxe noodzakelijk om per- en postoperatieve kolonisatie van bacteriën te voorkomen. Dit geldt voor:

  • Endocarditis profylaxe
  • Wondinfecties
    • Relatief hoog risico op wondinfectie
    • Ontstaan infectie geeft ernstige gevolgen

Bacteriële endocarditis

Bacteriële endocarditis is een ontsteking van het endocard (meestal de hartkleppen). Het mortaliteitspercentage is 20%. Antibiotica profylaxe is geïndiceerd bij (NHG behandelrichtlijn 2016):

  • Patiënten die ooit endocarditis hebben doorgemaakt;
  • Patiënten met kunst of donorklep;
  • Patiënten met bepaalde afwijkingen:
    • ASD, VSD, open ductus die een operatie/catheterinterventie met prothesemateriaal zes maanden of korter geleden hebben ondergaan
    • Cyanotische aangeboren hartafwijking (zoals shunt of banding bij pulmonalisatresie, Fallot, tricuspidalisatresie, univentriculair hart) die niet of gedeeltelijk behandeld zijn;
    • Restshunt zoals rest-VSD, rest-ductus na operatie of catheterinterventie waarbij endothelialisatie mogelijk belemmerd wordt.

Antibiotica profylaxe moet voorgeschreven worden bij alle ingrepen in de mondholte waarbij de mucosa gemanipuleerd wordt. Het wordt geadviseerd om de behandeling zo kort mogelijk te houden. In de volgende gevallen is er geen antibiotica profylaxe geïndiceerd:

  • Het geven van lokale anesthesie;
  • Het nemen van intra-orale röntgenfoto’s;
  • Het aanbrengen, aanpassen of verwijderen van orthodontische apparatuur;
  • Natuurlijke uitval van (melk)gebitselementen;
  • Een bloeding van de lippen of orale mucosa;
  • Het aanbrengen van een piercing.

Bij tandheelkundige behandeling moet de patiënt 30-60 minuten voor de ingreep de antibiotica (eenmalig) innemen. Voor volwassenen geldt een dosering van 2 gram amoxicilline, voor kinderen geldt 50 milligram per kilogram lichaamsgewicht (maximale dosis 2 gram).  Wanneer zeven dagen voorafgaande aan de profylaxe een penicilline werd gebruikt, of bij overgevoeligheid, moet clindamycine voorgeschreven worden (voor volwassenen: 600 mg en voor kinderen: <10kg 150 mg; 10-30kg 300mg; 30-70kg 450mg; >70kg 600mg).

Gewrichtsprothese

Voor patiënten met een gewrichtsprothese geldt dat er geen antibiotica profylaxe meer voorgeschreven hoeft te worden. Dit geldt ook voor patiënten met verminderde immuniteit. Het is aan te bevelen om de patiënt op de hoogte te brengen van het belang van een goede mondhygiëne en om daarnaast geregeld voor tandheelkundige controle langs te komen.

Bestraling hoofd-halsgebied

Voor bestraling in hoofd-halsgebied geldt dat de effecten van radiotherapie altijd blijven bestaan. Bestraling heeft zowel vroege als late effecten. Vooral patiënten met een stralingsdosis van >40Gy  lopen risico omdat deze dosis grote veranderingen in de botmatrix veroorzaakt. Daarnaast raakt de vascularisatie aangetast, wordt het remodelling-systeem verstoord en reageren osteoblasten radiosensitiever in vergelijking met osteoclasten. Voor patiënten die bestraald zijn in het hoofd-halsgebied geldt dat er altijd overleg gepleegd moet worden met het centrum waar de patiënt behandeld is voordat er een chirurgische ingreep uitgevoerd word. Voor alle ingrepen, ongeacht de tijdsduur die is verstreken sinds de bestraling, moet antibiotica voorgeschreven worden (augmentin 625 mg, 3dd p.o., 2 week, voor de ingreep beginnen). Indien er sprake van een stralingsdosis van >40Gy  in het operatiegebied, dan wordt de patiënt ook behandeld met hyperbare zuurstof.

Chemotherapie

In tegensteling tot radiotherapie zijn de effecten op de weefsels niet blijvend. Dus na herstel van de chemotherapie kunnen chirurgische ingrepen weer op normale wijze uitgevoerd worden.

Bloedstollingsafwijkingen

Stolling kan verstoord zijn doordat de interactie tussen bloedplaatjes, plasma-eiwitten en vaatwand verstoord is. Dit geldt voor mensen met deficiënties in stollingseiwitten, vaatwandafwijkingen, afwijkingen in functie trombocyten maar ook bij gebruik van bepaalde geneesmiddelen (acetylsalicylzuur, NSAID’s, heparinen, cumarinederivaten, DOAC’s). Er kan ook een erfelijke of verworven aandoening aan ten grondslag liggen zoals de ziekte Von Willebrand en hemofilie.

Het is goed om te beseffen dat sommige mensen niet eens weten dat ze een stollingsstoornis hebben. Om in te schatten of er een grote kans is op een nabloeding na een chirurgische ingreep, kunnen de volgende vragen gesteld worden:

  • Krijgt u snel neusbloedingen?
  • Heeft u snel blauwe plekken zonder dat u gemerkt heeft dat u zich gestoten heeft?
  • Heeft u wel eens lang nagebloed na een extractie of andere ingreep?

Antistollingsmiddelen

Er bestaan drie verschillende groepen die de stolling beïnvloeden. Dit zijn:

  • Trombocyten aggregatie remmers (TAR’s)
    Deze verstoren de primaire homeostase. Het staken van deze medicijnen verhoogd de kans op complicaties zoals bijvoorbeeld een herseninfarct. Voorbeelden zijn acetylsalicylzuur (Ascal), clopidogrel (Plavix ), dipyridamol (Persantin), dipyridamol/ acetylsalicylzuur (Asasantin) en ticagrelor (Brilique). Gebruik van alleen Ascal, Plavix of Persantin hoeft niet te worden gestaakt. In andere gevallen moet er overlegd worden met de behandeld arts.
  • Vitamine K-antagonisten (VKA’s)
    Deze verstoren de secundaire homeostase. Voorbeelden zijn acenocoumarol (Sintrom) en fenprocoumon (Marcoumar). VKA’s hoeven niet gestaakt te worden mits de INR < 3.5 is, vastgesteld maximaal 24-72 uur voor de ingreep.
  • Directe werkende orale anticoagulantia (DOAC’s)

Deze stoppen de werking van een specifiek stollingseiwit. Voorbeelden hiervan zijn dabigatran (Pradaxa), rivaroxaban (Xarelto), apixaban (Eliquist). Deze medicatie wordt veel toegepast,              vooral bij knie of heupprotheses. Het voordeel is dat er geen INR bepaald hoeft te worden. Het nadeel is dat wanneer er wel een nabloeding optreedt, je dan weinig kunt omdat er                              geen antidotum beschikbaar is. Voor DOAC’s geldt dat het bloedingsrisico laag is waardoor het medicijn in de meeste gevallen niet gestaakt hoeft te worden. In overleg met de  behandeld              arts kan eventueel besloten worden om het medicijn een dag te staken.

Behandeling bij patiënten met afwijkende stolling

Het advies is om de richtlijnen van ACTA te volgen. Deze richtlijn wordt volgend jaar veranderd. Het is daarbij goed te beseffen dat het om een richtlijn gaat en dat gefundeerd afwijken dus mogelijk is door middel van overleg met de behandeld arts.  De volgende aanbevelingen worden gedaan:

  • Plan de patiënt in de ochtend, aan het begin van de week.
  • Werk zo atraumatisch mogelijk, hecht de wond goed.
  • Gebruik lokale middelen om bloeding te stelpen (bijv. Spongostan).
  • Laat de patiënt spoelen met 10ml 5% tranexaminezuur.
  • Laat de patiënt 15-30 minuten op een gaasje bijten en laat de patiënt in de wachtkamer wachten tot de bloeding gestopt is.
  • Geef de patiënt informatie mee over het postoperatieve beloop.
  • Schrijf geen NSAID’s en COX-2-remmers voor.
  • Zorg dat u (of een vervanger) bereikbaar bent buiten kantooruren.

Enkele ziektebeelden

Potentieel infectieuze patiënten

Hieronder vallen o.a. patiënten met hepatitis C. In principe geldt dat men er altijd vanuit moet gaan dat iedereen een potentiële bron van infectie is.

Angina pectoris en myocardinfarct

Vraag deze patiënten altijd of ze hun medicatie mee hebben. Wanneer er sprake is van angina pectoris dan kunt u medicatie onder de tong leggen (isosorbidedinitraat 5 mg of nitroglycerine 1 mg). Deze medicatie helpt niet bij een myocardinfarct en daarom moet de patiënt in dat geval altijd naar het ziekenhuis. Het advies is om een operatieve behandeling uit te stellen tot zes maand na het myocardinfarct en stress bij deze behandeling te reduceren.

Diabetes mellitus

Diabetes mellitus komt steeds vaker voor. Wanneer de patiënt niet goed ingesteld is dan heeft dit ook consequenties voor de mond, zoals xerostomie, toegenomen cariësfrequentie, orale candida-infecties en een verhoogde kans op parodontitis. Ook is er kans op vertraagde en verstoorde wondgenezing en kunnen ontsteking leiden tot een tijdelijke hyperglykemie. Wanneer er twijfel bestaat over of de patiënt wel goed ingesteld is dan kan de Hb1Ac-waarde (monitor voor glucosespiegel over langere periode) bepaald worden bij de huisarts. Bij een goed ingestelde patiënt geldt dat deze waarde onder de 48 mmol/mol is. Patiënten met diabetes type 1 produceren geen insuline,  deze patiënten moeten insuline spuiten. Voor type 2 geldt dat de patiënt ongevoelig is voor insuline, vaak gebruikt de patiënt medicijnen om glucosegehalte te verlagen of is er sprake van een specifiek dieet.  Het is aan te bevelen om tijdens de behandeling  van deze patiënten stress te voorkomen. Plan de patiënt bij voorkeur in de ochtend en laat de patiënt altijd goed ontbijten. Bij een slecht ingesteld patiënt kan overwogen worden om een antitbiotica-kuur voor te schrijven.

Epilepsie

Wanneer een patiënt een epileptische aanval krijgt is het vooral belangrijk dat de patiënt zich niet kan verwonden aan zijn of haar omgeving. Probeer daarom de patiënt zo neer te leggen dat de kans op verwondingen het kleinst is. Eventueel kan de patiënt gecoupeerd worden met 10 mg diazepam intramusculair.

Bisfosfonaten bij osteoporose en kanker

Osteoporose komt vooral veel voor bij vrouwen in de menopauze. Er is sprake van verlies van skeletale botmassa en trabekelstructuur met als gevolg fragiele botten en fracturen bij laag traumatische gebeurtenissen. Bisfosfonaten gaan botresorptie tegen. Ook worden bisfosfonaten voorgeschreven bij bepaalde vormen van kanker en de ziekte van Paget en Kahler. Bij gebruik van bisfosfonaten kan er medicatie-gerelateerde osteonecrose van de kaak (MRONJ) ontstaan. De kans op MRONJ is groter bij gebruik van bisfosfonaten voor maligniteiten in vergelijking met osteoporose. Bij intraveneuze toediening is het risico op MRONJ hoger dan bij oraal gebruik. Ook wanneer het langer dan vier jaar gebruikt wordt is het risico op het ontwikkelen van MRONJ vele malen groter. MRONJ kan ontstaan na extracties, apexresecties, het plaatsen van implantaten en parodontale behandeling maar ook door een slecht zittende prothese. MRONJ komt vaker voor in de mandibula dan de maxilla.

Patiënten met een oraal bisfosfonaat en osteoporose hebben nauwelijks een verhoogd risico op MRONJ.  Voor deze patiënten geldt dat ze goed ingelicht moeten worden over de risico’s maar dat ze wel gewoon behandeld kunnen worden. Er is geen bewijs dat antibiotica profylaxe MRONJ voorkomt, maar bij twijfel mag het wel voorgeschreven worden. Bij intraveneuze toediening van bisfosfonaten heeft het de voorkeur om de patiënt te verwijzen naar het ziekenhuis. Het is altijd belangrijk om de wond spanningsloos te sluiten.

Medicatie rondom chirurgische ingreep

Medicatie die rondom een chirurgische ingreep worden gebruikt zijn: anxiolytica en sedativa, analgetica, antiseptica, antibiotica en lokale anesthesie. Een tandarts hoort de werking en bijwerking van medicatie die hij/zij voorschrijft te kennen. Het advies is om het aantal geneesmiddelen te beperken zodat er voldoende ervaring opgebouwd kan worden met deze middelen. In regel geldt dat er gekozen wordt voor het medicijn met de minste bijwerkingen en waar de beste wetenschappelijke bewijzen voor zijn. Bij het voorschrijven van medicijnen moet de indicatie altijd heel scherp zijn en moet de tandarts op de hoogte zijn van de contra-indicaties en interacties.

Bestrijding van angst

Voor angstige patiënten geldt dat er alleen medicatie voorgeschreven wordt wanneer dit echt nodig is. Diazepam (Valium) wordt het meest gebruikt en heeft een lange halfwaardetijd (20-48 uur). Er zijn ook medicijnen met een kortere halfwaardetijd. Lorazepam (Temesta) heeft een halfwaardetijd van12-16 uur. Midazolam (Dormicum) heeft een halfwaardetijd van 2-3.5 uur. Dit medicijn wordt echter liever niet in  algemene praktijk voorgeschreven in verband met kans op een ademhalingsdepressie.

Analgetica

Onder analgetica vallen onder andere paracetamol en NSAID’s. Voor pijnbestrijding geldt altijd dat er gestart moet worden met niet-opioïde analgetica. Wanneer dit niet afdoende werkt, kan de spiegel opgebouwd worden. Indien noodzakelijk kunnen er opioïden en/of aanvullende medicatie voorgeschreven worden.

– Paracetamol: starten met 1000mg gevolgd door elke 4-6 uur 500mg. Paracetamol kan eventueel gecombineerd worden met codeïne 20 mg (niet bij obstipatie klachten).

– NSAID’s: NSAID’s hebben als bijwerking dat ze COX-1 remmen, dit zorgt voor vermindering van de maagprotectie en nierfunctie. Daarnaast hebben ze ook effect op de stolling. Het analgetisch effect is vergelijkbaar met dat van paracetamol. Daarnaast is het goed om te beseffen dat er sprake is van een plafond effect en het dus geen zin heeft om te veel te gebruiken.

– Opiaten: zwakke opiaten zijn codeïne en tramadol. Sterke opiaten zijn morfine, oxycodon en fentanyl. Het voorschrijven is te overwegen in acute situaties wanneer NSAID’s gecontraindiceerd zijn.

Antiseptica

Mondspoeling, zoals chloorhexidine, verlaagt de microbiële populatie van het speeksel en kan belangrijk zijn voor goede wondgenezing.

Antibiotica

Antibiotica wordt voorgeschreven als endocarditis profylaxe, bij verminderde weerstand (diabetes mellitus), transplantatie patiënten (in overleg met arts) en bij patiënten met een verminderde weerstand en/of een vertraagde wondgenezing.

Het besluit om antibiotica voor te schrijven behoeft een zorgvuldige afweging van voor- en nadelen. Ook in verband met het kunnen ontstaan van bacteriële resistentie is enige terughoudendheid belangrijk.

Lokale anesthesie

Het geven van lokale anesthesie is een van de meest voorkomende handelingen in de tandheelkunde. Contra-indicaties voor het geven van lokale anesthesie zijn een bewezen allergie, cardiovasculaire afwijking (ASA III/IV), feochromocytoom of een onbehandelde hyperthyreoïdie. Bij het geven van anesthesie is het aan te bevelen om te aspireren om complicaties te voorkomen. Als ‘bijwerking’ komt een vasovagale reactie of hyperventilatie het meeste voor. Een allergie komt maar zelden voor. Anders bijwerkingen zijn hoofdpijn, hypertensie en hartklachten en complicaties bij patiënten met diabetes mellitus.

Complicaties en nabezwaren rond dentoalveolaire chirurgie

Nabezwaren komen vrijwel altijd voor. Door middel van goede diagnostiek kunnen vaak complicaties  voorkomen worden.

  • Ingeslikt element: Aspiratie gaat niet altijd gepaard met een hoestreflex. Het is daarom aan te raden om, eventueel in overleg met de kaakchirurg, een thoraxfoto bij de spoedeisende hulp te laten maken. Wanneer er een scherp voorwerp ingeslikt is, dan is het advies om dit altijd te laten verwijderen de patiënt door te sturen naar de EHBO.
  • Antrum perforatie: Een antrumperforatie moet altijd dezelfde dag nog gesloten worden om een chronische sinusitis te voorkomen.
  • Tuber maxillaire fractuur: In de meeste gevallen wordt het mucoperiost afgeschoven, het element en het bot verwijderd en eventueel het open antrum gesloten.

Acute noodsituaties

Onder acute noodsituaties vallen:

– Vasovagale collaps

– Hyperventilatie

– Cardiovasculaire noodsituaties

– Hypoglycemisch coma

– Allergie (de reactie vindt vaak binnen enkele minuten na blootstelling met de betreffende stof)

– Anafylactische shock (de reactie vindt vaak snel of direct plaats na blootstelling met de betreffende stof)

Nazorg

Goede nazorg bestaat uit:

  • Explicatie over mogelijke nabezwaren.
  • Het meegeven van een voorlichtingsfolder.
  • Het meegeven van een recept voor pijnstillers.
  • Zorg dragen voor bereikbaarheid van uzelf of een collega buiten kantooruren.
  • Het eventueel inplannen van een controle afspraak.

Conclusie

  • Bij het uitvoeren van chirurgische ingrepen is en goede anamnese en diagnostiek erg belangrijk.
  • Overleg zo nodig met een huisarts of specialist.
  • Zorg ervoor dat u stress reduceert en behandel bij voorkeur in de ochtenduren.
  • Zorg ervoor dat u steriel werkt.
  • Overzie de complicaties die kunnen optreden en zorg ervoor dat u goede nazorg regelt.

Prof. Dr. Gerry Raghoebar voltooide zijn studie tandheelkunde en geneeskunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Vanaf 1988 is hij als MKA-chirurg werkzaam in het UMC Groningen. Op 1 januari 2006 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen met als persoonsgebonden leerstoel Implantologie en Preprothetische chirurgie. Naast de klinische werkzaamheden, verricht en begeleidt hij onderzoek, en is hij als docent betrokken bij het onderwijs. Hij geeft verschillende postacademische cursussen en voordrachten in binnen- en buitenland.

Verslag voor dental INFO door Marieke Filius, tandarts, van de lezing van prof. dr. Gerry Raghoebar tijdens het congres Chirurgie van Bureau Kalker

Lees meer over: Chirurgie, Congresverslagen, Kennis, Thema A-Z
Derde molaren: verwijderen of niet?

Derde molaren: verwijderen of niet?

‘’Waarom moet mijn verstandkies eruit? Ik heb er helemaal geen last van.’’ Wekelijks wordt u geconfronteerd met de vraag of het wel nodig is om een klachtenvrije derde molaar te verwijderen. Tot voor kort was hiervoor geen goede richtlijn voorhanden. Iedereen is biased, in de praktijk blijkt ook dat niet iedere mondzorgprofessional hetzelfde denkt over wanneer een klachtenvrije verstandskies wel of niet verwijderen. Hier is nu de richtlijn Derde molaar voor opgezet.

Verslag van de lezing van kaakchirurg dr. Hossein Ghaeminia, voorzitter van de richtlijnwerkgroep Derde molaar.

Richtlijn derde molaar

De richtlijn Derde molaar is nu beschikbaar en geautoriseerd door de NVMKA en de Nederlandse Vereniging van Orthodontisten (NVvO). De richtlijn wordt via zij-instroom aangeboden aan het KIMO en zal naar verwachting medio 2019 door hen worden geautoriseerd en opgenomen in de landelijke mondzorg richtlijnen database.
De Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (NVMKA) initieerde de richtlijn Derde molaar om eenduidigheid te krijgen over wanneer wel of niet een derde molaar te verwijderen. Deze is Eind 2016 is de werkgroep richtlijn Derde molaar opgezet waarin kaakchirurgen, tandartsen, een orthodontist, parodontoloog en een methodoloog vertegenwoordigd zijn.

Bekijk de richtlijn derde molaar op de website van KIMO

Interview met dr. Hossein Ghaeminia

 

Indicatiestelling

Bij de afweging om de derde molaar te verwijderen draait het om:

Kosten vs baten
Complicaties vs voorkomen pathologie

Aan de hand van literatuur en de nieuwe praktijkrichtlijn 2018 wordt een update gegeven hoe u patiënten met derde molaren het beste kunt (laten) behandelen. In de richtlijn vindt u 230 pagina’s aan literatuur. Ook een randomized controlled trial, waarbij verwijderen versus laten zitten van derde molaren wordt onderzocht. Uit de studie van Herradine et al. Blijkt dat er niet meer crowding ontstaat bij het laten zitten van derde molaren na 5 jaar.

Risicoprofiel

Hoe vaak komt pathologie voor?

Een prospectief onderzoek met meer dan 6000 patiënten in Finland heeft door middel van klinisch en röntgenologisch onderzoek gekeken naar de prevalentie van pathologie. Onder een volledig geïmpacteerde derde molaar wordt verstaan dat meer dan tweederde van de kroon bedekt is met bot, bij een partieel geïmpacteerde derde molaar is een derde van de kroon bedekt met bot.

 

  Partieel geïmpacteerd Volledig geïmpacteerd
Pericoronitis 14% 3%
Parodontaal verval M2 32-36% 7-33%
Cariës M2 32% 17%
Cariës M3 77-80%
Cysten en tumoren 2%

Risicofactoren voor pathologie zijn:

Partieel geërupteerd Pericoronitis, cariës M2 (40-60%), M3 (84-86%), parodontaal verval M2 20-40% (botverlies 35-56%, Pocketdiepte M2 > 4mm 16-56%)
Disto angulatie Pericoronitis
Mesio angulatie / horizontaal Cariës M2 (40-60%), parodontaal verval M2 20-40% (botverlies 35-56%, pocketdiepte M2 > 4mm 16-56%)

Incidentie complicaties

Zeer vaak (>10%) Alveolitis M3ok 12,3 %

pijn, trismus, zwelling

Vaak (1-20 %) Tijdelijk letsel nervus (1,3%)

Alveolitis M2S (0,3%)

Soms (0,1- 1) of zelden (<0,1) Blijvend letsel M3, antrumperforatie, mandibulafractuur

Risicofactoren alveolitis

  • Vrouwen verhoogd risico
  • Hogere leeftijd
  • Diep geïmpacteerd
  • Debris in alveole
  • Verwijderen bot
  • Minder ervaring met verwijderen molaren

Hoe komt het dat patiënten op oudere leeftijd meer last hebben na verwijderen van derde molaren? Ouderen hebben meer non-vitaal bot en osteomyelitis. Ook blijkt uit een studie dat na verwijderen van een derde molaar op oudere leeftijd distaal M2 meer pockets ontstaan.

Diagnostiek

Preventieve verwijdering derde molaar

Klik hier voor vergrote versie van preventieve verwijdering derde molaar

Chirurgische procedure en tips om complicaties te voorkomen

Onmisbaar is een chirurgische set met raspartorium. Er zijn verschillende incisies die je kunt maken, pas op voor nervus lingualis met name bij trapezium en distale ontspannings incisie. De voorkeur van kaakchirurg Hossein Ghaeminia gaat in veel gevallen uit naar de horizontale incisie. Mocht je in je praktijk M3 willen verwijderen dan is het advies om niet te beginnen met molaren met een distoangulatie, deze zijn lastiger te verwijderen. Een partieel geïmpacteerde is geschikter om mee te beginnen. Spoelen tijdens de behandeling is bewezen effectief.

Nazorg

Pre-operatief (30 seconden) en post-operatief (7 dagen) spoelen met chloorhexidine. Gebruik van monoject blijkt effectief, na 2 dagen gaan spoelen met lauw water. Verder NIET routinematige antibiotica voorschrijven.

Risicofactoren nervusletsel

OPG

OPG

  • Donkere wortelpunten/interruptie witte lijn/deviatie canalis
  • Nadeel hiervan is lage betrouwbaarheid

OPG

  • Klasse 3 helft van canalis, geen uitval
  • Klasse 2 tot over de helft
  • Klasse 1 passeert nervus voleldige overlap 8,5% blijvend letsel

CBCT

Hoge betrouwbaarheid diagnostiek. Alleen bij volledige overlap canalis is er indicatie voor CBCT.
Op een CBCT zijn de Linguaal buccale posities goed te bepalen, linguale posities geven een grotere kans op zenuwschade. Ovaal gevormde radix geeft minder risicio dan afgeplatte radix
Linguaal meer compressie letsel.

Met CBCT is er minder kans op zenuwschade, echter statistisch is er geen significant verschil. Met CBCT is het mogelijk een betere risico-inschatting te maken.

  • Geen meerwaarde in behandelresultaat bij volledige verwijdering verstandskies
  • Wel meerwaarde bij indicatiestelling coronectomie

Bij een coronectomie, haal je alleen de kroon van de kies eruit. Al het tandglazuur moet verwijderd zijn, 3 mm om radixen te houden, 10% heeft her-ingreep nodig.

Is sondeerbaarheid betrouwbaar? Dit lijkt niet erg betrouwbaar, het draagt niet bij aan de risicoanalyse.
Als de wortel nog niet is afgevormd, is er geen risico op zenuwschade. Dus als bekend is dat de derde molaar horizontaal geïmpacteerd ligt, is het behandeladvies extractie.

Conclusie

Conclusie over verwijdering derde molaren

Klik hier voor vergrote versie van de Conclusie over verwijdering derde molaren

Dr. Hossein Ghaeminia is als MKA-chirurg werkzaam in het Rijnstate Ziekenhuis Arnhem. Het tandartsexamen behaalde hij in 2007 en het artsexamen in 2011 in het Radboudumc Nijmegen. In 2015 heeft hij de opleiding MKA-chirurgie afgerond gevolgd door een fellowship hoofdhals oncologie en reconstructieve (micro)chirurgie in het Radboudumc. Gedurende zijn opleidingsperiode heeft hij promotieonderzoek gedaan naar de derde molaren (gepromoveerd in 2017). Hij is voorzitter van een multidisciplinaire werkgroep voor het ontwikkelen van een EBRO-waardige richtlijn derde molaar. Hij heeft meerdere prijzen gewonnen voor zijn onderzoek en voordrachten in de dento-alveolaire chirurgie.

Verslag voor dental INFO door Joanne de Roos, tandarts, van de lezing van dr. Hossein Ghaeminia tijdens het congres Chirurgie van Bureau Kalker

Lees ook:  Nieuwe KIMO-richtlijn beschikbaar: Derde molaar

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Richtlijnen, Thema A-Z
ouders

Hoe werk je in de mondzorg samen met ouders?

Kinderen ontwikkelen zich beter als professionals en ouders goed contact met elkaar hebben en met elkaar samenwerken. Dat geldt ook in de mondzorg. Tijdens het symposium Gezonde Peutermonden gaf David Kranenburg een lezing over partnerschap tussen zorgverleners en ouders.

Actief ouderschap

David is altijd directeur van basisschool geweest en is nu voornamelijk bezig met het onderwerp partner-ouderschap. De kansen voor kinderen zijn veel groter als je samen met ouders optrekt. Kinderen hebben het recht dat hun ouders worden ondersteund om hun ouderschap goed uit te voeren. Ook binnen de mondzorg is dit nodig, want 20% van de kinderen gaat niet naar de tandarts. Hoe kunnen we deze ouders toch bereiken?

Laat ze niet alleen

In het hele land zijn we bezig om iedereen mee te laten doen in de maatschappij. We werken er naar toe om samen te werken met ouders. Wat David verbaast, is dat kinderen met busjes uit school naar de tandarts worden gebracht en dat de ouders dan niet mee hoeven. De ouders die we nog niet in de praktijk zien, zouden juist bereikt moeten worden. Ouders zijn nodig om kinderen zich goed te laten ontwikkelen.

Factor voor succes

Men hoort overal dat de opleiding en achtergrond van ouders een van de belangrijke factoren voor schoolsucces zou zijn. Maar uit onderzoek blijkt dat de sfeer thuis veel bepalender is voor schoolsucces. Ouders van allerlei niveaus en achtergronden blijken allemaal even goed te weten hoe ze goed zouden kunnen opvoeden. Waarom gebeurt het dan niet? Waarom doet de ene ouder het wel en de andere niet? De thuissituatie geeft hierbij de doorslag. Het zit ‘m in de stress.

Extra schepje stress

Professionals kunnen zorgen voor stress. “Want er wordt vaak gedacht, als we het maar zeggen, dan gaan ze het ook wel doen, maar dit geeft extra stress,” zei David. Realiseert u zich hoeveel professionals ouders tegenkomen? Dit begint al op het consultatiebureau. Als het minder goed gaat met het kind, komt de ouder nog veel meer professionals tegen. De professionals menen het allemaal te weten en soms spreken ze elkaar ook nog tegen. De professionals stappen regelmatig zonder te vragen in, zonder uitnodiging. “U kunt zich voorstellen als iemand al tot over de oren in de zorgen zit, dat u niet ook nog moet gaan zeggen, dat er wel twee keer daags gepoetst moet worden,” gaf David helder aan. Er is dan helemaal geen ruimte in het hoofd om aan zulke dingen te beginnen. Dan is het te veel. Geduld is dan een schone zaak. Timing is dus cruciaal. Zorg juist niet voor het extra schepje stress. David legde uit: “Zorg ervoor dat u als partner met iemand samenwerkt. Als u voor partnerschap gaat, dan gaat u voor gelijkwaardigheid en vrijwilligheid. Ga met elkaar in gesprek en luister goed. Ouders weten hoe hun kind in elkaar zit en u weet veel van mondzorg. Zo zijn de rollen. Hierin is ‘motivational interviewing’ heel belangrijk en dit kunt u al. Dus als ouders eenmaal binnen zijn, dan houdt u ze ook wel binnen. Maar binnenkomen is de moeilijkheid.”

Hoe komt u binnen?

David gaf enkele tips om binnen te komen. “Om ouders te bereiken die lastig te bereiken zijn, moet u niet ongevraagd op iemand afstappen. Zorg ervoor dat u uitgenodigd wordt door iemand die al naast die ouder staat, bijvoorbeeld het onderwijs of het consultatiebureau.” Ouders gaan ook graag met andere ouders in gesprek. Scholen hebben de taak om ouders met elkaar in gesprek te laten gaan. Mensen willen elkaar graag ontmoeten en daar ligt een enorme kans voor de mondzorg om toch de ouders te bereiken. Laat ouders bij elkaar komen en sta voor hen klaar. “Sta dan niet klaar met het vingertje, maar biedt ondersteuning.”, adviseerde David.

Types partnerschap

Er zijn vijf verschillende partnerschappen, die u als mondzorgverlener kunt organiseren en faciliteren:

  • Informeel partnerschap: dit is laagdrempelig en gaat vaak al goed.
  • Formeel partnerschap: dit is hoe het geregeld is. Weten ouders dat mondzorg gratis is? Wat moeten ze er precies voor doen?
  • Didactisch partnerschap: hierbij ondersteun je partners in het leerproces.
  • Pedagogisch partnerschap
  • Maatschappelijk partnerschap: dit is naar buiten gerichtheid. Daar treft u mensen die u anders niet tegenkomt. Daarom doen scholen bijvoorbeeld mee aan de avondvierdaagse.

Zoek voor het samenwerken met ouders contact met bijvoorbeeld scholen, sportverenigingen, buurtverenigingen en andere (para)medici. Iedereen is namelijk op zoek naar hoe we het weer samen kunnen gaan doen, dus ga groeperen.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, van de lezing van David Kranenburg tijdens het symposium Peutermonden georganiseerd door Hogeschool Utrecht.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
Esthetisch-restauratieve behandelplanning: antwoorden op opkomende vragen

Esthetisch-restauratieve behandelplanning: antwoorden op opkomende vragen

Een esthetisch restauratief plan opstellen kan in de praktijk soms lastig zijn of vragen oproepen. Zoals: welke volgorde kunnen we het beste aanhouden? Of: is het goed om te infiltreren of toch juist liever bleken? Maak ik in dit geval gebruik van composiet of keramiek? Kortom: ondanks dat we (mede dankzij de digitale fotografie) goed inzicht kunnen verkrijgen in hoe te behandelen, komen in de praktijk mogelijk toch de nodige vragen op.

Behandeldoelen

Dagelijks zijn we bezig met het restaureren en herstellen van de dentitie van onze patiënten. Daarbij zouden we onszelf de volgende doelen moeten stellen als uitgangspunt voor de behandelingen in de mond.

1.Behoud van mondgezondheid en het voorkomen van ziektes en iatrogene schade

2.Morfologie van natuurlijk dentitie nastreven. Daarbij rekening houdend met:

  • Minimale schade aanbrengen aan de tanden en kiezen
  • Creëren van een langdurig esthetisch eindresultaat
  • Gebruik maken van (wetenschappelijk) onderbouwde behandelingen

3. Stabiliteit van de orale weefsels voor de lange termijn creëren door:

  • Reinigbare restauraties toe te passen en de
  • Regelmatige controle van de mondhygiëne

Minimaal invasief

Minimaal invasieve tandheelkunde past goed bij deze behandeldoelen. Door niet meer volledig te omslijpen, maar de voorkeur te geven aan partiële restauraties. Om zo gezond glazuur en dentine waar mogelijk te behouden. Bij een volledige omslijping wordt drie keer meer weefsel afgenomen. Een terechte vraag die daarbij opkomt; maakt een kroon dan uiteindelijk het element ook echt sterker? Uit onderzoek is gebleken dat een tand met een facing, waarbij de preparatie uitsluitend in het glazuur gelegen is, even sterk is als een gewone tand. Maar onderzoek heeft ook aangetoond dat een kroon met een preparatie tot in het dentine significant minder sterk is dan een gave tand. Bij voorkeur zou gekozen moeten worden voor partiële restauraties, waarbij ook minder kans is op endodontische behandelingen.

Progressief behandelconcept

Het progressief behandelconcept is een concept waarbij (gecompliceerde uitgebreide) behandelplannen opgedeeld worden in behapbare delen (stappen), waardoor uiteindelijk een voorspelbaar en overzichtelijk behandelplan kan worden uitgewerkt. Bij het concept worden alle aspecten van de tandheelkunde meegenomen en overwogen en in de juiste en meest voorspelbare volgorde uitgevoerd.
In het concept wordt eerst gekeken naar de parodontologie en mondhygiëne, endodontologie en cardiologie. Is de mondhygiëne op orde en/ of is scalen of rootplanen nodig? Zijn er apicale problemen, is herbehandeling nodig of toch een apexresectie? Is er sprake van primaire en secundaire cariës?
Pas daarna wordt eventueel overgegaan tot de orthodontie, waarbij de tanden weer op de juiste plek worden geplaatst. Vervolgens wordt, indien nodig, (eventueel tijdens orthodontische behandeling) overgegaan tot parodontale, implantologische en orthognatische chirurgische ingrepen. Na afronding van chirurgie en orthodontie komen chemische behandelingen zoals microabrasie en bleken aan de orde. Daarmee is het initiële deel van het concept afgerond. Pas dan komt het restauratieve deel aan bod door middel van composiet of keramiek. Gedurende de gehele behandeling lijkt het wel voor de hand liggend dat de (restauratieve) tandarts de regisseur van het concept is en dat hij de patiënt ook al vanaf het begin van het traject ziet.

Het progressieve behandelconcept werd ten aanzien van verschillende gebitssituaties toegelicht:

1. Verkleurde tand

Bij een verkleurde tand zou het progressief behandeltraject er als volgt uit kunnen zien:
stap 1: endodontische behandeling (her-endo, peri-apicale problemen, apexresectie)
stap 2: chemische behandeling (intern of extern bleken)
stap 3: composiet restauratie en/ of
stap 4: keramiek (partieel of volledig)

Casus verkleurde frontelementen

In de casus met twee verkleurde frontelementen die in het verleden al endodontisch waren behandeld, werd uiteindelijk gekozen voor het opnieuw bleken van de elementen. Dit terwijl de verwijzer verzocht om kleurcorrectie met behulp van facings. Het ging in deze casus om beide centrale incisieven, waarbij het buccale glazuur nog volledig intact was. De vormgeving was eigenlijk nog te fraai om deze te omslijpen en van facings te voorzien. In plaats daarvan werd besloten de elementen endodontisch te herbehandelen. Na een goede endodontische afsluiting werd nogmaals intern gebleekt. Daarbij is het van belang om na het bleken het element niet direct met composiet af te sluiten. Door het bleken zijn er nog te veel vrije zuurstofradicalen in het element aanwezig, waardoor de hechting van composiet wordt aangetast. Het is van belang hier in ieder geval twee weken mee te wachten door bijvoorbeeld in het element teflon in te sluiten en dit af te dekken met een laagje composiet. Een goede hechting van het composiet dat uiteindelijk definitief wordt aangebracht, zal de kans op verkleuring achteraf verkleinen. Bij de keuze van het composiet is het wel van belang de juiste kleur en opaciteit van het composiet toe te passen.

2. White spots

Tegenwoordig worden ‘white spots’ steeds vaker behandeld door deze te infiltreren. Het is wel verstandig om in deze situaties aan te geven dat door de behandeling de tanden ook donkerder zullen worden. Aangezien de witte vlekjes er ook voor zorgen dat de tanden lichter ogen. Het is dan ook verstandig om voorafgaand aan de infiltratie techniek eerst extern te bleken. Het komt regelmatig voor dat patiënten uiteindelijk afzien van de behandeling, omdat ze dan al tevreden zijn, doordat het kleurverschil met de tanden en de ‘white spots’ kleiner zijn geworden.

3. Crowding

Het progressief behandelconcept bij crowding kan er als volgt uit zien:
Stap 1: Orthodontie gingivale uitlijning
Stap 2: Orthognatische chirurgie
Stap 3: Orthodontie afronding
Stap 4: Chemisch bleken
Stap 5: Composiet restauraties
Stap 6: Keramiek partiele of volledige omslijping
Als de elementen niet netjes in de boog staan, dan gaat de voorkeur uit naar orthodontische behandeling. Bij voorkeur afwijkende tandstand niet gaan compenseren of maskeren met restauratieve behandeling. De zogenoemde ‘compensatie orthodontie’ zou in principe alleen dan toepast mogen worden als orthodontie echt geen optie is.

4. Trauma

Het progressief behandelconcept na trauma én bij behoud van het aangedane element:
stap 1: endodontische behandeling
stap 2: chemische behandeling (veelal intern)
stap 3: composiet, na intern bleken kan de behandelaar aan de slag met composiet
stap 4: orthodontie
stap 5: keramiek, eventueel kan het element nog worden gerestaureerd met keramiek
Of een mogelijk progressief behandelconceptt na trauma met verlies element:
stap 1: implantologie is er voldoende bot, plaatsing, inclinatie implantaat (verschroefd of gecementeerd)
Stap 2: parodontologie dikte van de gingiva, bot
Stap 3: chemische behandeling bleken (veelal intern)
Stap 4: keramiek tijdelijke kroon van composiet, definitieve kroon

5. Autotransplantatie

Bij verlies van een element kan gedacht worden aan implantologie, maar ook autotransplantatie wordt steeds vaker succesvol toegepast. In de gepresenteerde casus waren de frontelementen na trauma richting de neus omhoog de kaak in geschoten. De elementen zijn destijds wel teruggeplaatst, en voorzien van een nette endodontische behandeling. Maar uiteindelijk bleek er toch sprake van externe wortelresorptie met verlies van beide centrale incisieven tot gevolg. In zo’n situatie kan gekozen worden voor autotransplantatie. Elementen met een nog open apex, in deze casus de premolaren, werden geautotransplanteerd. Al voordat de behandeling plaats vond, werd aan de hand van een CBCT scan een 3D print gemaakt van de vorm van radices. Met behulp van deze print kan voorafgaand aan de extractie het wondbed worden geprepareerd in de juiste vormgeving. Door deze werkwijze kan de autotransplantatie zo snel mogelijk worden uitgevoerd, wat de kans van slagen vergroot. De twee premolaren werden geplaatst ter vervanging van de frontelementen. Na verloop van tijd kwamen de premolaren verder door. En uiteindelijk werden beide elementen restauratief met composiet omgevormd tot centrale incisieven. Daarna werden ze orthodontisch in de rij gezet.

6. Slijtage

Stap 1: Orthodontie gingivale uitlijning
Stap 2: Chemisch bleken
Stap 3: Composiet restauraties
Stap 4: Keramiek partiele of volledige omslijping
Met betrekking tot slijtage kan onderscheid gemaakt worden tussen slijtage mét en slijtage
zonder verlies van verticale dimensie. Bij verlies van verticale dimensie is het van belang eerst orthodontisch te openen en pas daarna over te gaan tot het restauratieve deel. Ook is het bij slijtage in het front belangrijk om voorafgaand aan het opbouwen het front gingivaal uit te lijnen. Verder is het ook een optie om met composiet verticale dimensie te openen door zijdelingse delen op te bouwen.

Composiet versus keramiek

Met de huidige composieten zijn esthetisch zeer fraaie resultaten te bereiken. Maar hoe goed doet composiet het nu eigenlijk echt in het front, ook op de langere termijn? Composiet degradeert in verloop van de tijd meer dan porselein en wordt daardoor op den duur doffer van kleur. Door degradatie komen ‘fillers’ uiteindelijk aan het oppervlakte, waardoor de restauratie dof wordt.
In onderstaande tabel worden keramiek en composiet met elkaar vergeleken door aan verschillende eigenschappen van de beide materialen sterren toe te kennen, waarbij 5 sterren het hoogst haalbare is. De tabel geeft een mooi overzicht van de voor- en nadelen van keramiek en composiet en is handig te gebruiken om de patiënt te informeren

  Keramiek Composiet
Esthetiek/ kleur/ morfologie 5 3
Minimaal invasief 4 5
Biocompatibel/ degradatie 5 3
Kosten/ tijd 3 4
Herstelbaar 3 4

Dr. Marco Gresnigt is in 2005 cum laude afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen. In januari 2012 is hij gepromoveerd op de adhesieve bevestiging van facings. Hij is werkzaam op het centrum voor bijzondere tandheelkunde in het Martini Ziekenhuis Groningen waar hij restauratieve en esthetische behandelingen uitvoert met behulp van een operatiemicroscoop. Op de universiteit van Groningen verricht Marco onderzoek op het gebied van de restauratieve/adhesieve tandheelkunde en doceert hij de esthetische en reconstructieve tandheelkunde. Hij begeleidt meerdere promovendi en publiceert in internationale tijdschriften, met name op het gebied van de adhesieve restauratieve tandheelkunde, en geeft zowel nationaal als internationaal lezingen en cursussen op het gebied van esthetische en adhesieve tandheelkunde. Marco is lid van de internationale Bio-Emulation Group.

Verslag door tandarts en praktijkeigenaar Nynke Tymstra, voor dental INFO van de lezing van dr. Marco Gresnigt tijdens het congres Restaureren2018 van Bureau Kalker

Lees meer over: Congresverslagen, Cosmetische tandheelkunde, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
Brug of implantaat: werk in uitvoering

Brug of implantaat: werk in uitvoering

De keuze welke oplossing het meest geschikt is voor de opvulling van een diasteem ter grootte van één enkel element, komt regelmatig voor in de dagelijkse praktijk. Indien de voorkeur uitgaat naar een vaste voorziening dan zijn er drie mogelijkheden: etsbrug, conventionele brug of een implantaat gedragen kroon. Hoe ziet de klinische procedure van deze drie opties eruit?

Etsbrug

Het voordeel van een etsbrug is dat er niet of nauwelijks aan de buurelementen geslepen hoeft te worden. Het nadeel, daarentegen, is de levensduur: er moet rekening mee gehouden worden dat een etsbrug ongeveer 8 jaar mee gaat. Het vormen van de weke delen is een van de grootste uitdagingen bij het vervaardigen van een etsbrug. Hierbij is het goed om te beseffen dat een papil geen ‘puntje’ is maar bestaat uit een buccale papil, een col en een palatinale papil.

Pontic ontwerp en vormgeving van de weke delen

De pontic moet de weke delen zodanig steunen dat dit tot een esthetisch fraai resultaat leidt. Wanneer er te weinig volume aan weke delen is dan kan er eerst een soft tissue graft uitgevoerd worden. Hiervoor kan autoloog weefsel uit het palatum gebruikt worden. De genezings- en de maturatiefase na het uitvoeren van een soft tissue graft neemt ongeveer 3 maand is beslag. Daarna kan er een definitieve afdruk gemaakt worden en tot die tijd wordt er dus een tijdelijke voorziening geplaatst. Voor een mooi esthetisch resultaat heeft de pontic een ovale vorm nodig (ovate pontic design). Daarnaast heeft de overgang van de pontic naar de vleugel een minimale dikte nodig van 1 millimeter. Als de occlusie of articulatie deze ruimte niet toelaat, moet er ruimte gecreëerd worden door iets aan het element te slijpen.

Materiaalkeuze en hechting

Het voordeel van zirconia is dat dit materiaal erg sterk is. Het nadeel is dat zirconia niet adhesief gecementeerd kan worden. Het laten aanbrengen van een klein laagje veldspaatporselein aan de binnenzijde van de vleugel kan dit probleem oplossen. Als hiervoor gekozen wordt dan gaat de hechtprocedure als volgt:

  • Etsen keramiek (60 seconden met 9,5% HF)
  • Silaan aanbrengen
  • Adhesief cementeren met composiet

Conventionele brug

Bij het vervaardigen van een conventionele brug moet er rekening mee gehouden worden dat de pasvorm betrouwbaarder is dan de hechtsterkte van het cement. Daarnaast is een nauwkeurige preparatie van belang voor een goede pasvorm.

Materiaalkeuze

Ook voor een conventionele brug is zirconia een goede keuze. De tandarts is zich er echter niet altijd van bewust dat er veel verschillende producten van zirkonia op de markt zijn. Zowel ZirkonZahn, Noritake, 3M Espe als Amann Girrbach hebben verschillende soorten zirkonia die variëren qua sterkte. Het is daarom van belang om met de tandtechnieker te overleggen voor welk soort er gekozen moet worden.

Afdrukken

Na de preparatie worden er bij voorkeur twee retractiedraadjes per element aangebracht voordat de afdruk of de scan gemaakt wordt. Voor de dikte van de gingiva ter plaatste van de pontic is 2-3 millimeter genoeg. De dikte kan eenvoudig opgemeten worden met een endo-vijl. Wanneer er genoeg weefsel aanwezig is, kan de gingiva eventueel gecorrigeerd worden zodat de zenit goed komt te liggen.

Plaatsen

Nadat de conventionele brug gepast is, moet deze gereinigd worden met een etsgel vanwege de contaminatie met speeksel. Voor het cementeren kan worden gekozen uit een licht uithardende glasionomeercement (kunsthars gemodificeerd glasionomeercement, Ketac cem plus) of een composiet cement (Panavia).

  • Een glasionomeercement is licht uithardend tot de gelfase en er is geen aparte conditioner nodig. Daarnaast vindt er de fluoride afgifte plaats en leidt het niet tot postoperatieve gevoeligheid. De hechtsterkte is 8-12 MPa.
  • Een composietcement is chemisch en licht uithardend. Hiervoor moet wel een primer gebruikt worden en in sommige gevallen moet ook het glazuur geëtst worden. Zirkonia moet bij gebruik van composiet cement voorbehandeld worden. Voor dit cement geldt dat er alleen de eerste maanden sprake is van fluorideafgifte. Daarnaast is het onbekend of dit cement invloed heeft op postoperatieve gevoeligheid. De hechtsterkte na 1 jaar is 15 MPa. Wanneer er een composietcement gebruikt wordt, kan er gebruik gemaakt worden van een mechanische (zandstralen met aluminiumoxide) of chemische (Tribochemical silica coating) oppervlakte voorbehandeling. Dit zou moeten bijdragen aan de duurzaamheid van de hechting van composietcement aan zirkonia.

Voordat de brug geplaatst wordt, moet er retractiedraad aangebracht worden om de preparatie. De preparatie wordt gezandstraald en het (metaal-)keramiek wordt voorbehandeld  (ontvetten, desinfecteren, silaniseren).

Implantaat

Voordat het implantaat geplaatst wordt, kan de positie van het implantaat virtueel gepland worden. Dit wordt gedaan door de intra-orale scan te koppelen aan de beelden van de CBCT scan. De positie van het implantaat kan zo nauwkeurig bepaald worden aan de hand van het botvolume en de omliggende anatomische structuren. Vervolgens kan er een boorsjabloon gemaakt worden die de positie van het implantaat waarborgt.

Implantaat plaatsen

Het is sterk aan te raden om (wanneer mogelijk) het verloren element te laten extraheren door degene die het implantaat plaatst. Het implantaat wordt met behulp van het boorsjabloon geplaatst. Wanneer er een tijdelijke voorziening geplaatst wordt dan is het van belang dat de pontic de volledige ruimte voor de definitieve kroon ondersteunt. Drie maanden na plaatsen, kan er een afdruk gemaakt worden voor de definitieve kroon.

Materiaalkeuzes

  1. Zirconia of titanium interface abutment

De voorkeur gaat uit naar een titanium-titanium abutment interface omdat uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van meer slijtage bij zirconia-titanium interface abutment.

  1. Materiaal en peri-implantair weefsel

De tweede keuze die gemaakt moet worden is het materiaal van het gedeelte van de kroon die in contact staat met het peri-implantaire weefsel. Omdat lithium disilicaat het meest biocompatibel is, gaat hier de voorkeur naar uit.

  1. Gecementeerd versus verschroefd

Beide opties hebben hun nadelen. Bij cementatie worden vooral biologische problemen gezien en bij verschroefde kronen worden vaker technische problemen gezien. Omdat technische problemen makkelijker op te lossen zijn, gaat hier de voorkeur naar uit.

Martijn Moolenaar is tandarts/implantoloog, prosthodontist en eigenaar van het Dental Design Center in Blaricum. Hij studeerde tandheelkunde op ACTA waarna hij zich specialiseerde in de esthetische restauratieve tandheelkunde en implantologie. Ook is hij sinds 2005 als specialist geregistreerd bij de NVOI. Hij is actief lid van de AES (Am. Equilibration Society), de AAFP (Am. Ac. for Fixed Prosthodontics), de EAED en van een internationale studiegroep op het gebied van esthetische tandheelkunde en implantologie. Tevens is hij bestuurslid van de NVVRT. Martijn Moolenaar geeft veel lezingen en workshops in zowel binnen- als buitenland op het gebied van de esthetische tandheelkunde en implantologie.

Verslag door Marieke Filius, tandarts, voor dental INFO van de lezing Martijn Moolenaar tijdens het congres Restauren2018 van Bureau Kalker.

Lees meer over: Congresverslagen, Implantologie, Kennis, Thema A-Z
Leiderschap in de mondzorg

Leiderschap in de mondzorg

Met het groter worden van tandartspraktijken neemt de behoefte aan leiderschap toe. Maar wat is een leider eigenlijk en hoe wordt u een leider? Alex Nottingham van All-Star Dental Academy gaf tijdens het seminar Dental Practice Excellence zijn visie op leiderschap in de mondzorg.

Leider

Een leider is een persoon met visie die aan de toekomst denkt en met behulp van fantasie en/of kennis plant. Hij is altijd optimistisch over de toekomst, maar is nooit tevreden. Hij ziet altijd kansen. Hij focust zich op talenten en schakelt daarbij niemand uit. Hij heeft een zekere stelligheid over zich heen; wat hij zich ten doel stelt, zal hij behalen, hoe dan ook. Hoe wordt u een leider?

Waarom visie?

Als je aan medewerkers vraagt wat de visie van hun praktijk is, dan heeft 70% geen idee. Zij begrijpen niet wat de strategie van de praktijkhouder is. Terwijl medewerkers als ze wel weten wat de visie is, ambitieuzer te werk zullen gaan en veel productiever zullen worden. Zij weten dan waarom ze zo hard moeten werken. Ze doen het dan daadwerkelijk ergens voor. Als alle medewerkers zich achter de visie scharen, kunt u gezamenlijk uw doel bereiken. De visie beschrijft wie je bent als praktijk, waarin je gelooft. Bijvoorbeeld: wij geloven dat als je doet wat je leuk vindt, je nooit meer hoeft te werken. Beschrijf wat u wilt bereiken, wat uw doelen zijn. Communiceer dit met uw team, zodat iedereen zich op het juiste focust.

Van doel naar actie

Uw doelen zet u om in acties. Deze moeten gepland worden. Zo worden ideeën concreet. Er bestaan drie typen actieplannen, namelijk:

  • strategisch: dit gaat over de lange termijn (jaren vooruit);
  • operationeel: kwartalen, maanden;
  • tactisch: dagelijks, het behalen van het doel van de dag.

Stap voor stap

Voer verbeteringen stap voor stap door. Zet dus als het ware een parcours uit hoe je van A via B naar C komt. Dus bedenk wat u elke dag moet doen om uw doel op de lange termijn te behalen.

Hiervoor moet u wel de tijd nemen en als het ware even uit uw team stappen. Bekijk het eens vanaf een afstandje. U stelt zich op als een leider en niet als een manager. Denk, plan en leer. Dit betekent dat u beter een manager kunt aanstellen, minder zelf in de praktijk werkt en veel taken delegeert. Dit zal voor veel tandartsen en mondhygiënisten moeilijk zijn. Zij zijn meer het type ‘artiest’ dan ‘entrepreneur’. Zij willen te veel zelf doen met hun eigen handen.

Leiderschap versus management

Een leider heeft als rol om de langetermijnvisie te bedenken en in de gaten te houden. Een manager zorgt voor de implementatie ervan. De manager gaat dus over de details en ontwikkelt systemen. Een manager houdt van orde en structuur en is niet altijd een groot leider, maar heeft vaak wel de potentie om er uiteindelijk een te worden. Als leider bent u een dromer. U bepaalt de richting en u inspireert uw team. Een leider moet er voor zorgen dat de langetermijnvisie wordt behaald, terwijl de manager over het behalen van de dagelijkse doelen gaat.

Een leider is iemand die dankbaar en bescheiden is. Alles heeft hij te danken aan zijn team. De wens van een leider is niet om zelf te winnen, maar om het bedrijf te laten floreren. Een leider bijt zich vast in zijn doel en is tot alles bereid om het doel te behalen. Hij laat zich hierbij door niks in de weg staan.

Groeistadia

Een leider loodst het bedrijf door diverse groeistadia. Eigenlijk net zoals een ouder bij zijn kind doet. De groeistadia zijn: van baby- en peutertijd via puberteit naar volwassenheid. Bij de baby- en peutertijd moet u werkelijk alles zelf doen en bent u overal verantwoordelijk voor. Vervolgens gaat uw bedrijf door naar de puberteit, waarbij u al meer kunt loslaten. U gaat meer delegeren, maar in de opgestarte systemen gaat er nog wel eens wat mis. U bent bezig met brandjes blussen. In de volwassenheid is uw bedrijf uitgegroeid naar iets wat zichzelf runt en zich naar uw visie heeft gevoegd. U bent niet meer uw werk, uw werk is uw product.

Bouw een team

Om uiteindelijk echt een fantastische leider te worden, moet u kunnen reflecteren. Ook heeft u een mentor of coach nodig. Het helpt om les of een training te geven, want van lesgeven kunt u het allermeeste leren. Een ‘big live event’ kan u tot inzichten brengen die u voorheen niet had. Om in uw kracht te staan focust u zich op wat u het beste kunt. Verzamel mensen om u heen die uw talenten erkennen. Bouw een team met diversiteit, zodat u tot nog meer inzichten kunt komen en u en uw bedrijf over nog meer krachten gaan beschikken. Rondom deze krachten bouwt u de activiteiten. Door elkaar te versterken wordt uw bedrijf van wereldklasse.

Delegeren

Ziet u beren op de weg? Bent u bang? Ga het toch gewoon doen! Al doende leert u meer dan dat u op enig andere wijze zou kunnen. Leer van uw fouten, werk hard aan uzelf. Werk aan uzelf, maar u moet niet te hard werken aan andere dingen. Neem niet te veel op uw schouders. Hoe meer klussen u op uw schouders neemt, hoe sneller u door uw hoeven zult zakken. Dat kan uw bedrijf niet gebruiken. Om te kunnen delegeren, moet u de taak goed kunnen beschrijven. Daarnaast moet u weten aan wie u deze taak kunt toewijzen. Wijs deze taak ook daadwerkelijk aan diegene toe. Verzeker u er zich van dat er tijdig aan gewerkt wordt. Controleer of het goed is gekomen.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna van een lezing door Alex Nottingham tijdens het seminar Dental Practice Excellence van Dentiva

Alex Nottingham van All-Star Dental Academy is coach en consultant voor tandartsen in de Verenigde Staten. Hij is auteur van het boek ‘Dental Practice Excellence’, coauteur van het boek ‘the E-Myth revisted’ en internationaal spreker.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Management, Ondernemen
Voorspelbaarheid in de esthetische tandheelkunde: welke factoren leveren een positieve bijdrage?

Voorspelbaarheid in de esthetische tandheelkunde: welke factoren leveren een positieve bijdrage?

Esthetiek gaat in op de kleine details. Implantaten moeten daarbij eenzelfde niveau halen als de originele elementen. Erg lastig, aangezien bij natuurlijke elementen de gingiva bijna verkleeft met de elementen. Welke factoren spelen er mee?

‘Avoiding aesthetic failures preventing soft tissue complications around teeth and implants’

Breed kijken bij diagnose

De eerste stap voor een goed eindresultaat is om breed te kijken naar het probleem van de patiënt en niet direct in te zoomen op de details. De witte en roze esthetiek moet in harmonie zijn. Daarvoor is een goede diagnose van belang, maar ook het juiste volume van de harde en zachte weefsels.

Waarom is roze esthetiek zo belangrijk? Waarom is een bepaald volume aan weefsel nodig?

Allereerst is de stabiliteit van het weefsel op zichzelf belangrijk. Er moet een bepaalde ratio zijn van de afstand van de zachte weefsels ten opzichte van implantaten. Daarnaast geldt dat hoe dikker de weefsels aan de buccale zijde van het implantaat zijn, hoe kleiner het risico op recessies op de lange termijn. Dit geldt ook voor natuurlijke elementen, waarbij bij een dun biotype gingiva de kans op weefselveranderingen en het ontstaan van recessies groter is dan bij een dik biotype gingiva. Daarnaast is het doorschijnen van weefsels van belang. Wanneer er een implantaat of donkere wortel aanwezig is, kan dit doorschemeren. Zodra er meer dan drie milimeter zacht weefsel aanwezig is, maakt het niet meer uit welke kleur de ondergrond heeft.

Als laatste is het schaduweffect belangrijk. Dit komt oorspronkelijk uit de fotografie en gaat uit van het effect dat er met minder licht grijze zones rond brugpontics of implantaten ontstaat. Dit wordt veroorzaakt door de concaviteit en de schaduw die hierdoor ontstaat. Deze geeft een grijze schemering. Het is van belang dat bij kijken van lateraal geen concaviteit zichtbaar is, omdat dit effect dan niet optreedt.

Oorzaken gingivarecessies

De oorzaken van gingiva recessies zijn altijd multi-factorieel, maar vaak is een dun biotype gingiva een onderliggende oorzaak.

De oplossing hiervoor is een bindweefseltransplantaat uit het palatum of de tuber wat verplaatst wordt naar de recessie. Veel patiënten hebben interesse in een dergelijke behandeling, maar er is maar een klein indicatiegebied. Op het moment dat de papillen afwezig zijn, is dit niet meer mogelijk en roken is een absolute contra-indicatie. Het slagingspercentage bij rokers ligt veel lager door de verminderde doorbloeding, waardoor de kans op ingroei veel kleiner is.

Bij deze ingreep wordt ook de dikte vergroot wat de kans op recessie in de toekomst vermindert.

Aanpassen roze weefsels

Tandarts Van de Velde krijgt vaak patiënten doorgestuurd voor het aanpassen van de roze weefsels voordat een restauratie vervaardigd wordt. Hierbij wordt de dikte van het weefsel vergroot, zodat kans op recessie na restauratieve behandeling kleiner is.

Wanneer er dikte van de mucosale weefsels gecreëerd wordt, maakt het niet meer uit wat er onder de gingiva aanwezig is, omdat er geen doorschemering meer is. Voor het plaatsen van een definitieve kroon wordt eerst een noodkroon geplaatst om te controleren of het onderliggende weefsel  gezond is. De grens van de kroonrand mag bij de noodkroon niet verder naar apicaal gelegd worden. Dit omdat eerst gecontroleerd moet worden of de weefsels gezond zijn. Nadat dit geconstateerd is, kan de grens naar apicaal verplaatst worden.

De dikte wordt vergroot door een klein zakje te maken rondom het element aan de buccale zijde. Dit wordt de ‘poutch’ genoemd. Het is van belang dat het weefsel niet te dun gemaakt wordt, omdat anders de doorbloeding gecompromitteerd wordt. Het bindweefseltransplantaat wordt vervolgens met hechtingen in de poutch getrokken en met deze hechtingen wordt het transplantaat ook gestabiliseerd. Er mag geen beweging in het transplantaat zitten bij functioneren. Na een week worden de niet-resorbeerbare hechtingen verwijderd. Het is beter om te veel weefsel  te creëren dan te weinig. Wegnemen is makkelijker dan het opnieuw creëren.  Dikte kun je weer afnemen met een diamantboor. Dit noemen we sculpteren. Dit gebeurt zonder waterkoeling, omdat anders de diamantboor met het weefsel verkleeft.

De uiteindelijke vraag die rijst: Blijft die opbouw van tandvlees ook bestaan op de lange termijn?

Er zijn inmiddels studies die aantonen dat de dikte behouden blijft.

Weefselvolume rondom implantaten

Wanneer we een element extraheren, vinden biologische reacties plaats waardoor harde en zachte weefsels verminderen. Als we hier niet op inspelen dan heeft dit grote esthetische consequenties. Wanneer het de bedoeling is om te implanteren is het zaak dat het optreden van deze weefselreacties verhinderd wordt. Het is nu eenmaal eenvoudiger om ziekte te vermijden dan de behandeling op te starten.

De eerste manier om dit te doen is socketperservation. Hierbij wordt biomateriaal (bijvoorbeeld bio-oss) in de alveole geplaatst om de harde weefsels in volume te behouden. De buccale zijde heeft minder functie dan de palatinale zijde, waardoor hier altijd iets resorbeert. Het kritische is niet het plaatsen van het biomateriaal, maar de hoeveelheid trauma die bij extractie wordt aangedaan. Hoe minder traumatisch de extractie, hoe minder botverlies. Zo is er minder botverlies wanneer er geëxtraheerd wordt zonder flap dan met. Het is daarom enorm van belang om zo atraumatisch mogelijk te werken.

Op het moment dat de harde weefsels middels socketperservation behandeld worden en de zachte weefsels opgebouwd worden, blijkt dat het totale volume niet afneemt. Relatief komt er iets meer zacht weefsel dan hard weefsel, omdat er altijd nog wat resorptie optreedt. Zo creëer je een zo gunstig mogelijke situatie voor toekomstige implantologie.

De conclusie die hieruit getrokken kan worden: Hoe traumatischer een extractie, hoe meer weefselveranderingen en hoe meer negatieve consequenties na behandeling optreden.

Wanneer met biomaterialen een tandvleesopbouw wordt ingegrepen ontstaat een betere situatie maar er treedt nog steeds vermindering op.

Socket shield technique

Wanneer een element nog geëxtraheerd moet worden, zijn er nog andere technieken om te voorkomen dat de weefsels gaan veranderen. Eén hiervan is de partiële extractie therapie of ‘socket shield technique’. Hierbij wordt een deel van de tand behouden. Dit zorgt voor de ondersteuning van de weefsels en hierdoor ontstaat geen resorptie. Deze behandeling is echter alleen geïndiceerd in selecte cases en is geen standaard behandeling.

Breuk is een goede indicatie voor een partiële extractietherapie. Het coronaire deel van de tand wordt verwijderd. Met diamantboren wordt een horizontale mesio-distale preparatie gemaakt om het apicale en palatinale deel van wortel te extraheren. Het buccale gedeelte wordt uitgehold (vandaar socket shield) tot een schildje. Nadien wordt een implantaat geplaatst. Op het implantaat wordt een tijdelijke voorziening gemaakt. De natuurlijke tand kan gebruikt worden om te verkleven aan de tijdelijke kroon.

Weefsel opbouwen

Wanneer er al veranderingen zijn opgetreden en resorptie van harde en zachte weefsels opgetreden is, moeten die weefsel opgebouwd worden. Dit kan met autoloog bot of biomaterialen. Ook zachte weefsels kunnen opgebouwd worden. Er worden betere resultaten behaald met bindweefseltransplantaten dan met gingivale grafs.  Daarnaast is er een voorkeur voor bindweefsel van de tuber ten opzichte van de maxilla. Dit is heel dicht en weinig doorbloed weefsel, terwijl bij het palatum meer vetweefsel aanwezig is.

Hebben we nu bindweefseltransplantaten nodig bij iedere patiënt?

Wanneer aan de hand van de literatuur geprobeerd wordt om deze vraag te beantwoorden wordt dit vaak gedaan met een PES-score. Deze score heeft een maximum van 14. De scores lopen uiteen van 7,8 tot 12,5. Maar uiteindelijk gaat het om de patiënt en hun mening is vaak niet in een score uit te drukken. Of ze zijn wel tevreden of ze zijn niet tevreden.

Voor Van de Velde hoort de score bij de implantaatbehandeling in de esthetische zone, maar hij past het toe bij iedere behandeling. Natuurlijk is het niet voor alle patiënten geïndiceerd. Niet iedereen is geïnteresseerd in het hele esthetische verhaal. Het is voornamelijk belangrijk goed te luisteren naar de patiënt en of patiënt er waarde aan hecht.

Hoe kunnen we de technieken voor weefselopbouw optimaliseren?

Er zijn technieken die gebruik maken van ‘smart blood concentrates’. Hierbij wordt bij patiënten bloed afgenomen, wat vervolgens bewerkt wordt. Bepaalde cellen en groeifactoren worden eruit gefilterd en deze worden verder bewerkt. Vervolgens wordt dit geplaatst op het gebied waar je genezing wilt bevorderen.

Er is veel literatuur hierover beschikbaar, maar geen dentale literatuur.

De literatuur die er is, geeft aan dat dit bijdraagt aan de genezing van zachte weefsels en dat de wondgenezing beter gaat. Op het moment dat PRF-membranen gemaakt middels deze techniek, aangebracht worden, blijkt dat er snellere bloedvatingroei is en dat deze sneller en beter matureren. De meeste studies concentreren zich op de zachte weefsels en over harde weefsels is nog minder bekend.

Weefsels optimaliseren

Daarnaast zijn er nog andere manieren waarop de weefsels geoptimaliseerd kunnen worden. Eén daarvan is een andere vorm van implantaten. Er zijn implantaten die in het coronaire gedeelte een driehoekige vorm hebben, waardoor er meer ruimte is voor weefsel is op de plaatsen waar je het nodig hebt. Wanneer de vlakke kant naar buccaal staat is, er hier meer ruimte voor weefsels en interdentaal ook. Wanneer er meer plaats is voor weefsel, is er meer stabiliteit en hierdoor is het resultaat beter.

Bovendien moet er tijdens de prothetische behandeling rekening gehouden worden met de zachte weefsels. Het is voordelig als abutments snel geplaatst worden en deze er zo min mogelijk op en af geschroefd worden. Daarnaast zijn materialen die gebruikt worden in de buurt van de zachte weefsel van belang.  Zo is lithiumdisilicaat iets minder gunstig dan zirkonium en iets minder biocompatibel.

Biocompatibele restauratiematerialen

Op het moment wordt er in de implantologie druk gezocht naar biocompatibele restauratiematerialen. Een ontwikkeling in de goede richting zijn de technieken om zirkonium met lithiumdisilicaat te verkleven. Dan kan de plaktandheelkunde richting de implantologie komen.

Het is belangrijk om vooraf prothetisch te plannen waar het implantaat en de uiteindelijke opbouw moet komen. Wanneer het implantaat geplaatst wordt met een zirkoniumabutment met hierop een lithiumdisilicaatkapje, kan de eigen tand gecementeerd worden op deze opbouw. Hierdoor is het zo biocompatibel mogelijk. In eerste instantie kan dit gebruikt worden als tijdelijke voorziening. Op het moment dat deze voorziening faalt, kunnen verschillende dingen gedaan worden. Faalt het eigen element dan kan een lithiumdisilicaat facing gemaakt worden. Faalt de hechting tussen zirkonium en lithiumdisilicaat dan kan een nieuwe kroon gemaakt worden. Als laatste optie kan de hele opbouw eraf gehaald worden en kan een nieuwe opbouw gemaakt worden, zodat ook het emergence profile nog aangepast kan worden.

Tommie van de Velde is tandarts in Antwerpen.

Verslag door Paulien Buijs, voor dental INFO, van de lezing van Tommie van de Velde tijdens het congres Is de casus complex? Relax! van Dr G.J. van Hoytema Stichting.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Cosmetische tandheelkunde, Kennis, Thema A-Z
Opnieuw bewezen verband tussen mondgezondheid en algehele gezondheid

Natuurgetrouwe composietrestauraties met de ‘bio-emulatie methode’

Het werken met composiet volgens de zogenaamde ‘bio-emulatie methode’ vormt de basis voor het maken van mooie maar vooral natuurgetrouwe restauraties. Dat geldt voor zowel het ‘jonge’ als het ‘oude’ gebitselement. Javier Tapia hanteert hierbij de zogenaamde ‘penta-lamineer techniek’, een laagsgewijze opbouw. Een goede analyse van de verschillende stadia van veroudering van de dentitie is hierbij erg belangrijk. Het goed begrijpen van de verouderingsprocessen van de natuurlijke elementen maakt het mogelijk om met deze techniek zo goed mogelijk gelijkende ‘natuurgetrouwe’ restauraties in composiet te bouwen.

Verslag van de lezing van Javier Tapia, tandarts gespecialiseerd in restauratieve en esthetische tandheelkunde en spreker op internationale congressen.

There is an apt quote from Albert Einstein that represents the bio-emulation philosophy very well:

“Look deep into nature, and then you will understand everything better.”

Tandweefsel en veroudering

Glazuur en dentine bestaan beide uit hydroxyapatiet, organisch weefsel en water. De proporties van glazuur en dentine zijn echter verschillend. Omdat dentine minder gemineraliseerd is, is de verstrooiing van licht sterker voor dentine in vergelijking met glazuur. Voor zowel dentine als glazuur geldt dat de opaciteit afneemt met leeftijd. Chroma en translucentie nemen toe met leeftijd.

Gepolariseerd licht

Licht kan onze waarneming voor de gek houden. Bij gebruik gepolariseerd licht worden de reflecties en verstrooiingen weggefilterd en geeft daarom een beter beeld van de opbouw en kleuren van een gebitselement. Om gepolariseerde foto’s te kunnen maken, kan er een speciaal camera-filter gebruikt worden (‘polar eyes’). Op een gepolariseerde foto zal beter zichtbaar worden dat het cervicale deel van het element lichter van kleur is dan het incisale deel, met gewoon licht lijkt dit vaak andersom.

Penta-lamineer concept

Een gebitselement is uit de volgende lagen opgebouwd:

Dentine laag 1: hoge opaciteit, lage chroma

Dentine laag 2: medium opaciteit, hoge chroma

Overgang dentine naar glazuur: transparant

Glazuurlaag 1: medium translucentie

Glazuurlaag 2: hoge translucentie

Het principe van het penta-lamineer concept is dat je bij een dieper defect meer lagen/kleuren moet gebruiken. Als gevolg van gebruik en blootstelling treden er veranderingen op met het ouder worden van de tand. Daarom speelt ook de leeftijd van de patiënt een grote rol bij het bepalen van de kleuren en manier van het aanbrengen van de verschillende lagen. Jonge tanden zijn erg uniform: er is weinig verschil tussen cervicaal en incisaal. In oudere tanden is meer chroma aanwezig:  dentine laag 1 wordt dunner met leeftijd en de kleur van dentine laag 2 bepaalt dan hoofdzakelijk de kleur. Daarnaast wordt ook de glazuurlaag 2 dunner met de jaren en wordt de tand daardoor steeds transparanter.

Praktische implementatie

Omdat natuurlijke gebitselement uit de bovengenoemde 5 lagen zijn opgebouwd en de chroma, opaciteit en translucentie per laag en per leeftijd verschilt, lijkt het ingewikkeld om gebitselementen te restaureren met composiet. Gelukkig is het minder ingewikkeld dan het lijkt omdat niet alle combinaties voorkomen. Jong dentine is bijvoorbeeld altijd licht van kleur en opaque en daarom is er geen lichte translucente dentine kleur nodig. Hier is rekening mee gehouden en daarom kan met behulp van de volgende dentine en glazuur kleuren de juiste combinatie gemaakt worden:

Glazuur: light enamel, dark enamel (hoe ouder, hoe donkerder)

Dentine: light dentin, medium dentin, dark dentin (hoe ouder, hoe donkerder)

Aan zowel dentine- als glazuurcomposiet worden verschillende eisen gesteld.

Dentine composiet:

  • Grotere partikels met verschillende brekingsindex
  • Micro-hybride compositie
  • Geoptimaliseerd voor verstrooiing van het licht
  • Opaque tot translucent dentine effect

Glazuur composiet:

  • Kleinere partikels met hoge brekingsindex
  • Nano-hybride compositie
  • Geoptimaliseerd voor polijsten en behoud van glans
  • Transparant en opalescent

Klinische toepassing klasse IV restauratie

Als eerst moet de kleur bepaald worden. Het is aan te raden om zelf een kleurenschaal te maken met verschillende combinaties van dentine- en glazuurcomposiet. De huidig beschikbare kleurenschalen houden namelijk geen rekening met veroudering (opaciteit is het zelfde voor alle kleuren) en zijn daarom praktisch niet handig. Bij een klasse IV restauratie wordt eerst een bevel aangebracht. Vervolgens wordt eerst de palatinale en cervicale glazuurlaag aangebracht gevolgd door dentine laag 1 (lichte dentine kleur, lage chroma) en dentine laag 2 (donkere dentine kleur, hoge chroma). Bij jonge tanden bestaat de dentinelaag van cervicaal naar incisaal vrijwel alleen uit dentine laag 1. Hoe ouder de tand, hoe minder ver de dentine laag naar incisaal wordt aangebracht en hoe meer dentine laag 2 wordt gebruikt. Optioneel kan er een opalescente laag worden gebruikt voordat de laatst buccale glazuurlaag aangebracht wordt. Tot slot kan er optioneel een ‘stain’ gebruikt worden. Polijsten wordt respectievelijk gedaan met soflex-schijfjes, paarse spider en witte spider zonder waterkoeling. Vervolgens kan de oppervlakte structuur aangebracht worden met een grove diamantboor. Hierbij wordt weer rekening gehouden met leeftijd omdat bij een jongere tand meer oppervlakte structuur aanwezig is. Daarna wordt nogmaals de witte spider gebruikt en als laatst de ‘goat-brush’. Na 48 uur kan de kleur pas echt goed beoordeeld worden.

Javier Tapia Guadix studeerde in 2003 af als tandarts aan de Universiteit van Madrid. Hij werkte daarna als wetenschappelijk medewerker aan de afdeling prothetiek. In 2005 begon hij met het maken van professionele computeranimaties voor het visualiseren van tandheelkundige behandelingen. In 2011 was Javier mede oprichter van de Bio-Emulation Group, een internationale groep van zeer vooruitstrevende tandartsen en wetenschappers op het gebied van restauratieve tandheelkunde. Hij werkt nauw samen met verschillende Europese universiteiten. Javier heeft zijn eigen praktijk in Madrid, gespecialiseerd in restauratieve en esthetische tandheelkunde. Hij is een veelgevraagd spreker op internationale congressen en heeft verschillende publicaties op zijn naam staan op het gebied van restauratieve tandheelkunde, mondfotografie en dentale computertechnologie

Verslag door Marieke Filius, tandarts, voor dental INFO van de lezing dr. Javier Tapia Guadix tijdens het congres Restauren2018 van Bureau Kalker.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
Mondzorg doe je samen

Mondzorg doe je samen

Tijdens de alumnimiddag van de opleiding Mondzorgkunde aan de HAN (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) werden oud-studenten, stagebegeleiders en andere geïnteresseerden bijgepraat over de ontwikkelingen in de opleiding Mondzorgkunde. Thema van de middag was: mondzorg doe je samen.

Interprofessioneel werken binnen de mondzorg

Agnes van Boxtel (hoofd opleiding Mondzorgkunde) en Ria Schipper (docent en voorzitter examencommissie Instituut Paramedische Studies) lieten zien hoe HAN Mondzorgkunde steeds meer vorm geeft aan interprofessioneel werken. De opleidingen Mondzorgkunde en Tandheelkunde hebben de taak om studenten voor te bereiden op hun professionele rol binnen de taakherschikking in de beroepskolom. Begin deze eeuw is er gestart met het pilot ‘teamconcept’. Dit is doorgeëvalueerd naar I-Team . In deze praktische onderwijsvorm werd samengewerkt door zesdejaarsstudenten Tandheelkunde en vierdejaarsstudenten Mondzorgkunde. Het team bestond hierbij uit twee à drie studenten, waarbij de zorg voor de patiënt over de studenten werd verdeeld. Dit heeft zich verder ontwikkeld naar de onderwijsvorm ‘Masterklinieken’. Ook is er een samenwerking met andere paramedische studies in het honneursprogramma. Dit programma is bedoeld voor studenten die extra willen presteren en tijd en zin over hebben om naar meer diepgang en samenhang met andere paramedische studies in casuïstiek te zoeken.

Mondzorg doe je samen HAN

Onderwijsvorm ‘Masterklinieken’

In september 2017 is gestart met de onderwijsvorm ‘Masterklinieken’. Bij deze onderwijsvorm wordt samengewerkt door de opleidingen Mondzorgkunde van de HAN en Tandheelkunde van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Wereldwijd is dit uniek, in omvang en intensiteit. Bij deze samenwerking zijn 204 masterstudenten Tandheelkunde en 102 derde- en vierdejaarsstudenten Mondzorgkunde betrokken. Ze krijgen gezamenlijke les en begeleiding tijdens het kliniekonderwijs van 28 docenten Tandheelkunde en 14 Mondzorgkunde in Nijmegen en Arnhem. Gezamenlijk behandelen zij in totaal 8000 patiënten. Het gebouw bleek van invloed op de samenwerking. Daarom is bij de verbouwing in Nijmegen hiermee rekening gehouden. Een Masterkliniek heeft ongeveer 500 patiënten en wordt gerund door tien tandheelkundestudenten en zes mondzorgkundestudenten. De studenten zijn ingedeeld in clusters. In een cluster zitten drie klinieken. Per cluster is er een zesdejaarsstudent Tandheelkunde die het totaal overziet. Hij weet bijvoorbeeld of er pijnklachten zijn en kan de patiënten zelf behandelen en/of verdelen onder zijn medewerkers. Dit kunnen de Mondzorgkundestudenten en lagerejaarsstudenten Tandheelkunde niet. Andere Tandheelkunde- en Mondzorgkundestudenten kunnen wel casemanager van een individuele patiënt zijn, die de volgorde van handelen coördineert.

Theoretisch deel Masterklinieken

Het theoretische onderdeel van de Masterkliniek bestaat uit het Academisch Klinisch Redeneren (AKR), waarvoor studenten uit de Masterklinieken één dagdeel in de week samenkomen. Het AKR-dagdeel bestaat uit themadiscussies en behandelplanbesprekingen in kleine groepen.
De studenten leren elkaar zo herkennen en erkennen. Het wordt helder wie wat doet, wie waarin verantwoordelijkheid neemt. De samenwerking wordt niet alleen bewerkstelligd door samen in een kliniek te zitten, maar ook door de dialoog aan te gaan. Het doel is om betere zorg te leveren aan de patiënt. Dit kan door efficiënt te werken, door de expertise van Mondzorgkunde en Tandheelkunde op de juiste manier in te zetten en door de zorg goed op elkaar af te stemmen.

Honneursprogramma

Aan studenten Mondzorgkunde die een extra uitdaging kunnen gebruiken, wordt een honneursprogramma aangeboden. Een van hen is Liza van Loo. Op maandagavond krijgt ze workshops van diverse professionals. Studenten afkomstig van verschillende paramedische studies van de HAN zoals Fysiotherapie, Ergotherapie, Logopedie, Voeding en Diëtetiek en Mondzorgkunde doen dan diverse projecten. Liza is derdejaars Mondzorgkunde. Ze heeft zich verdiept in voeding en diëtiek en samengewerkt met twee studenten van deze opleiding. Zij hebben onderzoek verricht naar richtlijnen over voeding en mondgezondheid in binnen- en buitenland. In een artikel hebben zij de voedingsadviezen ter preventie van mondziekten vergeleken tussen Nederland en de V.S. Zij kwamen op niet heel veel verschillen uit, behalve dat in de V.S. veel melk drinken en xylitolkauwgom wordt aanbevolen. De nadruk ligt in de V.S. een stuk minder op het aantal voedingsmomenten. Op dit moment is Liza samen met logopediestudenten bezig om studiemateriaal te schrijven voor de opleiding Voeding en Diëtiek, zodat er een college kan komen ove r de overlap tussen mondzorg en logopedie.

Mondzorg doe je samen HAN

Beter met capaciteit omgaan

Miranda Laurant (lector van het Lectoraat Organisatie van Zorg en Dienstverlening HAN) presenteerde tot slot ‘Skillmix: naar een optimale inzet van professionals in de mondzorg’. Hierin legde ze uit dat volgens het ministerie van VWS taakherschikking het middel is om beter om te gaan met de capaciteit. Samenwerken – multiprofessioneel en interprofessioneel – moet daarbij al vroeg worden aangeleerd. Met capaciteit wordt het aantal mondzorgverleners bedoeld ten opzichte van de zorgvraag.

De redenen waarom er beter met de capaciteit moet om worden gegaan, zijn:
1. Vergrijzing: steeds meer ouderen behouden hun gebit.
2. Jeugd moet goede preventieve mondzorg ontvangen.
3. Preventie wordt in de zorg steeds belangrijker. Daar is de mondhygiënist bij uitstek de beroepskracht voor.
4. Ziektes zijn te herkennen in de mond. Mondziektes kunnen veroorzaakt worden door algehele ziektes en vice versa.
5. Technologische ontwikkelingen leiden tot bepaalde specialisaties; er is meer kennis nodig om mondzorg goed uit te voeren.
6. Er moet voorkomen worden dat de kosten verder stijgen; middelen moeten daarom efficiënt ingezet worden.
7. Er is schaarste aan tandartsen in Nederland; de zorg moet daarom slimmer georganiseerd worden.
8. Er is een te snelle uitstroom van mondhygiënisten. Mondhygiënisten moeten dus tevreden worden gehouden.

Skillmix

Dit zal moeten leiden tot ‘skillmix’. Dit betekent de patiënt centraal zetten door te vragen wat de behoeftes van de patient zijn en ons afvragen hoe we de juiste skills hierbij vinden. Tandartsen, mondhygiënisten en preventieassistenten moeten een team vormen om goede patiëntenzorg te kunnen geven. Gezamenlijk zijn zij verantwoordelijk. Door taakherschikking wordt er recht gedaan aan de opleiding die er is genoten. Op dit moment is er een onderbenutting van de capaciteit van mondhygiënisten. Hun functionele bevoegdheid wordt lang niet altijd toegepast. Er is sprake van een overlap van uitvoerende taken en dat kan leiden tot dubbele behandelingen. Men zou juist complementair aan elkaar moeten zijn. Optimaal samenwerken komt nu onvoldoende van de grond. Er is een stagnatie in de manier waarop samenwerking in de mondzorg wordt georganiseerd. Door taakherschikking kan verdere stagnatie worden voorkomen. Het beroep en de opleiding tot mondhygiënist zijn volop in ontwikkeling. Het al heel vroeg samenwerken komt ten goede aan de dagelijkse praktijk. De patiënt wordt centraal gezet. Iedereen moet zich afvragen: “Ben ik de juiste professional op dit moment?”

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, van de alumnimiddag van de HAN ‘Mondzorg doe je samen’.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Samenwerken, Thema A-Z
Classificatie ICR volgens Heithersay

Invasieve cervicale resorptie: Extractie of behoud?

Invasieve cervicale resorptie (ICR) wordt vaak niet als zodanig herkend tijdens routineonderzoek. Omdat deze agressieve vorm van resorptie pas in een heel laat stadium tot klachten kan leiden, wordt het proces meestal pas ontdekt als het zich al in een zeer uitgebreid stadium bevindt. ICR wordt vaak ten onrechte voor cariës of interne resorptie aangezien, en dat kan resulteren in een onjuiste behandeling die tot vroegtijdig verlies van het element kan leiden.

Wat is resorptie?

– Verlies van hardweefsel ten gevolge van clastische cellen.
– Treedt op als er een beschadiging optreedt van een beschermlaag (predentine en precement).

Clastische cellen

– Worden aangetrokken door bepaalde minderalen.
– Normaliter zijn elementen hiervoor beschermt door de beschermlaag van precement en predentine. Aan deze beschermlaag kunnen clastische cellen niet hechten.

Invasieve cervicale wortelresorptie (ICR)

ICR is een complex en dynamisch complex, waarbij odontoclasten de wortel binnendringen via één of meerdere portes d’entrées net onder het aanhechtingsepitheel. Vervolgens is er invasie van fibrovasculair weefsel uit het PDL in het cervicale deel van de wortel, waarbij multiple resorptiekanalen worden gemaakt.

De pulpa raakt pas laat betrokken, deze wordt beschermd door een zogenoemde PRSS (pericanalar resorption resistant sheet) bestaande uit predentine, dentine en op den duur ook gemineraliseerd weefsel.

Classificatie ICR volgens Heithersay, klasse 1 t/m 4

Classificatie ICR volgens Heithersay, klasse 1 tm 4

Classificatie ICR volgens Heithersay

  • Alleen zinvol als ICR zich in mesio-distale richting heeft verspreid en 2-D kan worden beoordeeld.
  • Kan niet goed voor laesies in bucco-linguale richting worden gebruikt.
  • Beschrijft niet de uitgebreidheid rondom het wortelkanaalstelsel, en of de pulpa is aangetast, en de mate van reparatie.
  • Daarom is er behoeft aan een 3-D classificatie.

Etiologie

  • Orthodontie
  • Trauma
  • Inwendig bleken
  • Chirurgie, parodontale therapie
  • Bruxisme
  • Contact met katten? – ICR komt namelijk ook voor bij katten –
  • Bespelen van blaasinstrument

Lokale hypoxie (onvoldoende zuurstof) is waarschijnlijk de drijvende kracht in het beginstadium van ICR.

Diagnostiek

  • Outline resorptiedefect loopt in verticale richting en is vaak onregelmatig
  • De begrenzing van het wortelkanaal kan meestal door het defect worden waargenomen
  • Verandert van locatie als de hoek waaronder de röntgenfoto is genomen verandert
  • Meestal positieve respons op pulpatesten
  • Beoordeling met behulp van CBCT

Diagnostiek en het gebruik van CBCT

  • Diverse studies hebben aangetoond dat conventionele röntgenfoto’s, zelfs uit verschillende richtingen, ontoereikend zijn om de locatie, grootte en begrenzing van ICR te beoordelen.

Klinisch

  • Grijzige/rozig verkleuring. Bij openen forse bloeding en een kaasachtig proces.

ICR wordt vaak ten onrechte aangezien voor interne resorptie

Interne resorptie komt vanuit de pulpa, en er is vitaal weefsel nodig om deze resorptie op gang te houden. In het begin is het coronale deel van pulpa necrotisch en het apicale deel vitaal en ontstoken.

Diagnose interne resorptie:

  • Goed begrensd, ovale/ronde vergroting van het wortelkanaal
  • Blijft centraal gelokaliseerd ongeacht de inschietrichting foto
  • Vaak asymptomatisch
  • Sensibiliteitstesten kunnen positief zijn
  • CBCT is handig om grootte en begrenzing te beoordelen

Hoe vaak komt ICR voor?

12-16 keer zo vaak als interne resorptie, volgens klinische gegevens uit verschillende endodontiepraktijken.

Verloop ICR

  • Het resorptieproces schrijdt voort en een groot deel van de wortel wordt aangetast
  • Het blijft gedurende lange tijd ongewijzigd in grootte en begrenzing
  • Er vindt reparatie plaats en het proces neemt in grootte af, of lijkt zelfs te ‘’verdwijnen’’

Behandeling ICR

  • Geen behandeling, extractie indien klachten
  • Onmiddellijke extractie
  • Openen en schoonmaken en restaureren van het resorptieproces met interne en externe benadering

Interne benadering

Heithersay geeft aan: behandeling eerst mechanisch reinigen met een ronde boor, daarna chemisch met 90% trichloorazijnzuur (TCA), om bloeding te stoppen en coagulatienecrose te verkrijgen. Dit gedurende1 minuut, daarna afspoelen en drogen. Indien nodig herhalen en afwisselen mechanisch en chemisch. Breng Ca(OH)2 aan, herhaal procedure in volgende zittingen. Daarna wortelkanaalbehandeling afmaken en restaureren met composiet

TCA maakt cellen kapot en geeft een coagulatienecrose. TCA wordt ook gebruikt voor het verwijderen van wratten.

Interne benadering heeft de voorkeur omdat je geen bot hoeft te verwijderen. Voorwaarde is wel dat worteloppervlak zoveel mogelijk intact moet zijn. Kan bij klasse III en IV laesies worden toegepast.

Externe benadering

Externe benadering is geïndiceerd als de laesie relatief klein en goed begrensd is en coronaal van de crista alveolaris ligt of chirurgisch goed toegankelijk is zonder al te veel bot te moeten verwijderen. Ook geïndiceerd als het uitwendige kroon/worteloppervlak niet meer intact is en gerestaureerd dient te worden. Voor zonodig eerst de endo uit voorafgaande aan de chirurgie.

Beslissing wel of niet behandelen

  • Maak historische röntgenfoto’s om progressie te beoordelen
  • Maak CBCT voor grootte en uitgebreidheid
  • ICR on meerwortelig element is lastiger te behandelen
  • Esthetische overwegingen mee laten wegen
  • Rekening houden met de leeftijd van de patiënt

ICR hoeft niet altijd behandeld te worden. Soms blijf het stabiel.

Samenvatting

  • Goede casusselectie en zorgvuldige uitvoering kunnen tot een succesvol lange-termijn behandelresultaat leiden
  • Inwendige benadering verdient de voorkeur
  • Heithersay procotol: mechanische reiniging, applicatie TCA, restauratie
  • Versteviging van element is nodig met goede restauratieve vervolgbehandeling

Marga Ree studeerde in 1979 af als tandarts aan de UvA. In 2001 heeft zij haar specialisatie endodontologie voltooid met een Master of Science degree. Zij is een veelgevraagd spreker en heeft inmiddels meer dan 150 lezingen en hands-on cursussen gegeven in binnen- en buitenland. Er staan diverse publicaties in (inter)nationale vaktijdschriften op haar naam. Op het gebied van algemene tandheelkunde en endodontologie schreef zij diverse hoofdstukken voor verschillende boeken. Sinds 1980 voert zij praktijk in Purmerend, waarvan de laatste vijftien jaar een verwijspraktijk voor endodontologie.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts, voor dental INFO van de lezing van Marga Ree tijdens het congres Endodontische complicaties van Bureau Kalker

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z
Paro-Endo of Endo-Paro: Hoe beide elkaar beïnvloeden

Paro-Endo of Endo-Paro: Hoe beide elkaar beïnvloeden

Infecties van de binnenzijde van de wortel beïnvloeden de gezondheid van de weefsels erbuiten en vice versa. Dit kan via dentinetubuli, laterale en accesorische kanalen en foramen apicale. Verslag van de lezing van endodontoloog Michiel de Cleen.

De invloed van een infectie van het wortelkanaal op de parodontale gezondheid

Uit klinische casussen van De Cleen blijkt dat na het uitvoeren van een endodontische herbehandeling, zowel klinisch als röntgenologisch de pocket en het parodontaal defect verdwijnen. Hieruit kan geconcludeerd worden:

Viezigheid aan de binnenzijde van het wortelkanaal beïnvloedt de gezondheid aan de buitenzijde. Dit klinische succesvolle resultaat blijkt ook door de wetenschap te worden bevestigd.

Patiënten met parodontitis en een verlaagd botniveau hebben een groter risico op het ontstaan van parodontitis apicalis. Onderzoek uit Denemarken toont dat beide, dus endo en paro, met elkaar verbonden zijn. Elementen met een zwarting apicaal tonen vaak diepere pockets dan elementen zonder apicale zwarting. Indien er geen behandeling plaatsvindt van de parodontitis apicalis, blijkt dat de pockets sneller dieper worden. Uit een dierexperiment blijkt dat een infectie in de pulpaholte apicaalwaartse groei van het epitheel bevordert. Uit een grote studie uit Stockholm blijkt dat initiële parodontale behandeling minder effectief is bij elementen met een periapicale radiolucentie. Daarnaast is ook de gemiddelde pocketdiepte groter en worden meer horizontale furcatiedefecten gezien. Een studie uit Utrecht toont meer angulaire botdefecten aan de mesiale zijde van wortels met een stift.

Bij gecombineerde paro-endo laesies is de beste behandelvolgorde: eerste endo, daarna paro

Conclusie

Als het goed is voor het endodontium, is het ook goed voor het parodontium.

Na het tonen van verschillende klinische cases van De Cleen is het duidelijk dat een schoon wortelkanaal bijdraagt aan een gezond parodontium.

Michiel de Cleen studeerde tandheelkunde aan de UvA. Na zijn afstuderen in 1988 was hij tot 1995 als (gast)docent verbonden aan de vakgroep Cariologie en Endodontologie van ACTA. Hij voert thans een fulltime endodontische praktijk in Amsterdam. Naast zijn klinische werkzaamheden is hij zeer regelmatig spreker op binnen- en buitenlandse congressen en is hij de cursusdocent op het gebied van endodontologie en tandletsels. Hij publiceert regelmatig in (inter)nationale vakbladen.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts, voor dental INFO van de lezing van Michiel de Cleen tijdens het congres Endodontische complicaties van Bureau Kalker

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z