Tuchtrecht: berisping na gebrek aan onderzoek bij parodontologie

Tuchtrecht mondzorg

Een tandarts heeft door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag een berisping opgelegd gekregen nadat een patiënt onherstelbare gebitsschade heeft opgelopen door een onjuiste diagnostisering en behandeling van parodontitis.

Situatie

De patiënt liet zijn mondgezondheid van halverwege 1996 tot begin 2019 controleren en schoonmaken door een tandarts. Vanaf 2010 werden tijdens verschillende controles tanden gerestaureerd, het gebit gereinigd en bitewingfoto’s gemaakt. In augustus 2018 kwam hierbij een toename van botafbraak en gingivitis naar parodontitis aan het licht.
De klager werd hierna doorverwezen naar de mondhygiënist die parodontitis constateerde en de gebruikelijke initiële behandeling startte. In een expertiserapport van behandelingen schreef de mondhygiënist onder meer dat de patiënt “enorm veel tandsteen 1e kwadrant” en “diepe tot zeer diepe pockets bij de kiezen” had. Nadat ze in april 2019 geen verdere verbetering zag werd de klager doorverwezen naar de parodontoloog. Deze constateerde multipele gingiva recessies, lokaal diepe tot zeer diepe pockets en plaatselijk botverlies. De prognose voor verschillende kiezen werd als slecht of zeer dubieus beoordeeld.

Klacht

De klager verwijt de tandarts vijf punten. Drie klachten hebben betrekking tot tekortschieten in de onderzoeksplicht waardoor uiteindelijk gevorderde parodontitis te laat is opgemerkt. De patiënt is van mening dat onherstelbare gebitsschade is ontstaan doordat hij naar aanleiding van een foto niet naar een parodontoloog maar naar een mondhygiënist werd doorverwezen. Daarnaast zou de beklaagde zelf verantwoordelijk zijn geweest voor het reinigen van het gebit en was dit dus niet goed uitgevoerd volgens de patiënt. Tot slot wordt de tandarts verweten dat hij geen medisch dossier heeft vastgelegd en bijgehouden.

Beoordeling

Klachten over behandelingen ouder dan tien jaar zijn verjaard en worden niet beoordeeld. Het College beoordeelt in de andere gevallen of de tandarts binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuiting is gebleven. Het Paro-protocol is hierbij van belang omdat hiermee het parodontale proces kan worden gediagnosticeerd en gevolgd zodat op tijd kan worden ingegrepen. Ook wordt meegenomen dat de beklaagde niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld is en naar de klager spijt heeft betuigd.

De beklaagde heeft het Paro-protocol niet gevolgd en had, naar het oordeel van het College, al in november 2016 de parodontitissignalen moeten opmerken. Toen waren er al aanzienlijke pockets en was botafbraak zichtbaar. De beklaagde wordt hierom tuchtrechtelijk verwijtbaar bevonden wegens tekortschieten in de zorgplicht naar de patiënt. Het verwijzen naar een mondhygiënist in plaats van een parodontoloog is echter niet ongebruikelijk.

Met betrekking tot de verweten slechte gebitsreiniging heeft het College niet kunnen vaststellen dat het reinigen (jarenlang) onjuist is gebeurd. Tot slot is er geconstateerd dat het medisch dossier summier is en dat er geen gegevens over de parodontologische diagnostiek zijn vastgelegd. Dit voldoet niet aan de richtlijnen en de klacht is dan ook gegrond verklaard.

Uitspraak

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag heeft de klachten gedeeltelijk gegrond verklaard en de tandarts een berisping opgelegd.

Bron:
overheid.nl

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving