uitwisseling patientgegevens

Tweede Kamer stemt in met wet over elektronisch uitwisselen patiëntgegevens

De Tweede Kamer heeft ingestemd met de nieuwe Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz). Het voorstel moet nu nog door de Eerste Kamer worden behandeld.

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) diende daarvoor vorig jaar een wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer. Als de Eerste Kamer ook instemt met de wet, zijn zorgaanbieders straks verplicht om elektronisch patiëntgegevens met elkaar uit te wisselen. De nieuwe wet moet er ook voor zorgen dat systemen van zorginstellingen gemakkelijk met elkaar kunnen communiceren.

Volgens minister Ernst Kuipers (Volksgezondheid) zitten zorgverleners en patiënten al jaren te wachten op de elektronische uitwisseling van patiëntgegevens. Dat zou hun werk makkelijker moeten maken.

Lees meer over de nieuwe wet Wegiz

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht mondzorg

Tuchtrecht: Waarschuwing na behandeling zonder overleg

Een tandarts neemt een behandeling over van een plots vertrokken collega. Bij een patiënt – klaagster – gaat de tandarts over op behandeling zonder eerst voldoende te overleggen met patiënt en zonder nadrukkelijke toestemming van de patiënt. Het college beoordeeld de aanklacht als deels gegrond en legt de maatregel van een waarschuwing op.

Situatie

Na het verwijderen van haar slotjesbeugel merkte klaagster op dat zij witte vlekjes op haar tanden had die niet verdwenen. Hierom koos zij ervoor facings te nemen. Deze lieten echter los, waarna bleek dat het gebit en het tandvlees van de patiënt beschadigd waren. Klaagster wilde de schade laten herstellen en kwam onder behandeling bij een collega van de verweerder.

Deze collega stelde een behandelplan en kostenoverzicht op en voerde 31 juli 2019 de eerste verrichtingen uit – vier implantaten in de bovenkaak. Het plan was om aan deze implantaten een schroefgebit zonder gehemelte te bevestigen. Deze zou tijdens een tweede behandeling zes weken later geplaatst worden. Deze afspraak werd echter geannuleerd, aangezien de tandarts waarbij klaagster onder behandeling was de praktijk had verlaten.

Op 17 oktober 2019 werd de behandeling voortgezet door een andere tandarts – de verweerder. Deze besloot op basis van het behandelplan – maar zonder overleg met de patiënt – een uitneembaar klikgebit met gehemelte te plaatsen. Hiermee was klaagster ontevreden. Zij was namelijk in de veronderstelling dat zij een schroefgebit zou krijgen.

Klacht

De formele klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. De kern van de klacht is:

  1. Dat verweerder zonder overleg en toestemming de behandeling heeft uitgevoerd;
  2. De behandeling onzorgvuldig heeft verricht;
  3. De behandeling zo heeft uitgevoerd dat het een traumatische ervaring is geweest.

Beoordeling

Verweerder beweert dat de behandeling in het eerste consult met klaagster op 17 oktober heeft besproken. Klaagster ontkent dit en hiervan is geen bewijs terug te vinden in de administratie. Daarnaast brengt verweerder in dat hij ervanuit ging dat zijn collega de behandeling had overlegt met klaagster en dat klaagster hiervoor toestemming had gegeven. Ook hiervoor is geen bewijs terug te vinden in de administratie. Verweerder dacht te handelen op basis van ‘informed consent’.

Hoewel het college het argument van verweerder begrijpelijk noemt, is er niet voldoende bewijs voor het college om mee te gaan met deze redenering. Aangezien nergens is terug te lezen dat er sprake is van informed consent, en aangezien klaagster dit ontkent, en aangezien het om een zware ingreep gaat die op verschillende manieren verricht kan worden, beoordeelt het college klachtonderdeel 1 als gegrond.

Het tweede klachtonderdeel wordt als ongegrond beoordeeld. Uit niets blijkt namelijk dat de behandeling incorrect is uitgevoerd. Dat klaagster de behandeling als onzorgvuldig ziet, komt omdat zij van de behandeling andere verwachtingen had. Maar op technisch vlak is er op de behandeling niks aan te merken.

Ook het derde klachtonderdeel wordt als ongegrond beoordeeld. Hoewel het college niks af wil doen van de ervaring van klaagster, zijn er geen objectieve aanknopingspunten aanwezig die een traumatische ervaring bevestigen.

Uitspraak

Het college beoordeeld de klacht in zijn geheel als deels gegrond. Er kan niet worden vastgesteld dat er sprake was van informed consent. Het college neemt in haar beoordeling echter mee dat dit deels te wijten is aan het incomplete behandelplan dat de collega van verweerder achterliet. Daarnaast is dit de eerste keer dat verweerder in aanraking komt met het tuchtrecht en heeft deze aangeboden zo veel mogelijk tot herstel over te gaan. Hierom legt het college de maatregel van een waarschuwing op.

Bron:
Overheid.nl

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht

Tuchtrecht: Waarschuwing na niet adequaat reageren op trombose

Een kaakchirurg wordt verweten dat zij tekort is geschoten in haar diagnose en niet adequaat heeft gereageerd op de trombose bij een patiënt. De kaakchirurg heeft vervolgens onjuist beleid gevoerd met betrekking tot de trombose. Daarom legt het tuchtcollege de maatregel van een waarschuwing op.

Situatie

Op 14 januari 2019 meldt klager zich bij de huisarts. Die concludeert dat de patiënt last heeft van een infectie en schrijft een antibioticum voor. Maar de situatie van de patiënt verslechterde. Op 18 januari kreeg hij een forse zwelling en hevige pijn links in de hals met uitstraling naar het linkeroor. Hij voelde zich slecht, had koorts, verharde lymfeklieren en was benauwd. Daarop is de klager direct verwezen naar de poli KNO van een ziekenhuis.

In het ziekenhuis vraagt de arts-assistent een CT-scan aan. Zij vermoedde een abces. Op de scan was geen kwaadaardigheid te zien, maar wel dat de patiënt een “Trombose vena jugularis boven de massa doorlopend tot in de sinus sigmoïdeus” had. Dit duidt op het syndroom van Lemierre, waarbij een infectie in de mond, keel of oren zich uitbreidt en leidt tot een trombose in de hals. Diezelfde dag werd het abces gedraineerd. Drie dagen later werd klager uit het ziekenhuis ontslagen met het bericht dat hij goed herstellende was.

Klager bleef echter aanhoudende en verergerende klachten hebben. Hij komt daarom terug voor een consult. Op 11 februari wordt er verder onderzoek gedaan, waaruit geconcludeerd werd dat er sprake was van een tumor. Daarop adviseerde een internist-infectioloog drie maanden lang orale antistolling als behandeling voor de trombose.

Klacht

De klager klaagt de kaakchirurg aan die op de dag van het eerste onderzoek in het ziekenhuis de leiding had over de afdeling. Klager verwijt de kaakchirurg dat zij:

1. Tekort is geschoten in haar diagnose en het noodzakelijk aanvullend onderzoek, waardoor een vertraging is opgetreden in het stellen van de diagnose carcinoom en de prognose van klager is verslechterd;
2. Niet adequaat heeft gereageerd op de trombose in de vena jugularis tot in de sinus sigmoïdeus en tekort is geschoten in de communicatie door dit pas drie weken na opname en behandeling aan klager te melden;
3. Ter behandeling van het syndroom van Lemierre slechts een week antibiotica heeft voorgeschreven in plaats van drie tot zes weken.

Beoordeling

Het college is van mening dat de art-assistent en kaakchirurg in eerste instantie niet te verwijten is dat zij niet de diagnose van een tumor stelden. Alle symptomen en klachten van de patiënt kwamen overeen met die van een bacteriële infectie, en niet die van een tumor. Ook op de CT-scan was geen kwaadaardigheid te zien. Het college beoordeelt het eerste klachtonderdeel dan ook als ongegrond.

Het college is het echter met klager eens dat de kaakchirurg niet adequaat heeft gereageerd op de trombose. Hoewel er geen protocol is voor de behandeling van het syndroom van Lemierre, had de arts in deze specifieke situatie moeten afwegen dat er een antistollingsmiddel moest worden toegediend, aangezien de patiënt een verhoogd risico had op trombose. Daarom beoordeelt het college klachtonderdeel twee als gegrond.

Klachtonderdeel drie wordt als ongegrond beoordeeld. Op het moment van diagnose hadden de art-assistent en kaakchirurg alle reden om slechts één week antibiotica voor te schrijven.

Uitspraak

Het college beoordeelt de klacht dus als deels gegrond, waarbij klachtonderdeel twee gegrond is en de overige klachtonderdelen ongegrond. Hiervoor legt het college de kaakchirurg de maatregel van een waarschuwing op. Volgens het college past deze maatregel bij “de geringe ernst van de onzorgvuldigheid van de kaakchirurg”.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht Tandarts verwijderd uit BIG register na onjuiste behandeling

Tuchtrecht: Tandarts verwijderd uit BIG-register na onjuiste behandeling

Na de extractie van een kies die volgens de patiënt op brute wijze verliep, heeft de patiënt een trauma opgelopen en nog lange tijd last van de kies en kaak gehad. De tandarts die de kies trok, is later spoorloos verdwenen. Daardoor zag het college het doorhalen van de inschrijving van de tandarts in het BIG-register als enige juiste maatregel.

Situatie

In december 2017 meldt klager zich bij zijn tandarts met een kies waar een stuk van is afgebroken. De tandarts opereerde op dat moment als zelfstandige en klager stond sinds mei 2017 bij deze tandarts ingeschreven. In februari 2018 is de kies door beklaagde getrokken bij klager. Dit gebeurde volgens de patiënt op “brute en ondeskundige wijze”.

Door deze onjuiste behandeling – die gezien de ernst van de situatie eigenlijk door een kaakchirurg had moeten worden uitgevoerd – ging veel bot verloren en raakte de zenuw van de naastgelegen kies beschadigd. Daardoor moest deze later ook getrokken worden door een kaakchirurg. Bovendien resulteerde de behandeling voor de patiënt in een traumatische ervaring waardoor deze bijna twee jaar niet meer naar de tandarts durfde te gaan.

Gedurende deze twee jaar voegde de tandarts haar praktijk samen met een andere praktijk. Klager stapte hierbij ook over naar de nieuwe partij, maar heeft de tandarts nooit meer gezien. Nadat het patiëntendossier van klager incompleet was overgedragen is de tandarts zonder aankondiging of boodschap vertrokken. Sindsdien is zij spoorloos.

Klacht

Op basis van bovenstaande klaagt de patiënt zijn tandarts aan. De klacht is nadrukkelijk bedoeld om te voorkomen dat de beklaagde ooit nog haar werk als tandarts kan uitvoeren. Klager verwijt beklaagde het volgende:

• Het stellen van een verkeerde diagnose en het uitvoeren van een onjuiste behandeling;
• Het onzorgvuldig omgaan met de klachten van klager en het zich kwetsend uitlaten over klager in het dossier;
• Het onzorgvuldig omgaan met en overdragen van het dossier aan de nieuwe praktijk;
• Het niet achterlaten van een adres waar wij bereikbaar was voor klachten of aansprakelijkstelling;

Beoordeling

Aangezien voor het college niet te achterhalen was waar beklaagde verblijft, heeft beklaagde ook niet de kans gekregen zich tegen dit verwijt te verdedigen. Het college stelt beklaagde hiervoor verantwoordelijk.

Door de afwezigheid van beklaagde kon het college haar beoordeling enkel baseren op de verklaring van klager. Die wordt als voldoende uiteengezet en aannemelijk gemaakt beoordeeld. De onjuiste diagnose en behandeling worden bevestigd in overlegde documenten en correspondentie met andere specialisten. Daarnaast blijkt uit passages uit de patiëntenkaart (“eikel!”) geen enkel respect voor de patiënt.

Het college beoordeelt dan ook: “Beklaagde is ernstig tekortgeschoten bij de behandeling van klager. Daarnaast is de wijze waarop zij zich over klager in het dossier heeft uitgelaten ver beneden peil.” Bovendien wordt het niet kenbaar maken van een adres – en het daardoor ontlopen van haar verantwoordelijkheden tegenover klager en het college – beklaagde zwaar aangerekend.

Uitspraak

Gezien de ernstige onbekwaamheid in de diagnose, behandeling en nazorg door beklaagde, en gezien het feit dat beklaagde spoorloos is verdwenen, acht het college niets minder dan de maatregel van het doorhalen van de inschrijving in het BIG-register als gepast. Beklaagde is ook uitgesloten van herinschrijving in de toekomst en is geschorst van haar werkzaamheden totdat de uitspraak van het college onherroepelijk wordt verklaard.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving

Wordt de verjaringstermijn voor tuchtklachten verkort naar 5 jaar?

In hun jaarverslag over 2021 schrijven de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg dat zij de verjaringstermijn tuchtklachten tegen zorgverleners graag teruggebracht zien worden van 10 naar 5 jaar.

De tuchtcolleges hebben bij de wetgever “hun wens neergelegd” om de verjaringstermijn terug te brengen naar maximaal 7, maar het liefste 5 jaar. Hiermee willen ze hiermee de verdedigingspositie van de zorgverlener in het tuchtrecht versterken. Door een korte verjaringstermijn kan een zorgverlener zich waarschijnlijk beter herinneren wat er precies is gebeurd, hoe hij of zij heeft gehandeld en waarom hij of zij dat heeft gedaan. Zo kan een zorgverlener zich beter verdedigen.

Minder angst voor het tuchtrecht

Daarnaast hopen de tuchtcolleges de stress en angst voor een mogelijke tuchtklacht bij zorgverleners te verminderen. Een kortere verjaringstermijn is daarbij onderdeel van een groter pakket wat verder bestaat uit o.a. extra voorlichting over het tuchtrecht, het uitnodigen van zorgverleners bij zittingen, en extra aandacht voor het tuchtrecht op de opleidingen.

Minder tuchtklachten

Gedurende de coronacrisis hoefde zorgverleners in elk geval minder bang te zijn voor een tuchtklacht. In 2020 daalde het aantal tuchtklachten met ongeveer 33%. In 2021 bleef het aantal met 1050 tuchtklachten laag. Naast de gevolgen van de coronacrisis kunnen ook de invoering van het griffierecht voor de klager van €50 en de komst van de tuchtklachtenfunctionaris eraan bijdragen dat er de laatste jaren minder tuchtklachten worden ingediend.

Bron:
Tuchtcollege Gezondheidszorg

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
recht, fraude

Tuchtrecht: doorhaling in BIG-register na stelselmatige fraude

Een tandarts werd verweten dat hij een zorgverzekeraar bewust en stelselmatig op verschillende manieren heeft opgelicht door bijvoorbeeld aan upcoding te doen. Ook zou hij niet mee hebben gewerkt aan een fraudeonderzoek. De klachten worden gegrond geacht en de inschrijving van de tandarts in het BIG-register wordt doorgehaald. Het beroep van de tandarts wordt door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag verworpen.

Situatie

De klaagster, een zorgverzekeraar, heeft in 2021 een klacht ingediend tegen een tandarts met de specialisatie mondziekten en kaakchirurgie. Het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle heeft de klacht gegrond verklaard en aan de tandarts de maatregel van doorhaling van zijn inschrijving in het BIG-register opgelegd, waartegen de tandarts in beroep is gegaan.

De beklaagde werkte van 2003 tot 2012 als kaakchirurg in een ziekenhuis waarmee de klaagster een overeenkomst had. De beklaagde diende via het ziekenhuis rechtstreeks elektronische declaraties in bij klaagster, die door haar werden voldaan. Sinds 2013 werkte hij bij Stichting J., een door hem begin 2013 opgericht Zelfstandig Behandelcentrum Kaakchirurgie, waarvan hij ook bestuurder is. Voor de werkzaamheden die beklaagde voor J. verrichtte bestond geen overeenkomst met klaagster. Patiënten hebben door of namens beklaagde gestuurde facturen ter declaratie ingediend bij klaagster, die deze – in ieder geval deels – vergoed heeft.

In april 2012 ontving een medewerkster van klaagster een interne melding over sterk afwijkende declaraties. Zo zou de verrichting “poliepen verwijderen” 1000 keer vaker dan het landelijk gemiddelde zijn gedeclareerd door de tandarts. Het ziekenhuis had in een reactie aangegeven dat de zorg niet geleverd was. Uit een benchmarkonderzoek bleek vervolgens dat de beklaagde hogere bedragen declareerde, dat bij 99% van alle verzekerden röntgenfoto’s werden gedeclareerd – meer dan bij andere kaakchirurgen – en dat er ver bovengemiddeld vaak een verrichting werd gedeclareerd per verzekerde.

Met medewerking van het ziekenhuis heeft klaagster in 2017 dossieronderzoek uitgevoerd waarna ze ruim 3,5 ton terugvorderde. Er waren veel declaraties waarbij de zorg feitelijk niet geleverd was of die onrechtmatig waren. Beklaagde heeft hierop in 2018 niet gereageerd.

Ook zijn er verschillende fraudeklachten over de werkzaamheden van de tandarts voor Stichting J. Een voorbeeld hiervan is dat de beklaagde het deel van een nota dat niet wordt vergoed door de verzekeraar aan hem wilde laten crediteren. De verzekerde zou het niet vergoede deel dan niet hoeven te betalen. Degene die verantwoordelijk was voor de facturering was het hier echter niet mee eens en beëindigde in 2015 de samenwerking.

Hierop werd door de klaagster in 2016 een fraudeonderzoek gestart, waarvoor ze bij verschillende verzekerden een machtiging opvroeg. Bij brief heeft de verzekeraar aan beklaagde aangegeven dat ze een dossiercontrole zou uitvoeren naar misbruik en oneigenlijk gebruik ten aanzien van declaraties over de periode 2012 tot en met 2015.

Beklaagde werd verzocht om medische dossiers toe te sturen, maar dit deed hij niet. Hij herkende zich niet in de aantijgingen en vond het onderzoek disproportioneel. Slechts onder bepaalde voorwaarden wilde de tandarts medewerking bieden, maar de klaagster ging hier niet mee akkoord. Gedurende het jaar 2017 was er verschillende keren contact tussen klaagster en beklaagde, maar de tandarts verleende uiteindelijk geen medewerking. In december 2017 beklaagde heeft klaagster aangekondigd dat zij een bedrag van ruim een ton gaat terugvorderen.

Klacht

De klaagster verwijt de beklaagde dat hij haar bewust en stelselmatig op verschillende manieren heeft opgelicht. Hij heeft declaraties ingediend voor niet of niet zodanig geleverde zorg, bijvoorbeeld door aan upcoding te doen en een zwaardere verrichting te declareren dan de daadwerkelijk uitgevoerde verrichting. Daarnaast heeft de tandarts niet meegewerkt aan een fraudeonderzoek. Dit zou in strijd zijn met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Beoordeling

Onjuiste declaraties

Bij de beoordeling van het eerste onderdeel gaat het niet om of er al dan niet voldoende grondslag was voor het uitvoeren van een detailcontrole. Wel moet er worden getoetst of voldoende aannemelijk is dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Dit gaat om de gedragingen binnen de verjaringstermijn van tien jaar.

Wat betreft het declareren van zorg die niet is geleverd beargumenteert de beklaagde dat hem niet kan worden verweten dat een “no show” werd gedeclareerd. Volgens hem heeft het ziekenhuis het niet goed verwerkt dat hij in zulke gevallen “voor eigen risico” in het systeem voerde. Het college overweegt dat beklaagde als zorgverlener verantwoordelijk is voor het invoeren van de juiste declaratiegegevens. Als in het dossier genoteerd staat dat een patiënt niet is verschenen en beklaagde voert op dezelfde dag ter declaratie een röntgenfoto op, dan kan dit niet anders dan een opzettelijk onjuiste declaratie zijn waar beklaagde zelf verantwoordelijk voor kan worden gehouden. Aangezien voor andere bevindingen van de klaagster geen verklaring is gegeven gaat het college ervan uit dat deze juist zijn.

De beklaagde heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de feitelijke bevindingen van de klaagster over het upcoden. Wel heeft hij uiteengezet dat in een brief van de NZA vermeld was dat er geen combinaties van prestaties uitgesloten zijn om gelijktijdig geregistreerd te worden indien zij beide ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Echter is het niet toegestaan om meerdere prestaties voor één verrichting vast te leggen – wat de tandarts wel deed. Binnen de beroepsgroep bestond ook ten tijde van de verweten gedragingen consensus dat een andere manier van declareren niet rechtmatig is. Dat beklaagde daadwerkelijk de overtuiging had dat zijn manier van combineren van codes wel rechtmatig was, is niet goed voorstelbaar, oordeelt het college.

Van een derde van de beoordeelde röntgengerelateerde declaratiecodes bleken de foto’s niet aanwezig te zijn in het systeem. De beklaagde bestrijdt dit niet, maar gaat ervan uit dat de dossiers buiten zijn schuld om niet compleet zijn. Daarnaast heeft beklaagde beschreven dat hij de beoordeling van een röntgenfoto soms bij een volgend consult voor een tweede keer doet en deze dan ook voor een tweede keer kan declareren. Het college zegt echter dat beklaagde als behandelend kaakchirurg verantwoordelijk was voor de dossiervoering. Ook kan het opnieuw bekijken van een eerder beoordeelde foto niet nogmaals gedeclareerd worden. Het ontbreken van een groot deel van de gedeclareerde röntgenfoto’s rechtvaardigt dan ook de conclusie dat deze, althans een belangrijk deel hiervan, niet zijn gemaakt en ten onrechte zijn gedeclareerd.

Het college acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat er door beklaagde tussen 2010 en 2012 systematisch onrechtmatig is gedeclareerd. Beklaagde heeft zich slechts beperkt en niet overtuigend verweerd.

Weigering mee te werken aan onderzoek

Beklaagde heeft in zijn reacties op de verzoeken van klaagster bestreden dat sprake was van fraude en aangegeven dat hij het onderzoek disproportioneel vond. Ter zitting heeft beklaagde aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij geen medewerking heeft verleend aan het fraudeonderzoek omdat er onvoldoende aanleiding was voor een dergelijk onderzoek. Het college volgt beklaagde echter niet in dit verweer. Er waren voldoende concrete aanleidingen voor het onderzoek waar de beklaagde niet aan mee wilde werken. Hiertoe was hij wel verplicht. Beklaagde heeft met zijn (onjuiste) declaratiegedrag gehandeld in strijd met het algemeen belang van de individuele gezondheidszorg en door zijn handelen schade aan de beroepsgroep toegebracht door kernwaarden van de professie, waaronder betrouwbaarheid, zorgvuldigheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid met voeten te treden.
De klager was het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij vond dat er de laatste jaren geen klachten over hem zijn gerapporteerd en dat hij de laatste jaren onberispelijk als tandarts-implantoloog heeft gefunctioneerd. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht van de klaagster terecht in beide onderdelen gegrond heeft verklaard. De tandarts heeft onvoldoende concreet en onderbouwd verweer gevoerd en blijft volhouden dat zijn manier van declareren juist is geweest. Dit acht het Centraal Tuchtcollege zeer zorgelijk en een grond voor de vrees dat de tandarts op de oude voet zal doorgaan als dit niet wordt verhinderd. Een laatste factor die meespeelt is dat de tandarts na de schorsing bij wijze van voorlopige voorziening na de vorige uitspraak toch nog tandheelkundige verrichtingen heeft uitgevoerd.

Uitspraak

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg verwerpt het beroep. De maatregel van doorhaling van de inschrijving van de tandarts in het BIG-register wordt gehandhaafd. Ook mag hij niet opnieuw worden ingeschreven. De ontzegging wordt onmiddellijk van kracht en zal op verschillende manieren gepubliceerd worden.

Bron:
overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Recht

Tuchtrecht: berisping na verkeerde facturatie en schending van privacy

Na een periodieke controle en tandheelkundige behandeling worden tandarts en patiënt het niet eens over de hoogte van de factuur. Het college is van mening dat de tandarts verkeerd heeft gefactureerd. Daarbij heeft de tandarts ook de privacy van de patiënt geschonden. Daarom legt het college de maatregel van een berisping op.

Situatie

Klaagster komt 19 mei 2020 bij de tandarts (beklaagde) voor een periodieke controle. Tijdens deze controle constateert de tandarts dat een bestaande brug bij de patiënt los zat. Daarop heeft de tandarts de brug vastgezet. Voor het vastzetten van de brug heeft beklaagde geen offerte verstrekt.

Vervolgens heeft de tandartspraktijk een factuur opgemaakt. Op deze factuur worden de handelingen, reinigingskosten, techniek- en materiaalkosten en toeslagen vermeldt. De kosten voor het vastzetten van de brug bedroegen in totaal € 288,63. De totale factuur kwam uit op € 403,89.

Klaagster en haar echtgenoot waren het niet eens met de hoogte van de factuur. Na herhaaldelijk contact met de praktijk heeft klaagster € 189,89 overgemaakt. De juistheid van de rest van de factuur wordt door klaagster betwist.

Hierop besluit beklaagde een incassobureau in te schakelen. Hiervoor verstrekt de praktijk patiëntgegevens aan het incassobureau. Nadat klaagster bleef weigeren de rest van de factuur over te maken, startte het incassobureau een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter om een betaling af te dwingen. De kantonrechter concludeert echter dat er te weinig onderbouwing is voor een vordering tot betaling.

Klacht

Na de uitspraak van de kantonrechter heeft klaagster een tuchtklacht ingediend tegen de tandarts. De klacht bestaat uit vijf klachtonderdelen. Klaagster verwijt beklaagde dat zij:

1. Onjuist heeft gefactureerd;
2. Ten onrechte vooraf geen prijsopgave heeft overgelegd;
3. Ten onrechte privacygegevens heeft overgelegd aan derden;
4. Haar beroepsgeheim heeft geschonden; en
5. Klaagster onheus heeft bejegend.

Overweging

Bij het beoordelen van de juistheid van de factuur wordt vooral gekeken naar drie behandelcodes, namelijk: behandelcode R74 (‘opnieuw vastzetten niet plastische restauraties’ volgens de Beleidsregel Tandheelkundige zorg van de NZa), code 4903 (‘Etsen/silaniseren’ volgens de Prestatie- en tariefbeschikking tandtechnieken van de NZa), en code 4904 (‘Basistarief ten behoeve van reparatie en aanpassingen’ volgens de Prestatie- en tariefbeschikking tandtechnieken van de NZa).

Het college heeft beklaagde ondervraagd over het gebruik van deze (combinatie van) codes en de juistheid hiervan. Beklaagde heeft het college echter niet kunnen overtuigen van de terechtheid van het gebruik van deze codes. Tel daarbij op dat klaagster pas na langere tijd een toelichting kreeg op waarom deze codes waren gebruikt én het feit dat de factuur – in strijd met de waarheid – is verdeeld over twee datums. Daarom beoordeelt het college het eerste klachtonderdeel als gegrond.

Het tweede klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard. Hoewel een tandarts normaal gesproken een offerte moet overleggen voor behandelingen die meer dan € 250 kosten, is het college van mening dat, gezien de omstandigheden (patiënt had belang bij een snelle behandeling en door drukte was het lastig een nieuwe afspraak in te plannen), het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat dat in dit geval niet is gebeurd.

Het derde en vierde klachtonderdeel worden samen beoordeeld en gegrond verklaard. Voor de vordering van het openstaande bedrag had het incassobureau gegevens van de patiënt nodig. De tandartspraktijk stuurde daarom een kopie van de patiëntenkaart naar het incassobureau, zonder vooraf toestemming van de patiënt te vragen. Hoewel het college begrip toont voor het feit dat het incassobureau bepaalde gegevens nodig heeft, is het van mening dat het te ver gaat om een hele patiëntenkaart te sturen. Zeker als dit zonder toestemming van de patiënt gebeurd.

Klachtonderdeel vijf wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Van de vijf klachtonderdelen worden klachtonderdeel één, drie en vier gegrond verklaard. Onderdeel twee en vijf worden ongegrond verklaard. In totaal wordt de tuchtklacht dus als gedeeltelijk gegrond beoordeeld. Hierop legt het college de maatregel van een berisping op.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Mondzorg bij patiënten met een Licht Verstandelijke Beperking

Onvrijwillige (mond)zorg bij mensen met een licht verstandelijke beperking

Als mondzorgverlener kun je te maken krijgen met patiënten met een verstandelijke beperking die geen zorg willen, maar wel nodig hebben. Wat doe je dan? Gezondheidsrechtjurist Monica de Visser vertelt aan de hand van een aantal casussen voor welke dilemma’s je kunt komen te staan en wat hierover geregeld is in de Wet zorg en dwang (Wzd).

Onvrijwillige (mond)zorg bij mensen met een licht verstandelijke beperking

Als mondzorgverlener kun je te maken krijgen met patiënten met een verstandelijke beperking die geen zorg willen, maar wel nodig hebben. Wat doe je dan? Gezondheidsjurist Monica de Visser vertelt aan de hand van een aantal casussen voor welke dilemma’s je kunt komen te staan en wat hierover geregeld is in de Wet zorg en dwang (Wzd).

Casus 1

Job (20) is een stoere jongeman met opvallende tattoos en aantal piercings. Hij heeft een licht verstandelijke beperking (lvb) en woont bij zijn vader. Samen met zijn vader bezoekt Job de tandarts. Hij is al een aantal jaren niet geweest, maar Job heeft nu een pijnlijke kies. Of de tandarts deze kies er even uittrekt, dan kan hij weer weg. De vader van Job knikt instemmend. In de stoel gaan liggen vindt Job echter eng. Uiteindelijk lukt dit toch en kan de tandarts het gebit van Job bekijken. De toestand van het gebit van Job is niet best. De tandarts vertelt Job dat hij een aantal vervolgafspraken moet maken om zijn gebit goed te kunnen behandelen. Job vindt dit niet nodig. De pijn is trouwens al weer weg! O ja, en zijn tanden poetsen doet Job iedere avond.

Uitdagingen

Bij deze casus kom je voor verschillende uitdagingen te staan. Job toont stoer gedrag en kan goed praten. De kans is daardoor groot dat je hem als mondverzorger overschat. Hoe voorkom je dit? Job is duidelijk niet gemotiveerd om een gezond gebit te krijgen. Hoe zorg je ervoor dat hij het belang van een gezonde mond gaat inzien en een vervolgafspraak maakt? Als mondverzorger van mensen met een beperking heb je vaak te maken met een verwant en/of vertegenwoordiger. Hoe ga je in deze situatie om met de aanwezigheid van de vader van Job?

Wat te doen?

Bij de behandeling van patiënten met een licht verstandelijke beperking kan het helpen om de volgende tips toe te passen:
• Wees je bewust van een disharmonisch profiel bij mensen met een lvb. Een stoere buitenkant betekent vaak een kwetsbare binnenkant, die je pas later ontdekt.
• Pas je taalgebruik aan en laat zoveel mogelijk hulpmiddelen eerst goed zien en/of voelen, voordat je ze gebruikt.
• Probeer bij het eerste contact niet direct te oordelen/preken over de (slechte) kwaliteit van het gebit. Mensen met een lvb horen hun hele leven al dat ze het niet goed doen. Inzetten op samenwerking is het eerste doel.
• Pas het tempo van de behandeling aan en neem rust in de opbouw van de behandelrelatie. Doe één ding tegelijk, zodat de gegeven informatie kan worden verwerkt en eigen invloed kan worden ervaren.
• Neem als behandelaar de regie en werk zoveel mogelijk samen met andere belangrijke betrokkenen (verwanten, begeleiders, collega’s etc.).

Casus 2

Hendrik is een man van 75 jaar met een licht verstandelijke beperking. Hij is dementerend en heeft kenmerken van een autismespectrumstoornis. Hendrik woont in een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Tot z’n 50e jaar woonde hij bij zijn ouders op de boerderij en genoot daar van zijn vrijheid. De laatste jaren is zijn functioneren achteruitgegaan en inmiddels is hij gebonden aan een rolstoel.
Hendrik staat niet toe dat iemand ‘aan zijn lijf’ zit. Dagelijkse verzorgingsmomenten vormen een strijd met de begeleiding. Bij het verzorgen van zijn mond schreeuwt hij en slaat om zich heen. Omdat een goede mondzorg als belangrijk wordt gezien, wordt ‘snel en efficiënt’ gehandeld. De ene begeleider pakt snel zijn beide handen vast, de andere hanteert de tandenborstel. Hendrik kan nu niet meer slaan, maar het is duidelijk dat deze vorm van mondzorg zowel voor de begeleiding als voor Hendrik een hoge belasting vormt.

Wet zorg en dwang

De dagelijkse mondverzorging van Hendrik vindt dus onder dwang plaats. De vraag is of deze dwang gerechtvaardigd is. Onvrijwillige zorg bij mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychogeriatrische aandoening (zoals dementie) is geregeld in de Wet zorg en dwang (Wzd). Deze wet is alleen van toepassing als een patiënt een indicatie van het CIZ voor langdurige zorg heeft of een verklaring van een deskundig arts waaruit blijkt dat hij is aangewezen op zorg.
Uitgangspunt van deze wet is: alleen dwang als het echt niet anders kan! De zorg moet zoveel mogelijk op vrijwillige basis plaatsvinden. Als mensen zelf niet kunnen inschatten wat goed voor ze is, moeten ze daarbij geholpen worden door zorgverleners.
De Wzd is niet instellingsgebonden: ook in de thuissituatie, in kleinschalige woonvormen en bij dagbesteding kan onvrijwillige zorg opgelegd worden.

Onvrijwillige zorg

Onvrijwillige zorg is zorg waartegen de patiënt (of zijn vertegenwoordiger) zich verzet. Bij kinderen onder de 12 jaar ligt de beslissing over zorg altijd bij de ouders. Vanaf 12 jaar geldt de Wzd als een verstandelijke beperking is vastgesteld en er onvrijwillige zorg wordt overwogen of toegepast. De Wzd geldt in principe niet voor mensen bij wie geen verstandelijke beperking is vastgesteld.
In de mondzorgpraktijk kan het bij onvrijwillige zorg gaan om een medische handeling, maar ook om beperking van de bewegingsvrijheid.
Onvrijwillige zorg kan ook ambulant plaatsvinden, dus bijvoorbeeld in een tandartspraktijk of tandartsbus.
De Wzd is niet van toepassing op het bieden van zorg door niet-zorgprofessionals, zoals mantelzorgers, verwanten, leerkrachten en vrijwilligers.

Redenen voor onvrijwillige zorg

Onvrijwillige zorg mag alleen ter afwending van een (dreigend) ernstig nadeel:
• De cliënt brengt zichzelf of anderen in gevaar.
• De cliënt brengt ernstig lichamelijk letsel toe.
• De cliënt brengt ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade toe.
• Verwaarlozing van de cliënt of een ander.
• De veiligheid van cliënt wordt bedreigd.
• De cliënt roept met hinderlijk gedrag agressie van een ander op.
• De algemene veiligheid van personen of goederen is in gevaar.

Zorgplan

In de Wzd is vastgelegd dat er altijd een zorgplan gemaakt moet worden. De zorgverantwoordelijke moet met minimaal één andere deskundige bespreken of onvrijwillige zorg noodzakelijk is. Vragen die hierbij aan de orde moeten komen zijn:
• Hoe groot is het risico op ernstig nadeel?
• Wat zijn de oorzaken van het gedrag?
• Heeft de omgeving invloed op het ontstaan van ernstig nadeel?
• Zijn er alternatieven die voor deze cliënt vallen onder vrijwillige zorg?
• Als de cliënt thuis woont: is de thuissituatie geschikt voor toepassing van de alternatieven?

Stappenplan

Als de inzet van onvrijwillige zorg wordt overwogen – en een cliënt valt onder de reikwijdte van de Wet zorg en dwang – dan dient het stappenplan Wzd te worden gevolgd. Hierin is opgenomen welke stappen de zorgverantwoordelijke moet zetten bij de beoordeling of onvrijwillige zorg noodzakelijk is. Er staat ook in welke deskundigen de zorgverantwoordelijke daarbij moet betrekken.
Volgens het stappenplan kan de onvrijwillige zorg maximaal drie maanden plaatsvinden, waarna het verlengd kan worden.

Casus 2 – vervolg

Voor de situatie van Hendrik geldt, dat de zorgverantwoordelijke een zorgplan voor Hendrik moet opstellen dat uitgaat van vrijwillige zorg. Als Hendrik zich verzet tegen dagelijkse mondzorg, zal de zorgverantwoordelijk een multidisciplinair overleg (mdo) moeten inplannen. In ieder geval zal een deskundige van een andere discipline en uiteraard Hendrik zelf en/of zijn vertegenwoordiger bij dit mdo worden uitgenodigd. In dit mdo wordt dan besproken of er echt geen vrijwillig alternatief is en indien dit niet het geval is, wat het ernstig nadeel is dat door de onvrijwillige mondzorg wordt afgewend/beperkt. Naast het ernstig nadeel wordt ook de noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit van de mondzorg besproken. Als vrijwillige zorg echt niet lukt en onvrijwillige mondzorg voor Hendrik noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel, wordt de onvrijwillige zorg in het zorgplan opgenomen. Dit kan voor maximaal drie maanden. Hierna volgt weer een mdo waarin weer wordt gezocht naar vrijwillige alternatieven. Lukt dit echt niet, dan kan de zorgverantwoordelijk de periode met drie maanden verlengen, totdat een onafhankelijke deskundige heeft geadviseerd. Alle mdo’s zijn gericht op de afbouw van de gedwongen mondzorg bij Hendrik.
Samenvattend: er blijft multidisciplinair gezocht worden naar mondzorg waar Hendrik wel mee instemt. Gedwongen mondzorg is alleen toegestaan als er ernstig nadeel dreigt en er geen alternatief is!
In het plan van Hendrik wordt het advies van de onafhankelijk deskundige opgenomen en verwerkt. Het is en blijft echter een advies waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Hierna volgt ieder half jaar een mdo dat gericht is op afbouw van de onvrijwillige zorg.

Casus 3

Omar is 26 jaar en heeft een licht verstandelijke beperking. Hij gebruikt regelmatig drugs en alcohol. Samen met zijn begeleider komt hij naar de mondzorgpraktijk. Er moeten twee kiezen worden behandeld, wat volgens de tandarts niet zonder verdoving kan. Omar wil echter geen prik en zegt dat hij wel tegen pijn kan. Als oplossing stelt hij voor dat hij high van de drugs en onder invloed van alcohol naar de tandarts kan komen, zodat hij niets voelt. De tandarts probeert Omar manieren aan te geven om van zijn angst af te komen. De behandeling kan dan over twee weken plaatsvinden. Omar accepteert dit niet en loopt weg. Als de tandarts niet naar hem luistert, luistert hij ook niet naar de tandarts…..

Grenzen stellen

Hoe kun je nu het beste handelen? Belangrijk is om duidelijk grenzen te stellen en deze te bewaken. Je kunt proberen om de patiënt te motiveren, zodat hij toch voor de verdoving kiest. Als het vertrouwen al geschaad is, is het soms het beste om de patiënt over te dragen aan een andere behandelaar. Toegeven dat iets je niet lukt, is ook professioneel handelen.

Meer informatie is te vinden op: www.dwangindezorg.nl.

Zie voor adviezen over hoe om te gaan met verzet of weerstand tegen mondzorg door mensen met een beperking het boek ‘Van puzzel naar maatwerk. Omgaan met bijzondere patiënten in de mondzorg’ door Henk Algra.

Door Yvette in ’t Velt met medewerking van mr. Monica de Visser, sr. jurist gezondheidsrecht & ethiek bij ‘s Heeren Loo en docent/eigenaar scholingsbureau Smaragd. Zie hier.

 

 

Lees meer over: Mondhygiëne, Ondernemen, Restaureren, Thema A-Z, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht waarschuwing na verkeerde diagnose en onjuiste behandeling

Tuchtrecht: waarschuwing na verkeerde diagnose en onjuiste behandeling

Een tandarts plaatste implantaten en kunstbot in een ontstoken kaak. Hier bleef de patiënt nog jaren last van hebben. De tandarts had beter moeten weten, oordeelt het tuchtrechtcollege. Maar, omdat de tandarts zijn fout erkent en al aantoonbare verbeteringen heeft doorgevoerd in zijn praktijk en werkwijze, wordt ‘slechts’ de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

Situatie

In april 2013 komt de klaagster bij de tandarts (verweerder) op consult om te praten over het plaatsen van implantaten. De klaagster loopt al lang met kaakproblemen rond en geeft aan al 40 keer bij een kaakchirurg te zijn geweest. Daar heeft zij vaan infecties gehad. Tijdens het consult werden de behandelmogelijkheden besproken. Uiteindelijk werd (op een later moment) over te gaan tot het plaatsen van implantaten in de rechter- en linkerzijde van de bovenkaak.

Pas 20 mei 2014 wordt het eerste implantaat aangebracht. Dit gebeurde in regio 13. Tijdens het plaatsen van de implantaten komt verweerder een ontsteking tegen die hij heeft gecuretteerd. Vervolgens is hij verder gegaan met het plaatsen van implantaten in de rechterbovenkaak met een aanvullende botopbouw met kunstbot.

In december 2014 komt klaagster terug bij verweerder met pijnklachten in regio 13. De tandarts schrijft antibiotica voor en verwees de patiënt uiteindelijk door naar een kaakchirurg. Deze wil de patiënt niet behandelen omdat hij vindt dat verweerder dat zelf kan.

In februari 2015 ontvangt verweerder een brief waaruit blijkt dat klaagster al in maart 2014 – dus voor de plaatsing van de implantaten – met aanhoudende klachten in regio 13 bij een andere kaakchirurg onder behandeling is geweest. Deze diagnosticeerde de patiënt met een los stuk kaakbot (sequester) en een forse ontsteking. De kaakchirurg verwijderde het sequester en adviseerde om geen implantaten te laten zetten. Later, in december 2014, adviseerde de kaakchirurg om de toch gezette implantaten te verwijden in de hoop dat de rust in het gebeid zou terugkeren. Verweerder was van dit alles niet op de hoogte.

In de periode na februari 2015 heeft klaagster diverse specialisten in diverse ziekenhuizen bezocht, met en zonder verwijzingen.

Klacht

De klacht van de klaagster bestaat uit twee klachtonderdelen:

1. Verweerder heeft in ontstoken bot implantaten en kunstbot geplaatst, waarvan klaagster nog steeds problemen ondervindt;
2. Verweerder verzint allerlei leugens en smoesjes en neemt geen verantwoordelijkheid.

Beoordeling

Het tuchtrechtcollege beoordeelt dat het inbrengen van implantaten en kunstbot in een ontstoken kaak niet voldoet aan de voor de tandarts-implantoloog geldende beroepsnormen. Toen de tandarts zag dat de kaak ontstoken was, had hij deze grondig moeten schoonmaken en de behandeling moeten heroverwegen.

Daarnaast is het college van oordeel dat de tandarts zich beter had moeten voorbereiden op de behandeling door informatie in te winnen bij de kaakchirurg waarbij klaagster al langere tijd onder behandeling was. Verweerder ziet dit zelf ook in.

Ondanks dat verweerder na het ontstaan van de klachten correct antibioticakuren is blijven voorschrijven, is het college van mening dat de tandarts niet de zorg heeft verleend die klaagster van hem mocht verwachten. Klachtonderdeel 1 wordt daarom gegrond verklaard.

Voor de gegrondheid van klachtonderdeel 2 vindt het college onvoldoende aanwijzingen in het aangeleverde bewijsmateriaal en de verklaringen in de zitting. Er kan niet worden aangetoond dat verweerder loog of zijn verantwoordelijkheid niet nam. Klachtonderdeel 2 wordt daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

Bij de beoordeling van de klacht houdt het tuchtcollege er rekening mee dat de tandarts aantoonbaar spijt heeft van zijn fout en hier lering uit heeft getrokken. Hij heeft zijn excuses aangeboden, de fouten besproken binnen zijn team, en verbetermaatregelen getroffen. Bovendien is verweerder nog nooit eerder in aanraking met het tuchtrecht geweest.

Ondanks de ernst van de fout die de tandarts in 2014 maakte, legt het college daarom ‘slechts’ de maatregel van een waarschuwing op als zakelijke boodschap dat dit niet meer mag gebeuren.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht

Tuchtrecht: Berisping voor het ongewenst gebruik van composiet

Tijdens een esthetische behandeling is bij een patiënt een porseleinen kroon vervangen door composiet. Dit is echter nooit de bedoeling geweest van de patiënt en het leverde haar pijnklachten op. Het tuchtcollege verklaard de klacht gegrond en legt de maatregel van een berisping op.

Situatie

In het najaar van 2018 kwam een patiënt (klager) bij een tandarts (beklaagde) onder behandeling voor facings, een esthetische ingreep. Hiervoor moesten een bestaande kroon op element 22 en een brug op element 12-14 worden verwijderd. Vervolgens zouden er een nieuwe porseleinen kroon en een nieuwe brug geplaatst worden. Dit alles om het gebit een egalere, witte uitstraling te geven.

Op 26 oktober 2018 werden de kroon en brug verwijderd. Op 9 november 2018 werden de nieuwe kroon en brug geplaatst, zo blijkt uit het tandheelkundig dossier. Bij deze plaatsing voorzag de tandarts de nieuwe porseleinen kroon en de brug van een laag composiet en sleep hij de tanden bij. Op 13 en 22 november volgden vervolgbehandelingen.

Na de behandeling ontwikkelde de patiënt verschillende klachten, zoals bloedend tandvlees en gevoeligheid. Ook had zij het gevoel dat ze niet normaal kon tanden poetsen uit angst dat de kroon en brug dankzij de slijping van de tanden los konden laten. Naar aanleiding van de klachten ging patiënt in februari 2019 over tot een wortelkanaalbehandeling van element 22.

Klacht

Op 20 augustus dient de patiënt officieel een klacht in tegen de tandarts. Daarin verklaart zij nog steeds klachten te hebben als gevolg van de behandeling. Zij geeft aan dat het nooit haar bedoeling was geweest dat er composiet gebruikt zou worden bij haar behandeling. Samengevat verwijt klager beklaagde het volgende:

“Ik verwijt beklaagde de pijnklachten en het feit dat hij zonder noodzaak het stompje (kegeltandje) onder de kroon op de 22 heeft bijgeslepen. Mede daardoor heeft de kroon geen houvast en valt hij er telkens af. Beklaagde heeft goedkoop materiaal gebruikt en daardoor is het resultaat niet natuurlijk.”

Overweging

Het college is van mening dat beklaagde wel degelijk op de hoogte was van het gebruik van composiet. Daarnaast gaat het college niet mee in de bewering dat beklaagde ondeugdelijk materiaal zou hebben gebruikt. Ook betreffende het feit dat klager pijnklachten ervaart en dat de composietvulling loslaat acht het college beklaagde niet verwijtbaar, hoe vervelend het ook is voor klager. Al deze klachtonderdelen worden dan ook verworpen.

Maar het college ziet niet in waarom de tandarts composiet zou gebruiken op de nieuwe kroon en bruggen. Tijdens de zitting beweert de tandarts slechts een dun laagje composiet te hebben gebruikt om kleurverschil met andere tanden te voorkomen. Maar daar gaat het college niet in mee. Het ging niet om een dun laagje. En de huidige techniek maakt het mogelijk om kleurverschil te vermijden.

De tandarts beweert dat de patiënt op de hoogte was van het feit dat er composiet zou worden gebruikt. Maar hiervoor ziet het college geen aanwijzingen in het tandheelkundig dossier of in de verklaring van de patiënt. Zeker aangezien het om een niet-dringende, esthetische behandeling ging, kon van de tandarts worden verwacht dat deze meer uitleg zou geven over de aard en verwachte resultaten van de behandeling. Nu kan niet worden vastgesteld dat er sprake was van ‘informed consent’.

De klacht wordt in eerst aanleg ‘gedeeltelijk gegrond’ verklaart en er wordt beklaagde de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Er wordt echt in beroep gegaan via het centraal tuchtcollege. Hierin hoopt klager de klacht volledig gegrond te zien worden verklaard. Beklaagde hoopt de klacht volledig ongegrond te zien worden verklaard.

Uitspraak

Volgens het centraal tuchtcollege heeft de tandarts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, was de behandeling niet in lijn met de professionele standaard, en was er geen sprake van ‘informed consent’. Het centraal tuchtcollege gaat mee in de beoordeling van het regionaal tuchtcollege, maar besluit naar aanleiding van bovenstaande overwegingen over te gaan tot de zwaardere maatregel van een berisping.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht berisping na verkeerde behandeling en dossiervervalsing

Tuchtrecht: berisping na verkeerde behandeling en dossiervervalsing

Een tandarts werd onder andere verweten dat ze bij een patiënt verkeerde behandelingen heeft uitgevoerd en in het dossier na de behandeling gegevens heeft vervalst. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg oordeelt dat de tandarts ernstig tekort is gekomen en weinig zelfreflectie toont. Aangezien het de eerste tuchtklacht tegen de verweerster is, is haar een berisping opgelegd.

Situatie

De klager wendde zich eind 2018 tot de verweerster, een tandarts, omdat hij sinds 2014 pijnklachten had bij het kauwen op stevig voedsel. Nadat begin 2019 het vullen van kies 17 van de klager niet leidde tot verbetering werd een röntgenfoto gemaakt en werd een second-opinion aangevraagd. Een collega van de verweerster adviseerde toen een paar maanden later om een kroon op de kies te plaatsen. Tegen het einde van datzelfde jaar werd de plaatsing van de kroon voorbereid en werd de kroon geplaatst; een noodkroon is niet geplaatst.

Toen in maart 2020 de kroon los was gekomen heeft verweerster afgesproken dat een nieuwe kroon zou worden geplaatst, weer zonder noodkroon te plaatsen. De volgende maand bleek echter dat deze niet paste, waarna opnieuw een afdruk werd gemaakt. Uiteindelijk werd de nieuwe kroon in juni geplaatst. De klager is een maand later door een collega van de verweerster gezien omdat voedsel bleef hangen en vastzitten tussen de kiezen 16 en 17.

Na een afspraak met verweerster en een andere collega werd de klager verwezen naar een afdeling bijzondere tandheelkunde, en eind 2020 volgde een verwijzing naar een endodontoloog. Begin 2021 vond de afspraak bij de afdeling bijzondere tandheelkunde plaats. In februari heeft de verweerster de klager weer gezien maar werd het resultaat van het onderzoek door de endodontoloog afgewacht. Ook werd een second-opinion elders aangevraagd. De resultaten kwamen en second-opinion vond plaats in maart. Intussen had de klager zich bij een nieuwe tandarts in een andere praktijk gemeld. De problemen zijn door de nieuwe tandarts met een eenvoudige behandeling opgelost.

Klacht

  1. De klachten van de klager komen erop neer dat:
    De verweerster niet de juiste behandeling heeft ingezet om de tandheelkundige problemen te verhelpen. De vervaardigde kronen pasten niet goed en noodkronen zijn niet geplaatst (1a). Ook zijn volgens de klager behandelingen gestart zonder informatie te verstrekken, zijn ineffectieve behandelingen gekoppeld aan niet bestaande klachten en zijn problemen met de zogenoemde biologische breedte niet deugdelijk opgelost (1b). Het gevolg hiervan is geweest dat klager onnodig lang met de problemen heeft rondgelopen.
  2. De verweerster heeft volgens de klager gegevens in het dossier en de verwijsbrief deels vervalst (2a) en de gegevens zouden te summier zijn (2b). Hierdoor zouden de afdeling bijzondere tandheelkunde en de tweede second-opinion geen juiste adviezen kunnen hebben verstrekken.

Beoordeling

De verweerster zei dat ze er alles aan heeft gedaan om de lastig te diagnosticeren klacht van de klager te verhelpen, waaronder het inschakelen van externen. Ook heeft ze de klager steeds geïnformeerd over de problemen en de mogelijkheden van behandeling, vond ze. Aanvullingen in het dossier die hebben plaatsgevonden nadat klager zich naar een andere tandarts is overgestapt, zouden slechts zijn aangebracht om deze tandarts volledig op de hoogte te brengen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam acht de klachten deels gegrond. Het college oordeelt dat de behandeling van klager door verweerster niet heeft plaatsgevonden op een wijze die van een zorgvuldig handelend beroepsbeoefenaar verwacht mag worden. Zo is drie keer geprobeerd om een goede afdruk van de kies te maken om een passende kroon te vervaardigen en is een kroon geplaatst op een kies die niet pijnvrij was. Ook werd er nooit een noodkroon geplaatst. Dit zorgde ervoor de kroon steeds niet goed paste. Verder wordt het verweer dat coronamaatregelen een snellere behandeling bemoeilijkten niet gevolgd. Klachtonderdeel 1a wordt dus gegrond verklaard.

Uit het dossier komt niet naar voren dat de verweerster behandelingen heeft uitgevoerd zonder de klager hierover te informeren. Ook de andere twee onderdelen van klacht 1b kunnen niet worden geconstateerd; dit klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.

Wat betreft de dossiervoering kan naar het oordeel van het college niet worden gezegd dat in overeenstemming is gehandeld met wat van een zorgvuldig handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Verweerster heeft erkend dat zij voordat zij het dossier heeft afgesloten – omdat klager naar een andere tandarts was overgestapt – daarin wijzigingen heeft aangebracht.

Het dossier met de medische gegevens is een belangrijk document. Andere tandartsen en justitie moeten erop kunnen vertrouwen dat het zowel juist als volledig is. Hierbij past niet dat achteraf wijzigingen in dit dossier worden aangebracht en al helemaal niet dat dit is gedaan zonder duidelijk te vermelden dat sprake is van een later aangebrachte wijziging. Wat het in dit geval nog erger maakt is dat verweerster regels in het dossier heeft toegevoegd over een behandeling die ze niet zelf heeft uitgevoerd. Klachtonderdeel 2a slaagt daarom volgens het college. Er worden echter volgens het college geen relevante gegevens achtergehouden in de verwijsbrief; klachtonderdeel 2b is niet gegrond.

Het college oordeelt dat de verweerster ernstig tekortgeschoten bij het plaatsen van de kronen en het aanbrengen van wijzigingen in het dossier. Daarbij komt dat het college niet de indruk heeft gekregen dat de verweerster achteraf inziet dat ze onjuist heeft gehandeld. Dit is meegenomen bij het bepalen van de opgelegde maatregel.

Uitspraak

Het college verklaart alleen de klachtonderdelen over de plaatsing van de kroon (1a) en het achteraf aanbrengen van wijzigingen in het dossier (2a) gegrond. Hiervoor volstaat volgens het college dat de verweerster de maatregel van berisping wordt opgelegd, aangezien het de eerste keer is dat ze met een tuchtklacht te maken heeft gekregen.

Bron:
overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Keuzes - werkplek

Tuchtrecht: onvoldoende zorg geleverd, maar geen maatregel

Na de eerste twee behandelingen voor parodontitis zegt een patiënt de overige twee behandelingen af. De tandarts komt hier vervolgens niet meer op terug, ten nadele van de patiënt. Die dient een klacht in. Het tuchtcollege beoordeelt de klacht als deels terecht, maar legt de tandarts geen maatregel op.

Situatie

In september 2009 komt klager bij de tandarts voor een periodieke controle. De tandarts constateert parodontale problemen. Hiervoor wordt een afspraak voor de behandeling gemaakt met de klager. In totaal worden er vier behandeldagen ingepland. Op 2 en 9 november komt klager opdagen en voert de tandarts de behandeling uit.

De overige twee behandelingen worden door klager afgezegd, aangezien deze het behandeltraject wil stopzetten. Er is toen geen nieuwe afspraak voor de behandeling van de parodontitis ingepland. Ook later is geen nieuwe afspraak gemaakt.

De eerste keer dat tandarts en klager elkaar weer zien is op 8 maart 2010, tijdens een periodieke controle. Die is normaal verlopen. Verweerder (de tandarts) is tijdens de controle niet teruggekomen op de parodontitisbehandeling.

Jaren later, medio 2019, komt klager onder behandeling van een nieuwe tandarts. Die acht het noodzakelijk hem door te verwijzen naar een parodontoloog.

Klacht

De klacht van de klager bestaat uit twee onderdelen:

  1. “Klager verwijt verweerder ten eerste dat hij de ernst van de situatie betreffende de toestand van het tandvlees van klager niet met hem heeft besproken, met als gevolg dat klager voor behandeling naar een parodontoloog moest en het niet zeker is of klager zijn gebit kan behouden.”
  2. “Ten tweede verwijt klager verweerder dat hij geen overzichtsfoto heeft gemaakt.”

Beoordeling

Volgens het college moet een tandarts het recht van de patiënt tot zelfbeschikking in beginsel respecteren. Dat houdt ook in dat toestemming van een patiënt nodig is voordat overgegaan kan worden tot behandeling. En dat die toestemming op elk moment door een patiënt kan worden ingetrokken. Ook als dat wordt afgeraden op medische gronden.

Maar het college is ook van mening dat informatie een voorwaarde is voor het kunnen uitvoeren van zelfbeschikking. Een tandarts zou daarom niet volgzaam en passief moeten zijn, maar de patiënt (pro)actief moeten informeren over de verschillende scenario’s en de gevolgen van zijn beslissing.

Het college beoordeelt daarom dat van verweerder had mogen worden verwacht dat deze terug zou komen op het belang van de parodontale behandeling en de consequenties van het niet voortzetten van deze behandeling. Dat de tandarts in de veronderstelling was dat de patiënt het behandelingstraject wilde stopzetten, brengt hier geen verandering in.
Het college begrijpt echter wel waarom verweerder geen overzichtsfoto’s meer heeft gemaakt als hij in de veronderstelling was dat de patiënt het behandelingstraject wilde stopzetten.

Uitspraak

Klachtonderdeel 1 wordt door het college als deels gegrond verklaard. Klachtonderdeel 2 wordt ongegrond verklaard. Aangezien het handelen van de tandarts geen ernstige gevolgen heeft gehad en klager zelf ook niet is teruggekomen op de parodontitis en de behandeling daarvan besluit het college om verweerder geen maatregel op te leggen.

Bron:
Overheid.nl

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Recht - tuchtrecht

Wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg: wat gaat dit betekenen voor (mond)zorgprofessionals?

Het Wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (‘Wegiz’) is enkele maanden geleden ingediend bij de Tweede Kamer. Met de inwerkingtreding van de Wegiz, wordt het voor zorgaanbieders verplicht om onderling elektronisch gegevens van patiënten uit de wisselen.

Het doel is om te voorkomen dat zorgaanbieders op allerlei verschillende manieren gegevens uitwisselen. Eén manier van uitwisseling (elektronisch) zou ten goede komen aan de zorgverlening. Maar wat houdt deze verplichting nu eigenlijk in? En hoe verhoudt de Wegiz zich tot andere wetgeving? In dit artikel wordt ingegaan op deze en andere vragen.

Reikwijdte

Allereerst is van belang om vast te stellen voor wie de Wegiz zal gaan gelden. De Wegiz zal, zoals het er nu naar uitziet, van toepassing zijn op ‘zorgaanbieders’ als bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (‘Wkkgz’) voor zover het gaat om uitwisseling van gegevens van cliënten. Dit betreft alle zorgaanbieders (instellingen en solistisch werkende zorgverleners) die zorg leveren in de zin van de Zorgverzekeringswet (‘Zvw’), Wet langdurige zorg (‘Wlz’) en die ‘andere zorg’ leveren. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de naleving van de Wegiz. Mondzorgprofessionals vallen dus ook onder de reikwijdte van de Wegiz. De Wegiz ziet overigens niet op gegevensuitwisseling binnen de andere zorgdomeinen: Jeugdwet (‘Jw’) en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (‘Wmo’).

Meer concreet en in de praktijk zal de Wegiz zien op gegevensuitwisselingen tussen zorgverleners. Zorgverleners zijn natuurlijke personen die beroepsmatig zorg verlenen. De juridische basis op basis waarvan de zorgverleners werkzaam zijn (arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht) is hierbij niet relevant. Overigens kan een zorgverlener zelf ook zorgaanbieder zijn, bijvoorbeeld bij solistisch werkende zorgverleners.

Verplichtingen

Concreet zal de Wegiz regelen dat uitwisseling van gegevens van patiënten tussen zorgverleners tenminste elektronisch moet plaatsvinden, dat wil zeggen via een computersysteem. De Wegiz is een zogenoemde kaderwet en de verplichtingen die daaruit volgen, zullen stapsgewijs door middel van ‘spoor 1’ en ‘spoor 2’ in werking treden. Een en ander zal in algemene maatregelen van bestuur (‘AMvB’s’) nader ingevuld worden. Hieronder worden deze twee sporen toegelicht, met bijbehorende verplichtingen / eisen.

1) Spoor 1

Aangewezen gegevensuitwisselingen

Bij AMvB zal vastgesteld moeten worden voor welke gegevensuitwisselingen deze verplichting gaat gelden. Dit wordt aangeduid als spoor 1. ‘Tenminste’ wijst erop dat het naast elektronische uitwisseling mogelijk blijft om op andere manieren gegevens uit te wisselen – zoals bijvoorbeeld telefonisch of mondeling – maar dat dit niet in plaats van de elektronische gegevensuitwisseling mag komen. De verplichting om elektronisch gegevens uit te wisselen, betekent daarnaast dat zorgaanbieders impliciet ook verplicht worden om gegevens van cliënten – waar de verplichting op ziet – elektronisch vast te leggen.

Eisen
Naast dat er bij spoor 1 bij AMvB vastgesteld wordt welke gegevensuitwisselingen elektronisch plaats dienen te vinden, kunnen ook bij AMvB bepaalde eisen worden gesteld zodat de uitwisseling ‘op functionele, technische of organisatorische wijze’ plaatsvindt.

2) Spoor 2

Spoor 2 houdt in dat er daarnaast bij AMvB eisen kunnen worden gesteld zodat specifieke gegevensuitwisselingen ‘op gestandaardiseerde wijze’ plaatsvinden, met gecertificeerde informatietechnologieproducten of -diensten. Deze producten / diensten dienen dan een certificaat te hebben (ten aanzien van bepaalde eisen). Concreet betekent dit dus dat er in spoor 2 eisen worden gesteld aan de ‘taal en techniek’ ten aanzien van de een aantal specifieke gegevensuitwisselingen. Dit brengt voor zorgaanbieders de verplichting met zich om voor die gegevensuitwisselingen, waarbij gecertificeerde informatietechnologieproducten of -diensten verplicht zijn gesteld, alleen gebruik te maken van gecertificeerde producten of diensten.

Deze eisen zullen in NEN-normen vastgelegd worden.

Doel

Het doel van de Wegiz is om de wijze van gegevensuitwisseling tussen zorgverleners te uniformeren, zodat niet iedereen een ‘andere taal spreekt’. Het idee is dat zorgverleners hierdoor (tijdig) de beschikking krijgen over adequate, actuele en uniforme gegevens over de cliënt wanneer dit nodig is. Dit zou ten goede moeten komen aan de zorgverlening en efficiëntie in dat kader. Zo wordt bijvoorbeeld gesteld dat een dergelijke eenduidige manier van uitwisselen kan voorkomen dat cliënten onnodige onderzoeken moeten ondergaan of dat er fouten worden gemaakt, omdat de juiste gegevens niet beschikbaar zijn.

Verhouding tot andere wetgeving

Van belang is wel dat de Wegiz niet regelt óf gegevens uitgewisseld mogen worden, maar alleen – indien de gegevensuitwisseling is toegestaan – op welke wijze de gegevensuitwisseling dient plaats te vinden (elektronisch). Dit betekent dat de Wegiz géén nieuwe grondslag of verplichting creëert om persoonsgegevens uit te wisselen. Gegevens kunnen alleen worden uitgewisseld tussen de zorgverleners, indien hiervoor een (wettelijke) grondslag aanwezig is, zoals op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (‘WGBO’) of de Algemene verordening gegevensbescherming (‘AVG’), en dit niet strijdig is met het medisch beroepsgeheim.

Zorgaanbieders / zorgverleners zullen dus nog steeds per concreet geval moeten nagaan of de gegevensuitwisseling is toegestaan (op grond van andere wetgeving) en zo ja, dient de Wegiz gevolgd te worden voor de wijze waarop de gegevensuitwisseling plaats dient te vinden. Dit doet dus ook niets af aan het opt-in vereiste, hetgeen betekent dat een cliënt ermee akkoord dient te gaan dat diens gegevens in een (elektronisch) systeem voor gegevensuitwisseling is opgenomen. Voor de Wegiz hoeft er overigens niet per definitie met een dergelijk systeem gewerkt te worden.

Status

De Wegiz is op 3 mei 2021 als wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Inmiddels heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel bekeken en daar diverse vragen over opgesteld, die door de Kamerleden zijn beantwoord. Deze antwoorden liggen nu weer bij de Tweede Kamer. Nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen, dient het nog aan de Eerste Kamer voorgelegd te worden. De Eerste Kamer zal het wetsvoorstel vervolgens moeten aannemen, alvorens deze in werking treedt. Dit betekent dus dat de tekst van het wetsvoorstel nog kan veranderen. Het was de bedoeling dat in de zomer al een compleet overzicht zou komen van de tijdpaden van gegevensuitwisselingen. Dit is echter niet gerealiseerd.

Er is wel een ‘Meerjarenagenda Wegiz’ ontwikkeld, waarin alvast is opgenomen welke gegevensuitwisselingen onder de Wegiz ‘prioriteit’ krijgen, zodat deze elektronisch moeten verlopen. Momenteel staan er 11 gegevensuitwisselingen op de voorlopige Meerjarenagenda Wegiz. 4 daarvan worden met voorrang uitgewerkt tot een wettelijke verplichting. Dit betreft: (i) Overdracht Basisgegevensset Zorg tussen MSZ-instellingen / Basisgegevensset Zorg, (ii) Uitwisseling van beeld en verslag tussen MSZ-instellingen / Beeldbeschikbaarheid, (iii) Verpleegkundige overdracht en (iv) Medicatieoverdracht (voorschrijven en ter hand stellen) / Digitaal receptenverkeer. Vooralsnog lijkt vooral de vierde soort gegevensuitwisselingen direct relevant te zijn voor de mondzorg.

Uit de Kamerbrief volgt dat naar verwachting de eerste spoor 2 aanwijzingen zullen plaatsvinden in 2022 (voor de Verpleegkundige Overdracht). Later zullen er aanwijzingen komen in 2024, in 2026 en 2027 voor de andere gegevensuitwisselingen. Het zal dus nog even duren voor de gegevensuitwisselingen daadwerkelijk verplicht elektronisch zullen moeten verlopen.

Door:
Nina Amini Abyaneh – www.eldermans-geerts.nl Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen| Adviseurs in de zorg

 

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
zorg - geld

Eerstelijns zorg verontrust door opleggen nutteloze extra administratie

Het onverwachte besluit van minister De Jonge van VWS om de regeling Jaarverantwoording WMG definitief vast te stellen, is met onbegrip en teleurstelling ontvangen door de eerstelijns zorg.

Door het besluit van de minister krijgen 27.000 kleine zorgaanbieders in de eerste lijn een overbodige regeling opgelegd, die een onaanvaardbare extra administratieve lastendruk met zich meebrengt. Een breed samenwerkingsverband van eerstelijns organisaties legt zich niet neer bij het besluit van de minister en beraadt zich op een reactie. Ook in de Tweede Kamer bestaan nog grote twijfels over deze regeling.

Namens de Eerstelijnscoalitie, een samenwerkingsverband van de eerstelijnsorganisaties InEen, KNGF, KNMT, KNOV, LHV, LVVP, NVM-mondhygiënisten en ONT, laat KNMT-voorzitter Wolter Brands weten: ‘Met deze regeling verplicht de minister kleine zorgaanbieders dat ze elk jaar lange vragenlijsten over hun bedrijfsvoering invullen. Dat kost veel tijd die ten koste gaat van de zorg voor de patiënt. Alle organisaties in de eerstelijnszorg, de eigen adviesorganen van de minister en de Tweede Kamer hebben hier herhaaldelijk op gewezen, dus we zijn verbaasd en teleurgesteld dat met onze signalen kennelijk geen rekening is gehouden.’

Overbodige regeling

De regeling Jaarverantwoording WMG eist van kleine zorgaanbieders zoals huisartsen, tandartsen, verloskundigen en fysiotherapeuten dat ze vanaf 1 januari 2022 elk jaar circa 90 complexe vragen beantwoorden over hun bedrijfsvoering. Hierdoor gaan meer dan 50.000 voor de zorg bestemde uren verloren. De Eerstelijnscoalitie stelt dat deze nieuwe regeling niet noodzakelijk is, omdat eerstelijns zorgaanbieders nu ook al verplicht zijn om aan zowel toezichthouders als zorgverzekeraars te verantwoorden waar ze publieke middelen aan besteden. En, uit deze verantwoording blijkt telkens dat er nauwelijks sprake is van fraude bij de kleine zorgaanbieders. De nieuwe, extra administratieve eisen zullen daar geen verandering in brengen. De Eerstelijnscoalitie stelt dan ook voor om de informatie die nu al wordt uitgevraagd beter te benutten.

Eerstelijnscoalitie legt zich er niet bij neer

LHV-voorzitter Mirjam van ‘t Veld: ‘We hebben als Eerstelijnscoalitie keer op keer onze dringende bezwaren tegen de regeling onder de aandacht gebracht. En we staan daarin niet alleen: zowel de Tweede Kamer als het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) zetten grote vraagtekens bij de regeling. We oriënteren ons nu op vervolgstappen, want we kunnen ons niet neerleggen bij een regeling die niks oplevert maar wel direct ten koste gaat van de zorg voor de patiënt.’

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Ook Adviescollege regeldruk kritisch op nieuwe verantwoordingsregels

Ook Adviescollege regeldruk kritisch op nieuwe verantwoordingsregels

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) schrijft in haar analyse van de zogenaamde regeling Jaarverantwoording Wmg: ‘[…] het college [blijft] van mening dat nut en noodzaak van een stapeling van controle- en verantwoordingsinstrumenten onvoldoende zijn aangetoond. […] Verder constateert het college dat er geen goed zicht is op de omvang van regeldruk die als gevolg van de nieuwe wetgeving optreedt, voor welke groep ondernemers de regeldruk toeneemt, voor welke zij afneemt, en in welke mate.’

Het adviescollege sluit zich daarmee aan bij de kritiek van de Eerstelijnscoalitie. De nieuwe regels komen bovenop bestaande verantwoordings- en controleregels. Ze eisen van zorgaanbieders onder andere dat ze elk jaar circa 90 vragen beantwoorden over hun financiële handel en wandel. Deze nieuwe regels zijn overbodig en onuitvoerbaar.

Regels ten koste van de zorg voor patiënten

De overheid beweert steeds dat ze zich realiseert dat meer regels ten koste gaan van de zorg voor patiënten maar in de praktijk blijkt daar bitter weinig van. Ze tuigt onnodige en zwaar belastende regelgeving op om een probleem aan te pakken dat zich helemaal niet afspeelt in de groep waarop de regelgeving betrekking heeft. Daarnaast tast de regelgeving de privacy aan en snoept ze kostbare tijd af die zorgverleners anders aan patiënten hadden kunnen besteden.

De Eerstelijnscoalitie, een samenwerkingsverband van de eerstelijnsorganisaties InEen, KNGF, KNMP, KNMT, KNOV, LHV, LVVP, NVM-mondhygiënisten en ONT, stelt dat de overheid terecht fraude met publiek geld wil voorkomen. Maar richt de extra inspanningen op die hoeken van de zorg waar daadwerkelijk substantiële fraude op te sporen is – en dat is niet bij de ruim 27.000 kleine zorgaanbieders zoals de huisarts, de tandarts en de fysiotherapeut.

Brief Eerstelijnscoalitie aan Kamerleden

De Eerstelijnscoalitie wil dan ook dat de regeling Jaarverantwoording Wmg zoals deze er nu ligt van tafel gaat. Ook in de Tweede Kamer leven grote twijfels bij de regeling, waardoor de zorgspecialisten uit de Kamer hebben besloten deze nog eens onder de loep te nemen. In een brief aan deze Kamerleden zet de Eerstelijnscoalitie haar bezwaren nog eens klip en klaar uiteen. Ze roept de Kamer op om in gezamenlijkheid te werken aan afspraken die wél aan het doel om fraude op te sporen tegemoet komen maar tegelijkertijd wel realistisch en uitvoerbaar zijn. Al eerder bood de coalitie goede alternatieven aan voor de regeling.

De vragenlijsten voor de jaarlijkse financiële verantwoording waartegen de Eerstelijnscoalitie ageert, maken deel uit van bredere wetgeving gericht op het bestrijden van fraude en versterken van het toezicht in de zorg. In de eerder aangenomen Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) zijn nog meer verplichtingen opgenomen, zoals een meldplicht, vergunningsplicht en eisen aan de bestuursstructuur.

Bron:
KNMT

 

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Behandeling van kinderen en toestemming van de ouders: hoe zit dat ook alweer?

Behandeling van kinderen en toestemming van de ouders: hoe zit dat ook alweer?

Steeds vaker krijgen mondzorgprofessionals te maken met kinderen met gescheiden ouders. In het gunstige geval kunnen de ouders goed met elkaar overweg en zijn er goede afspraken gemaakt, die worden nageleefd. Maar het kan ook weleens anders zijn, waarbij conflicten over de hoofden van de kinderen worden uitgevochten. En soms is toestemming voor een behandeling de inzet. Het kan ook voorkomen dat er een acute situatie ontstaat, waarbij de toestemming niet gevraagd kan worden. Hoe hiermee om te gaan? En hoe kijkt de tuchtrechter hier tegenaan?

Gezag

Het ouderlijk gezag houdt de zeggenschap over minderjarigen in. Dat gezag ziet ook op behandelingen in de zorg. Ouders met gezag moeten namelijk beiden toestemming geven voor een behandeling. Vanaf 16 jaar mag een jongere zelf beslissen en is de toestemming niet meer nodig.

Vragen wie het gezag heeft

Maar hoe weet de mondzorgprofessional dan wie het gezag heeft? Er simpelweg van uitgaan dat de ouder die het kind begeleidt ook gezag heeft is niet voldoende. Er zal bezien moeten worden hoe de gezagsverhouding in elkaar steekt. Dat kan aan de ouder gevraagd worden die de jeugdige begeleidt, waarna de mondzorgprofessional daarvan aantekening kan maken in het dossier.
Als er reden is om twijfelen aan de juistheid, dan moet er gevraagd worden naar een bewijs van het gezag. Dat kan een bestaand huwelijk zijn, een uittreksel uit het gezagsregister of een uitspraak van een rechter bijvoorbeeld. Als er sprake is van gescheiden ouders, dan dient doorgevraagd te worden naar de afspraken over het gezag. In de meeste gevallen ligt dit vast in een ouderschapsplan.

Toestemming voor inschrijving en uitschrijving?

Bij het inschrijven van een kind in de praktijk wordt een nieuwe behandelrelatie gestart. Zeker in die situatie is het van belang dat helder is wie het gezag heeft en als dat beide ouders betreft, dat zij allebei toestemming geven voor de inschrijving.

Maar geldt dat ook voor de uitschrijving uit de praktijk? Op 4 mei 2021 is gebleken in een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege Den Haag dat ook in het geval van uitschrijving geïnformeerd moet worden naar de gezagsrelatie. Er was sprake van een uitschrijving omdat de moeder met de dochters met de dochters verhuisde, waarvoor een gerechtelijke procedure nodig was geweest omdat de vader daar niet mee instemde. De arts ging ervan uit dat de vader ervan op de hoogte was en dat de uitschrijving in lijn was met de uitspraak van de rechtbank, en schreef de dochters dus uit. De klacht van de vader werd echter gegrond bevonden, omdat de arts had moeten informeren naar de toestemming van de vader.

En is altijd toestemming nodig, ook in geval van een vechtscheiding?

Het uitgangspunt is dat er toestemming van beide gezagdragende ouders moet zijn, maar het kan voorkomen dat dit in strijd is met de belangen van het kind zelf. De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) heeft daar een uitzondering voor gemaakt: als het niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener, kan hiervan afgeweken worden.

Een situatie waar het Regionaal Tuchtcollege Zwolle zich over gebogen heeft in 2016 laat zien dat er inderdaad soms van het uitgangspunt afgeweken kan worden. Een moeder zat in een Blijf-van-mijn-lijf huis en kwam met haar dochter op het spreekuur van een fysiotherapeut. Er was geen contact met de vader. Er is op enig moment voor gekozen geen toestemming te vragen van de vader, vanwege de situatie. Het college geeft aan dat ook in vechtscheidingen de toestemming van beide ouders in beginsel voorop staat, maar dat dat complex kan zijn. De afweging om in dit geval geen toestemming van de vader te vragen, kan het college, in het belang van de minderjarige, billijken, zo wordt aangegeven. Wel wijst het college wederom op het belang van het controleren van de juridische gezagsverhouding bij aanvang van de behandelrelatie.

Toestemming voor een second opinion?

En hoe zit het bij een verzoek om een second opinion uit te voeren? Dat is over het algemeen een korte exercitie, met een duidelijk doel. Maar ook in dat geval gelden de regels voor de toestemming van beide gezagdragende ouders, als het gaat om een minderjarige. Ook een second opinion is namelijk een behandeling. Dit is op 4 mei 2021 door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag verduidelijkt. Er is dus ook voor een second opinion toestemming nodig van beide ouders met gezag.

Wat te doen bij acute situaties?

Voorgaande voorbeelden gaan uit van de situatie dat voor de behandeling de toestemming van de ouder(s) kan worden afgewacht. Maar er kunnen zich ook situaties voordoen waarbij dat niet zo is: acute situaties. De wet geeft hier een uitzondering voor, namelijk in het geval de tijd voor het vragen van toestemming ontbreekt aangezien de behandeling kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen. Gedacht kan worden aan een verkeersongeval of andere situatie waarbij direct ingegrepen moet worden. Ook kan het voorkomen dat één ouder met gezag niet te traceren is, maar de behandeling wel nodig is. Ook in dat geval kan het op enig moment de behandeling zonder toestemming van die ouder toch uitgevoerd worden.

Tot slot

Complexe situaties in de praktijk kunnen wat minder ingewikkeld worden als de juridische verhoudingen helder zijn. Daarom is het in de eerste plaats van belang bij aanvang van de behandelrelatie met een minderjarige kort maar grondig na te gaan en vast te leggen wat de gezagsverhoudingen zijn. Verder is het goed voor ogen te houden dat toestemming voor de behandeling van beide ouders met gezag het uitgangspunt is, maar dat zich situaties kunnen voordoen waarbij daar (in het belang van het kind) anders mee omgegaan moet worden.

Door: Daniël Post & Élize Breugem – www.eldermans-geerts.nl. Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen| Adviseurs in de zorg

 

 

Lees meer over: Kindertandheelkunde, Ondernemen, Thema A-Z, Wet- en regelgeving
Naald

Alternatieven voor recappen om prikaccidenten te voorkomen

Om prikaccidenten te voorkomen is het recappen van injectienaalden (het na gebruik terugzetten van de dop op de naald) al jaren geleden verboden. In de praktijk blijkt echter recappen nog gebruikt te worden. Wat is het risico van prikaccidenten en welke alternatieven zijn er inmiddels voor het recappen?

Wet- en regelgeving

Het verbod op recappen is in Nederland vastgelegd in het Arbobesluit (artikel 4.97, lid d). Opmerkelijk is dat het Arbobesluit alleen van toepassing is op medewerkers in loondienst. Zelfstandigen vallen niet onder het Arbobesluit en mogen dus wel recappen. Dit terwijl het recappen volgens de Europese Richtlijn duidelijk verboden is. In de Richtlijn Infectiepreventie in mondzorgpraktijken van de KNMT is ook opgenomen dat recappen door mondzorgverleners in loondienst niet is toegestaan.

Prikaccidenten

Er vinden nog altijd veel prikaccidenten plaats. In de eerste helft van 2019 zijn door tandartspraktijken 316 prikaccidenten gemeld bij Prikpunt, het meldpunt voor prikaccidenten waarbij de KNMT is aangesloten. Hiervan was in 127 gevallen sprake van een verdovingsnaald. De meeste ongevallen hangen samen met recappen. De hoes laat los bij het verwijderen van de naald of wordt doorboord door de naald.

Risico’s bij prikaccidenten

Als je je prikt aan een gebruikte naald, moet je dit altijd serieus nemen. Door het bloedcontact loop je kans op besmetting met een ziekteverwekker. Het kan dan gaan om ernstige ziekten zoals hepatitis B (HBV), hepatitis C (HCV) of het humaan immunodeficiëntievirus (hiv).

Hoe hoog het risico is, hangt ervan af of er bloed zichtbaar is. Is er geen zichtbaar bloed, dan is er sprake van een accident met een laag risico. Er is dan overigens wel nog kans op besmetting met hepatitis B. Als er wel zichtbaar bloed is, dan wordt er gesproken van een prikaccident met een hoog risico. Je kunt besmet raken met hepatitis B, hepatitis C en hiv.

Vaccinatie tegen hepatitis B

Om te voorkomen dat je hepatitis B oploopt, kun je je laten vaccineren. Kinderen die geboren zijn na 1 augustus 2011 krijgen een vaccinatie tegen hepatitis B aangeboden via het Rijksvaccinatieprogramma. Tegen hepatitis C en hiv is geen vaccin beschikbaar.
Als je in de mondzorg werkt en risicohandelingen uitvoert, moet je gevaccineerd zijn tegen hepatitis B, zodat je zelf beschermd bent en het virus ook niet kan overdragen op patiënten. Het vaccineren gebeurt via de werkgever. Van elke medewerker die risicohandelingen uitvoert moet in de praktijk een kopie van het vaccinatiebewijs aanwezig zijn en de titerbepaling waaruit blijkt dat er voldoende antistoffen tegen hepatitis B in het bloed zitten. Iemand is beschermd als de titerbepaling meer dan 100 IE/l bedraagt. In 2018 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek onder mondzorgpraktijken gedaan om te zien of medewerkers die risicohandelingen uitvoeren voldoende beschermd zijn tegen hepatitis B. Daaruit bleek dat een groot deel van de praktijken niet kon aantonen dat de titerbepaling van alle medewerkers voldoende was. Totdat aangetoond was dat de titerbepaling in orde was, mochten zij geen risicohandelingen meer uitvoeren.

Accidenten voorkomen

Prikaccidenten kunnen vaak voorkomen worden door geconcentreerd te werken en goed op te letten bij het toedienen van injecties en het schoonmaken van scherpe instrumenten.

Ook als je bij een plaatselijke verdoving wil kunnen bijspuiten, is recappen niet toegestaan. Leg in dat geval de injectiespuit op veilige afstand, het liefst in een tray met een doorzichtig deksel.

Alternatieven voor recappen

Volgens het Arbobesluit moet op plaatsen waar prikaccidenten substantieel voorkomen gebruik gemaakt worden van veilige naaldsystemen, waarbij de naald bijvoorbeeld met een verschuifbare hoes kan worden afgeschermd. Daarnaast kan door het gebruik van naaldcontainers de kans op accidenten verkleind worden. Deze containers moeten zo veel mogelijk binnen handbereik geplaatst worden. Op de markt zijn verschillende alternatieven voor recappen verkrijgbaar die de veiligheid in belangrijke mate vergroten, zoals:

  • Ultra Safety Plus Twist

Septodont-Ultra-safety-Plus-TwistSeptodont Ultra Safety Plus Twist beschermt zowel de tandarts, het personeel als de patiënt tegen onnodige prikaccidenten en voldoet aan de nieuwste voorschriften, opgesteld door onder ander het WHO. Daarnaast is deze upgrade voorzien van een gepatenteerd intuïtief vergrendelsysteem. Beschikbaar met steriele handvatten voor eenmalig gebruik of met steriliseerbare handvatten, conform de meest recente wetgeving en zonder ingewikkelde leerprocedure.

  • Safe-Point naaldenverwijderaar

Bij de Safe-Point naaldenverwijderaar wordt de gebruikte spuit in de naaldinvoer gestoken, waarna door een intern mechanisme de naald wordt vastgegrepen en van de spuit wordt losgeschroefd. De naald wordt vervolgens automatisch in de naaldcontainer gedeponeerd.

  • Miramatic holder

De miramatic holder is een veiligheidshouder waarin de naald verticaal geplaatst kan worden. Zowel het plaatsen als het er weer uitnemen kan met één hand gedaan worden, waardoor er minder risico op prikaccidenten is. Met dit hulpmiddel is recappen veiliger, maar er wordt dus nog wel gerecapt.

  • Wegwerpspuiten

Tenslotte is het ook mogelijk om met wegwerpspuiten te werpen, waardoor je het probleem van wel of niet recappen helemaal niet hebt. Dit is echter geen duurzame methode en levert veel extra afval op.

  • NeedleOff

NeedleOffHet Nederlandse NeedleOff biedt een universele, praktische oplossing voor het verbod op recappen. Het invoeren van de gebruikte naald en het vasthouden van de spuit is voldoende. NeedleOff omklemt naald en draait die gemotoriseerd af. Na het uitnemen van de spuit valt de naald veilig in de geïntegreerde Sharptainer. NeedleOff werkt met alle dentale schroefnaalden, en alle injectiespuiten met bereikbare naaldhub en een rechte aansluiting.

Wat te doen na een prikaccident?

Als je je ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch prikt, dan moet je het volgende doen.

  • Laat het wondje goed bloeden door het uit te knijpen.
  • Spoel het wondje uit met water en desinfecteer het.
  • Neem zo snel mogelijk contact op met een (arbo)arts (bij voorkeur binnen 2 uur, maar uiterlijk binnen 72 uur).
  • Noteer zoveel mogelijk gegevens van de ‘bron’ van het bloed.
  • Geef het accident door aan je werkgever, die het vervolgens bij de Arbeidsinspectie moet melden.

Richtlijn prikaccidenten

De RIVM heeft een Richtlijn prikaccidenten opgesteld, waarmee op gestructureerde wijze kan worden ingeschat wat het risico is op infectie met hepatitis B, hepatitis C en hiv na het accident. Aan de hand van het geconstateerde risico worden hierin vervolgens maatregelen geadviseerd om je tegen de infectie te beschermen.

Update juni 2021

 

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Partnernieuws, Partnernieuws, Praktijkhygiëne, Thema A-Z, Wet- en regelgeving
recht, beeld

Tuchtrecht: Waarschuwing na delegeren behandeling zonder informed consent van patiënt

Een tandarts wordt o.a. verweten dat zij een patiënt heeft laten behandelen door een behandelaar die niet BIG-geregistreerd was. Hiervoor was geen informed consent gegeven door de patiënt. Het tuchtcollege geeft de tandarts een waarschuwing.

Situatie

In november 2019 laat klaagster een gaatje vullen bij de tandartspraktijk waar de verweerster aan verbonden is. Verweerster was al 11 jaar lang de vaste tandarts van klaagster. Dit keer liet zij de behandeling echter uitvoeren door een andere behandelaar. Deze behandelaar was niet BIG-geregistreerd. Verweerster was in deze situatie de supervisor van de behandelaar.

Na de behandeling merkt klaagster op dat zich een wond ontwikkeld in haar wang en mondhoek. Hiermee gaat ze nogmaals terug naar verweerster, die haar adviseert naar haar huisarts te gaan zodat ze kan worden doorverwezen naar een dermatoloog.

Verweerster denkt zelf dat de wond is ontstaan door een beroepsfout van de behandelaar die de behandeling uitvoerde. Zij stelt in een de patiëntkaart dat de grote wond met pus mogelijk is veroorzaakt door etsgel, bijtend materiaal.

Na meerdere bezoeken aan de dermatoloog stelt klaagster – via haar advocaat – verweerster aansprakelijk voor de schade. Daarop reageert de juridisch adviseur van verweerster het volgende:

  • Dat zijn cliënt altijd bereid is geweest – en nog steeds is – om de niet vergoede kosten van de dermatoloog te vergoeden, maar dat geen nota is ontvangen,
  • “Het is waarschijnlijk dat de tandheelkundige behandeling goed is geweest maar dat haar mondhoek bloot is gesteld aan een zuur middel. Daarom heeft mijn cliënt voorgesteld om naar een dermatoloog te gaan. (…) Het kan zijn dat dit middel bij uw cliënt een allergische reactie heeft veroorzaakt. (…). “ en…
  • Dat er kennelijk geen blijvende schade is en dat er dus (verder) geen schadevergoeding behoeft te worden uitgekeerd.

Klacht

Klaagster stelt dat ze door de behandeling van de behandelaar zonder BIG-registratie brandwondachtig letsel heeft opgelopen. Zij stelt verweerster verantwoordelijk voor deze medische fout, aangezien zij de supervisor van de behandelaar was. Klaagster vindt dat verweerster haar zelf had moeten behandelen, aangezien zij haar vaste tandarts was.

Klaagster stelt ook dat verweerster na de behandeling haar pijnklachten en de aansprakelijkheidsklacht niet serieus heeft genomen. En dat haar medische gegevens ten onrechte en zonder toestemming zijn gedeeld met een derde persoon: de juridisch adviseur van verweerster.

Zakelijk houdt de klacht in dat:

  1. Verweerster klaagster door een behandelaar heeft laten behandelen die niet BIG-geregistreerd was; verweerster was al jaren de tandarts van klaagster en had haar zelf moeten behandelen;
  2. De behandelaar een medische fout heeft gemaakt en dat verweerster als zijn supervisor daarvoor verantwoordelijk is;
  3. Verweerster gebrekkige nazorg heeft geleverd en wekenlang de heftige pijn in en aan de wang van klaagster niet serieus heeft genomen;
  4. Verweerster de aansprakelijkheidstelling niet serieus heeft genomen en die had moeten doorsturen naar haar aansprakelijkheidsverzekeraar;
  5. De praktijk van verweerster verweerster schandalig heeft behandeld;
  6. Een toehoorder aan de zijde van verweerster ten onrechte klaagster heeft neergezet als fraudeur;
  7. Verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden door haar juridisch adviseur over de medische situatie van klaagster in te lichten en inzage te geven in de medische stukken van klaagster.

Beoordeling

Volgens het tuchtcollege is alleen klachtonderdeel 1 gegrond. Volgens artikel 38 Wet BIG is er een verbod op het delegeren van een medische handeling, tenzij aan bepaalde waarborgen worden voldaan. Eén van die waarborgen luidt:

“De opdrachtnemer informeert de patiënt dat hij de voorbehouden handeling uitvoert in opdracht van de tandarts en vraagt de patiënt toestemming voor deze behandeling.” (Circulaire 2008-01-IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg, 11 februari 2008)

Klaagster geeft aan niet te zijn geïnformeerd en dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de behandeling. Kortom: er was geen spraken van informed consent. Dit kan verweerster niet weerleggen en ook uit het bewijsmateriaal blijkt niet het tegendeel. Aangezien er geen sprake was van informed consent mocht de behandelaar volgens artikel 38 Wet BIG de behandeling niet uitvoeren. Daarmee is klachtonderdeel 1 gegrond.

De overige klachtonderdelen verklaart het tuchtcollege ongegrond. Opvallend hierin is vooral klachtonderdeel 2. Hoewel zowel klaagster als verweerster ervan uitgaan dat de klachten het gevolg waren van een beroepsfout van de behandelaar, kan hier geen bewijs voor worden geleverd. Ook de diagnose van de dermatoloog zegt niets over de oorzaak van de wond. Daarom kan er niet worden gesproken van een causaal verband en is klachtonderdeel 2 ongegrond.

Overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaart wegens gebrek aan bewijs, of omdat de klachten verweerster tuchtrechtelijk niet verwijtbaar zijn.

Uitspraak

Het tuchtrechtcollege verklaart klachtonderdeel 1 dus gegrond. Klachtonderdeel 2 t/m 7 worden ongegrond verklaart. De verweerster krijgt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

Bron:
Overheid.nl

Lees ook:
Voorbehouden handelingen in de mondzorg. Wie mag wat doen en wanneer?

Voorbehouden handelingen en taakdelegatie in de mondzorg: hoe zit het ook alweer?

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
schorsing na onrechtmatige vernietiging patiëntgegevens

Tuchtrecht: schorsing na onrechtmatige vernietiging patiëntgegevens

Een tandarts wordt door ex-patiënten verweten dat hij ondanks herhaalde verzoeken om hun patiëntendossiers toe te sturen geen medische informatie heeft verstrekt en op geen enkele manier bereikbaar was. De tandarts heeft de medische dossiers zonder toestemming aan derden verstrekt en laten vernietigen. Het tuchtrechtcollege veroordeelt de tandarts tot een schorsing.

Situatie

Op 7 januari 2020 start een tuchtrechtzaak tegen een tandarts die tot februari 2019 een eenmanspraktijk had. Door de opvolgend arts zijn bij meerdere patiënten tandheelkundige problemen vastgesteld. Vier patiënten hebben vervolgens melding gemaakt van vermeed medisch verwijtbaar handelen bij hun rechtsbijstandsverzekeraar.

De tandheelkundig adviseur van de verzekeraar vroeg daarop de behandeldossiers van de klagers op bij de tandarts (de verweerder). Op meerdere brieven en telefoontjes naar de praktijk van de verweerder ontving de adviseur geen reactie. Ook de klagers zelf hebben de tandarts meerdere geprobeerd telefonisch te bereiken. Zonder succes. De praktijk was gesloten, de telefoon werd niet opgenomen en brieven bleven onbeantwoord.

Uiteindelijk blijkt dat de tandarts een huurachterstand had. Daarop werd in december 2019 beslag gelegd op zijn praktijk en alle roerende zaken en inboedel. Dus ook de patiëntgegevens en behandeldossiers. Op 9 januari 2020 heeft de tandarts een overeenkomst gesloten met de schuldeisers. Daarin werd het volgende vermeld:

“Alle roerende zaken welke zich in het gehuurde bevinden worden in eigendom overgedragen aan de schuldeisers. Na ondertekening van deze akte staat het de schuldeisers vrij om de zich in het gehuurde bevindende inboedel af te voeren en te vernietigen, dan wel te vervreemden.

De schuldenaar gaf aan dat er een doos met patiëntengegevens in het gehuurde aanwezig zou zijn en geeft mij, gerechtsdeurwaarder, dan wel de schuldeisers toestemming om eventuele bescheiden en/of gegevensdragers met patiëntgegevens en/of financiële gegevens te (laten) vernietigen door gespecialiseerde derden.”

Een deurwaarder heeft de in de praktijkruimte aangetroffen patiëntengegevens laten vernietigen.

Klacht

De klagers verwijten de verweerder dat hij hun medische gegevens en dossiers niet heeft overgelegd, terwijl hier op verschillende manieren herhaaldelijk om gevraagd is. De tandheelkundig adviseur van de rechtsbijstandsverzekeraar van de klagers heeft deze documenten nodig om te kunnen beoordelen over de tandarts medisch verwijtbaar heeft gehandeld.

Tijdens de zitting ontdekken de klagers dat de tandarts hun gegevens ten onrechte en zonder hun toestemming heeft doorgespeeld aan derden en heeft laten vernietigen. Hierdoor kan niet langer onderzocht worden of de tandarts medisch verwijtbaar heeft gehandeld, waardoor de klagers financiële schade lijden.

De verweerder heeft spijt van zijn daden. Hij geeft aan dat hij tijdens deze gebeurtenissen fysieke problemen, depressie en een burn-out had. Hierdoor was hij destijds ‘volledig de kluts kwijt’ en vermeed hij alles wat mijn praktijk te maken had. Zijn beredenering destijds: door de documenten te laten vernietigen komen ze in ieder geval niet in handen van onbevoegden.

Beoordeling

Het tuchtrechtcollege verwijst in haar beoordeling naar de artikelen 7:454 t/m 7:457 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin staat dat een tandarts de medisch dossiers van patiënten ten minste 20 jaar in stand moet houden, deze aan patiënten moet verstrekken wanneer zij daarom vragen, en deze alleen mag delen met derden wanneer patiënten daar nadrukkelijk toestemming toe geven.

Er zijn uitzonderingen op deze regels, maar die gaan in dit geval niet op. Uit de situatie zoals hierboven beschreven wordt duidelijk dat de tandarts zich niet aan deze regels heeft gehouden.

De echte vraag in deze zaak is of de tandarts volledig aansprakelijk kan worden gesteld voor zijn handelen gezien zijn toenmalige mentale toestand. Hoewel het college begrip kan opbrengen voor de afnemende geestelijke gezondheid van de tandarts, neemt dat niet weg dat de tandarts verantwoordelijkheid draagt.

Volgens het college hoort het bij de professionele rol van tandarts om eigen mentale problemen tijdig te signaleren en hulp te zoeken. Dat heeft de tandarts niet gedaan. Bovendien had hij bij het herkennen van zijn mentale problemen de patiëntendossiers moeten veiligstellen, en de patiënten minstens op de hoogte moeten stellen van de situatie. Ook dit heeft de tandarts niet gedaan.

In haar beoordeling heeft het college rekening gehouden met de spijt die de verweerder betuigd, zijn mentale toestand (die nog niet verbeterd is en dat naar verwachting ook niet snel zal zijn), en het feit dat de tandarts 64 jaar is.

Uitspraak

De tandarts geeft zelf aan dat hij waarschijnlijk niet meer aan de slag zal gaan als tandarts, maar dat hij ook niet in de toekomst kan kijken. Om er zeker van te zijn dat de verweerder zijn werk als tandarts niet meer zal uitvoeren doet het college de volgende uitspraak:

Het college acht de klacht gegrond en veroordeelt de verweerder tot een schorsing van 6 maanden onvoorwaardelijk en 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Recht - tuchtrecht

Gezondheidsrecht: de belangrijkste wetten

Uit een onderzoek van VvAA blijkt dat veel zorgverleners behoefte hebben aan meer informatie over gezondheidsrechtelijke zaken. Daarom zette mr. Kim Waldron, jurist gezondheidsrecht bij VvAA, tijdens Mondzorgpraktijk Anno Nu op een rij met welke wetgeving mondzorgverleners onder meer te maken hebben.

Gezondheidsrecht

Gezondheidsrecht is een omvangrijk rechtsgebied. Voor het gemak spreken we van drie typen wetten:

  1. Algemene Nederlandse wetten
  2. Stelselwetten
  3. Zorgwetten

1. Algemene Nederlandse wetten

De algemene Nederlandse wetten bevatten een aantal belangrijke artikelen over het gezondheidsrecht.

Grondwet

In de Grondwet is in artikel 11 de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam vastgelegd. Hieruit volgt onder meer dat een patiënt toestemming dient te geven aan een zorgaanbieder om een ingreep of verrichting te ondergaan. In artikel 22 van de Grondwet is neergelegd dat de overheid maatregelen treft om de volksgezondheid te bevorderen.

Privaatrecht

Voor wat betreft het privaatrecht (regelt de verhouding tussen burgers onderling) is Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek relevant te noemen voor het gezondheidsrecht, omdat daarin de regelgeving omtrent vertegenwoordiging van meerderjarige wilsonbekwamen is neergelegd. Ook neergelegd in Boek 1 zijn de regels omtrent het ouderlijk gezag. Dat is relevant voor de toestemming die een ouder dient te geven voor een behandeling van een minderjarige. Zo geldt bijvoorbeeld dat een ouder die geen gezag heeft, geen toestemming kan geven voor een behandeling. Overigens heeft een ouder zonder gezag in voorkomende gevallen wel recht op belangrijke informatie over een kind.
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bevat wettelijke bepalingen over de geneeskundige behandelingsovereenkomst (ook wel bekend als de WGBO). Een zorgaanbieder/zorgverlener sluit een behandelingsovereenkomst met de patiënt en daaruit vloeien allerlei rechten en plichten voort. De WGBO kent bepalingen van dwingend recht: een zorgaanbieder/zorgverlener mag niet ten nadele van de patiënt van de bepalingen afwijken.

Privacyrecht

De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG zijn van belang als we het hebben over het privacyrecht. In de AVG zijn bepalingen neergelegd over hoe om te gaan met persoonsgegevens en het verwerken ervan, waaronder bijzondere persoonsgegevens zoals het medisch dossier. Bijvoorbeeld bij een verzoek tot afschrift van een kopie van het medisch dossier: binnen welke termijn dient een zorgverlener dit te overleggen?
De Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabvpz) regelt het delen van gegevens met andere zorgaanbieders via elektronische uitwisselingssystemen en het recht op een elektronische kopie en inzage van het medisch dossier.

Bestuursrecht

Het bestuursrecht regelt de verhouding tussen overheid en burger, bijvoorbeeld hoe je in bezwaar en beroep kunt gaan tegen een besluit. Hiervoor is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van belang. De Awb is de basis van de bevoegdheden van zelfstandige bestuursorganen zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), maar ook andere toezichthouders zoals de Autoriteit Consument & Markt (ACM), de toezichthouder in het kader van mededinging.

Mededingingsrecht

Het mededingingsrecht is geregeld in de Mededingingswet, waarin onder andere het maken van prijsafspraken wordt verboden.

Strafrecht

In het Wetboek van Strafrecht zijn – naast de algemene bepalingen – ook bepalingen opgenomen op grond waarvan een zorgverlener strafrechtelijk vervolgd kan worden.

In het Wetboek van Strafvordering zijn de processuele regels vastgelegd, onder meer hoe en wanneer kan worden overgegaan tot strafvervolging. Toegespitst op het gezondheidsrecht kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de rechten en plichten van verdachten en getuigen in een strafrechtelijk onderzoek, maar bijvoorbeeld ook de juridische positie van een zorgaanbieder bij een vordering van de Officier van Justitie tot afgifte van medische gegevens van een van zijn patiënten.

2. Stelselwetten

In Nederland bestaan vijf wetten die van belang zijn voor het zorgstelsel, de zogenaamde stelselwetten. Het zorgstelsel is er op gebaseerd dat burgers in eerste instantie proberen zichzelf te redden (zelfredzaamheid), eventueel met hulp uit het netwerk (vrienden, buren, familie – mantelzorgers).

Wet publieke gezondheid

Ingevolge de Wet publieke gezondheid (Wpg) schept de overheid de voorwaarden voor een goede volksgezondheid in het belang van de individuele burger dan wel de gehele bevolking. De wet regelt ook dat de overheid maatregelen neemt om de burgers te beschermen tegen gezondheidsrisico’s waar zij zelf geen of onvoldoende invloed op hebben. Voorbeelden hiervan zijn het rijksvaccinatieprogramma, het bevolkingsonderzoek, infectieziektebestrijding en zeer actueel de COVID-19 crisis.

Zorgverzekeringswet

Een burger kan zorg krijgen via de Zorgverzekeringswet (Zvw). Sinds 2006 is iedereen verplicht om een zorgverzekering af te sluiten. Indien een burger meer zorg wenst dan waar hij op grond van de basisverzekering recht op heeft, dan kan hij een aanvullende verzekering afsluiten, dan wel voor de zorg betalen (via een factuur).

Wet maatschappelijke ondersteuning  en Jeugdwet

Daarnaast zijn er de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet. Op grond van deze wetten is de gemeente verantwoordelijk gesteld voor de maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg. Zij regelen de inkoop met als gedachte dat zij goed weten wat zich binnen de gemeentelijke grenzen afspeelt en wat derhalve nodig is aan zorg.

Wet langdurige zorg

De Wet langdurige zorg (Wlz) regelt zware en intensieve zorg, zoals de verpleeghuiszorg. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) regelt de indicatiestelling en bepaalt of mensen recht hebben op Wlz-zorg. Wlz is een verplichte volksverzekering: daar betaalt een ieder aan mee.

3. Zorgwetten

Met zorgwetten worden wetten bedoeld die specifiek betrekking hebben op de gezondheidszorg.
Er zijn een aantal wetten waarin de kwaliteit van zorg is geregeld, zoals de Wet BIG, de WGBO en de Wkkgz.

Gezondheidswet en de Wet Marktordening Gezondheidszorg

Voor de organisatie van de gezondheidszorg en de instrumenten en bevoegdheden van de toezichthouders zijn de Gezondheidswet en de Wet Marktordening Gezondheidszorg (Wmg) van belang. Zo zijn in de Gezondheidswet de bevoegdheden van de IGJ opgenomen. In de Wmg zijn de bevoegdheden van de NZa vastgelegd. De NZa stelt onder andere de mondzorgtarieven en de declaratiecodes vast. Voor de mondzorg is bovendien van belang dat de Regeling Mondzorg van de NZa de tandarts verplicht in geval dat een behandeling 250 euro of meer kost een begroting voor te leggen aan de patiënt.

Enkele voorbeelden van zorgwetten zijn de volgende:

In de Wet op de medische keuringen is de gang van zaken geregeld rondom medische keuringen, die iemand bijvoorbeeld moet ondergaan om in aanmerking te komen voor een uitkering (van een afgesloten verzekering) en de rechten en plichten van betrokkenen.
In de Wet medische hulpmiddelen is beschreven aan welke eisen medische hulpmiddelen moeten voldoen en hoe je er mee moet werken. Bijvoorbeeld: is een kunstgebit een hulpmiddel?
De Geneesmiddelenwet regelt de voorwaarden voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde geneesmiddelen. Deze wet bevat ook bepalingen over de bevoegdheid tot het voorschrijven van geneesmiddelen door tandartsen.

Kwaliteit van zorg

Voor de kwaliteit van zorg zijn de volgende wetten relevant te noemen:

  • Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO);
  • Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG);
  • Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz);
  • Wet toelating zorginstellingen (Wtzi).

WGBO

De WGBO regelt de rechten en de plichten van de zorgverlener en de patiënt. Er staan met name plichten in voor de zorgverlener, zoals de informatieplicht en het informed consent. De informatieplicht is de plicht om patiënten goed te informeren over de verschillende mogelijkheden die er zijn in het kader van de zorg, maar ook over de te ondergane behandeling, de risico’s, de kosten, advies nazorg enzovoorts. Een en ander dient ook goed te worden gedocumenteerd in het medisch dossier. Informed consent houdt in dat de patiënt weloverwogen toestemming moet kunnen geven voor een behandeling. Dit kan een patiënt alleen als hij goed geïnformeerd is. Hieruit vloeit dan ook het belang van de informatieplicht voort.

Sinds kort is ook het zogenaamde ‘shared decision making’ (gezamenlijk beslissen) opgenomen in de WGBO: de zorgverlener en de patiënt bespreken samen waarom voor een bepaalde behandeling wordt gekozen. Daarbij dient alles te worden uitgelegd naar het bevattingsvermogen van de patiënt (dus bij een kind anders dan bij een volwassene).

Andere plichten die in de WGBO staan: goed hulpverlenerschap, de plicht om een dossier bij te houden (bewaartermijn 20 jaar), rechten van patiënten met betrekking tot hun dossier, waaronder het inzagerecht en het vernietigingsrecht, privacy en geheimhouding (beroepsgeheim), maar ook regels over vertegenwoordiging van minderjarige en wilsonbekwame patiënten.

Dossiervoering is van groot belang voor de continuïteit van zorg omdat een zorgaanbieder niet alleen gebruik maakt van zijn dossier, maar ook assistentes en collega’s, zoals zijn opvolger (bijvoorbeeld bij een overstap naar een andere praktijk), maar ook voor het verweer tegen een klacht of claim. Voor meer informatie over waar het medisch dossier aan dient te voldoen: zie de KNMT-praktijkrichtlijn patiëntendossier. Een en ander wordt ook verder uitgewerkt in (tucht)rechtspraak.

Wet BIG

De Wet BIG heeft drie doelen, namelijk:

  1. het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg;
  2. het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van de beroepsbeoefenaren;
  3. het borgen van het vertrouwen in de gezondheidszorg.

De Wet BIG regelt in de eerste plaats de titelbescherming. Deze is voor tandartsen gekoppeld aan de inschrijving in het BIG-register en andere zorgverleners, zoals mondhygiënisten, aan een diploma van een erkende opleiding. De titelbescherming betekent voor de praktijk dat het verboden is om zonder de vereiste BIG-registratie c.q. het vereiste diploma een titel te voeren, op straffe van een boete. De titelbescherming geldt ook voor door de minister erkende specialistentitels, bijvoorbeeld die van orthodontist.

In de tweede plaats worden de bevoegdheden tot het verrichten van de voorbehouden handelingen in de Wet BIG beschreven. De regeling houdt kort samengevat in dat het zelfstandig verrichten van bepaalde handelingen vanwege hun risicovolle karakter zijn voorbehouden aan bepaalde beroepsbeoefenaren, zoals artsen, verloskundigen en tandartsen, mits bekwaam. Voor tandartsen geldt wel de beperking dat zij alleen deze bevoegdheid hebben, voor zover de handeling op hun wettelijke deskundigheidsgebied ligt. Zo mogen tandartsen een lokale verdoving toedienen voor zover dit nodig is voor een tandheelkundige behandeling. Ook bepaalt de Wet BIG dat onder strikte voorwaarden een zelfstandig bevoegde zorgaanbieder het verrichten van een voorbehouden handeling mag delegeren aan een andere zorgverlener. Zo mag een tandarts hiertoe een opdracht geven aan een tandarts in opleiding of aan een mondhygiënist. Als een tandarts handelt in strijd met deze regeling is hij hierop niet alleen tuchtrechtelijk aan te spreken, maar maakt hij zich tevens schuldig aan een strafbaar feit. Voor de IGJ is het delegeren van voorbehouden handelingen in de mondzorg een belangrijk onderwerp in het kader van het toezicht.

Daarnaast is in de Wet BIG het tuchtrecht geregeld met als primair doel het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de zorg. Door aangeklaagde zorgverleners wordt een tuchtprocedure echter vaak als een straf(zaak) ervaren. Onder andere een patiënt, een naaste of nabestaande, de IGJ, een werkgever of een collega kan een klacht indienen bij het regionaal tuchtcollege tegen een beroepsbeoefenaar ten aanzien van zijn handelen of nalaten.

Het regionaal tuchtcollege beoordeelt of een BIG-geregistreerde zorgverlener heeft gehandeld zoals van een redelijk handelende of redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Het regionale tuchtcollege bestaat uit een voorzitter uit de rechterlijke macht, drie leden-beroepsgenoten en een jurist. Als zij van oordeel zijn dat de ingediende klacht gegrond is, dan kan aan de beroepsbeoefenaar een maatregel worden opgelegd, zoals een waarschuwing of een berisping. De beroepsbeoefenaar kan zelfs geschorst worden of worden doorgehaald in het BIG-register, met publicatie van de maatregel tot gevolg. De twee laatstgenoemde maatregelen zijn echter uitzonderlijk en komen niet vaak voor. Er is een beroepsmogelijkheid bij het Centraal Tuchtcollege in Den Haag. Het is voor de aangeklaagde zorgverlener mogelijk om tegen iedere beslissing in beroep te gaan, terwijl voor de klagende partij deze mogelijkheid alleen open ligt voor zover een klacht(onderdeel) ongegrond is verklaard.

Wkkgz

De Wkkgz is op 1 januari 2016 in werking getreden. Deze wet heeft tot doel om de kwaliteit van de zorg te bewaken en te bevorderen en de positie van een patiënt (in de Wkkgz wordt de patiënt cliënt genoemd) te versterken.

De Wkkgz bevat verplichtingen voor zorgaanbieders met een eigen praktijk, met of zonder personeel en zorgaanbieders die als opdrachtnemer (zzp’er) werkzaam zijn. De wet bevat voorts kwaliteitsverplichtingen en een verplichte regeling voor klachten en geschillen. Zo is in de Wkkgz vastgelegd dat een incident altijd intern gemeld, geregistreerd en onderzocht moet worden volgens een zogenoemde Veilig Melden (VIM)-procedure. Een incident is een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van zorg en die heeft geleid, kan leiden of had kunnen leiden tot merkbare gevolgen voor een patiënt. Als een incident merkbare gevolgen heeft gehad voor de patiënt of deze nog kan hebben, dan moet de zorgaanbieder hem direct informeren over de aard en toedracht van het incident en de genomen maatregelen. Hij moet in dat geval hiervan ook notities opnemen in zijn dossier en het tijdstip van het incident en de naam van de betrokken zorgverleners vermelden. Als een incident heeft geleid tot ernstige schade of het overlijden van de patiënt, dan is er sprake van een calamiteit. De zorgaanbieder moet hiervan binnen drie werkdagen na ontdekking melding doen bij de IGJ.

Een andere kwaliteitsbepaling in de Wkkgz is de vergewisplicht van een zorgaanbieder: voor het aannemen van een nieuwe werknemer of opdrachtnemer dient de praktijkhouder na te gaan of de kandidaat-zorgverlener geschikt is om zorg aan zijn patiënten te verlenen. Hiervoor moet de zorgaanbieder in elk geval informatie inwinnen over het functioneren bij voormalige werkgever(s)/opdrachtgever(s).

Als een zorgaanbieder een overeenkomst met een zorgverlener niet voortzet wegens ernstig disfunctioneren van de zorgverlener, dan heeft hij een meldplicht bij de IGJ. Dat is ook het geval wanneer sprake is van geweld in de zorgrelatie.

De Wkkgz verplicht een zorgaanbieder tot het hebben van een regeling voor het afwikkelen van klachten, een onafhankelijke klachtenfunctionaris en aansluiting bij een door de minister erkende geschilleninstantie. De meeste tandartsen/mondzorgpraktijken hebben dit belegd bij de KNMT (en voorheen de ANT). Bemiddeling door een klachtenfunctionaris staat centraal. Tandartsen/mondzorgpraktijken zijn in de regel aangesloten bij de Stichting Geschilleninstantie Mondzorg (SGIM). De klager kan hier na een niet-bevredigende bemiddeling zijn klacht (als geschil) aanmelden. De klagende partij kan daarbij voorts een schadevergoeding tot 25.000 euro vorderen. De geschilleninstantie geeft haar oordeel in de vorm van een bindend advies. Hiertegen is geen hoger beroep mogelijk. Wel bestaat de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken om vernietiging van het advies wegens schending van de beginselen van een zorgvuldige procedure. De rechter mag een dergelijk verzoek uitsluitend marginaal toetsen. Dit komt dan ook zelden voor.

Mogelijkheden ontevreden patiënt

Een patiënt kan verschillende stappen ondernemen bij onvrede over de zorgverlener/zorginstelling en/of behandeling, namelijk:

  • De patiënt kan een melding maken bij de IGJ via het Landelijk Meldpunt Zorg. De IGJ zal de melding onderzoeken.
  • Ook kan hij een klacht indienen op basis van de Wkkgz-klachtenregeling, waarna bij blijvende onvrede of de wens voor een schadevergoeding, de klacht kan uitmonden in een geschil bij een geschilleninstantie.
  • Tegen een BIG-geregistreerde zorgverlener kan hij een tuchtklacht indienen bij een regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg. Bij sommige beroepsgroepen/beroepsverenigingen bestaat ook de mogelijkheid tot het indienen van een (tucht)klacht op grond van verenigingstuchtrecht;
  • Als de patiënt van mening is dat hij schade heeft geleden als gevolg van het handelen (of nalaten) van de zorgverlener, waarvoor hij een compensatie dient te ontvangen, kan hij de zorgverlener aansprakelijk stellen. Een aansprakelijkstelling wordt ook wel claim genoemd. Deze worden in de regel behandeld door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. In het laatste geval is het gebruikelijk dat een medisch adviseur op basis van het medisch dossier beoordeelt of er sprake is van onzorgvuldig handelen en of er voldoende causaal verband is tussen de ontstane schade en het handelen van de zorgverlener. Zoals gezegd kan ook op basis van de Wkkgz-klachten- en geschillenregeling een claim worden behandeld.

Het is in alle bovenstaande gevallen verstandig om als mondzorgverlener juridische hulp in te schakelen. In geval van een claim is het belangrijk deze direct door te sturen naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

Belang van medisch dossier

Het valt op dat in de mondzorg veel claims en (tucht)klachten verband houden met een gebrekkige informatievoorziening. Het gaat er in die gevallen met name om dat de (onbesproken) risico’s (die vervolgens zijn ingetreden) en de kosten van de behandeling niet duidelijk zijn besproken. In sommige gevallen heeft de patiënt ook geen begroting gehad, terwijl dat verplicht is bij een voorgenomen behandeling van 250 euro en hoger. Vervolgens is het opvallend te noemen dat als een klacht of claim gegrond wordt verklaard c.q. wordt toegekend, dit vaak het gevolg is van gebrekkige dossiervoering, dus verslaglegging op de patiëntkaart, foto’s enzovoorts. Daardoor kan de beoordelende instantie niet of onvoldoende vaststellen welke informatie er gegeven is. Er wordt in voorkomende gevallen van uitgegaan dat er onvoldoende geïnformeerd is met gevolgen voor de geldigheid van de toestemming. Het medisch dossier (de patiëntenkaart) is immers de basis waarop klachten en claims worden beoordeeld. Als dit niet of onvoldoende op orde is, dan kan dat leiden tot een gegronde klacht of toekenning van een claim.

Investering in een medisch dossier is dus van groot belang. Het leidt tot betere zorg en hogere patiënttevredenheid. Het geeft de zorgverlener bovendien een betere positie bij geschillen met patiënten, collega’s en zorgverzekeraars. Het kost vooraf misschien wat meer tijd, maar deze investering zal zich terugbetalen.

Verslag door Yvette in ’t Velt voor dental INFO van de presentatie ‘Grip op gezondheidsrecht’ door Kim Waldron tijdens Mondzorgpraktijk Anno Nu 2020.
Mr. Kim Waldron is jurist gezondheidsrecht bij VvAA.

Bekijk ook de video Grip op zorgwetgeving

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving