Onderzoekers hebben een gebied in de hersenen van muizen ontdekt dat hun gevoel van pijn kan controleren. Dit kan uiteindelijk leiden tot nieuwe pijnstillende medicijnen voor mensen.
Tandartsen schrijven vaak opioïden voor
Tandartsen staan op de tweede plek wat betreft het voorschrijven van opioïden met 12% van alle recepten in Amerika. Deze medicijnen zijn echter erg verslavend en worden vaak misbruikt. Onderzoekers blijven daarom zoeken naar alternatieven.
Pijnverlies zonder bewustzijnsverlies
Algemene anesthesie kan pijnverlies veroorzaken onafhankelijk van bewustzijnsverlies, maar de onderliggende mechanismen zijn nog onduidelijk. Senior auteur Fan Wang, professor neurobiologie, zegt dat mensen echt geloven “dat er een centrale plek is om pijn te verlichten” en dat het de vraag is waar dit precies is.
Regio’s schakelen pijn in en uit
“De meeste van de eerdere onderzoeken ware gericht op welke regio’s door pijn zijn ingeschakeld” zei Wang. “Maar er zijn zoveel regio’s die pijn verwerken, dat je ze allemaal moet uitschakelen om pijn te stoppen.”
De amygdala schakelt pijn uit
Een onderzoeksteam van Duke University heeft een hersengebied in muizen gevonden dat pijn uitschakelt. Het bevindt zich in de amygdala, de thuisbasis van negatieve emoties en reacties als de vecht- of vluchtreactie en algemene angst. Algemene anesthesie activeert een specifiek subset van remmende neuronen in dit deel van de hersenen.
Onderzoek met muizen
Voor de studie kregen muizen een milde pijnstimulus zodat de door pijn geactiveerde hersengebieden in kaart konden worden gebracht. De wetenschappers ontdekten dat minstens 16 hersencentra die sensorische of emotionele aspecten van pijn verwerken remmende input kregen van de centrale amygdala neuronen die geactiveerd worden door algemene anesthesie (CeAGA).
Optogenetica zet zelfverzorgende gedrag uit
Ook activeerden ze met licht een kleine populatie cellen in de hersenen met behulp van een technologie genaamd optogenetica. De onderzoekers ontdekten dat ze hiermee het zelfverzorgende gedrag van een muis dat ze laten zien wanneer ze zich ongemakkelijk voelen ineens kunnen uitschakelen door de CeAGA-neuronen te activeren.
“Het is zo ingrijpend”, zei Wang. “Ze stoppen gewoon onmiddellijk met likken en wrijven.” Zodra de neuronen niet meer werden geactiveerd reageerden de muizen alsof ze werden getroffen door iets hevig of dat de pijn was teruggekeerd.
Verlichten van chronische pijn
Dit toont aan dat de CeAGA mogelijk een “potentieel krachtig therapeutisch doelwit voor het verlichten van chronische pijn” is, aldus de onderzoekers. Ze gaan nu op zoek naar medicijnen die alleen deze cellen kunnen activeren om pijn te onderdrukken als toekomstige pijnstillers.
Verder onderzoek nodig
Het is echter nog niet duidelijk hoe het precies werkt en of het aanhoudende activeren van CeAGA-neuronen verslavend is. Verder onderzoek is nodig om dit uit te vinden en om moleculen te vinden die selectief deze neuronen kunnen activeren zonder het bewustzijnsverlies van algemene anesthesie te veroorzaken.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2016/06/faalangst.jpg230400anitatesthttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svganitatest2021-06-14 09:00:592021-05-31 12:30:32Hersengebied gevonden dat pijn uit kan zetten
Om prikaccidenten te voorkomen is het recappen van injectienaalden (het na gebruik terugzetten van de dop op de naald) al jaren geleden verboden. In de praktijk blijkt echter recappen nog gebruikt te worden. Wat is het risico van prikaccidenten en welke alternatieven zijn er inmiddels voor het recappen?
Wet- en regelgeving
Het verbod op recappen is in Nederland vastgelegd in het Arbobesluit (artikel 4.97, lid d). Opmerkelijk is dat het Arbobesluit alleen van toepassing is op medewerkers in loondienst. Zelfstandigen vallen niet onder het Arbobesluit en mogen dus wel recappen. Dit terwijl het recappen volgens de Europese Richtlijn duidelijk verboden is. In de Richtlijn Infectiepreventie in mondzorgpraktijken van de KNMT is ook opgenomen dat recappen door mondzorgverleners in loondienst niet is toegestaan.
Prikaccidenten
Er vinden nog altijd veel prikaccidenten plaats. In de eerste helft van 2019 zijn door tandartspraktijken 316 prikaccidenten gemeld bij Prikpunt, het meldpunt voor prikaccidenten waarbij de KNMT is aangesloten. Hiervan was in 127 gevallen sprake van een verdovingsnaald. De meeste ongevallen hangen samen met recappen. De hoes laat los bij het verwijderen van de naald of wordt doorboord door de naald.
Risico’s bij prikaccidenten
Als je je prikt aan een gebruikte naald, moet je dit altijd serieus nemen. Door het bloedcontact loop je kans op besmetting met een ziekteverwekker. Het kan dan gaan om ernstige ziekten zoals hepatitis B (HBV), hepatitis C (HCV) of het humaan immunodeficiëntievirus (hiv).
Hoe hoog het risico is, hangt ervan af of er bloed zichtbaar is. Is er geen zichtbaar bloed, dan is er sprake van een accident met een laag risico. Er is dan overigens wel nog kans op besmetting met hepatitis B. Als er wel zichtbaar bloed is, dan wordt er gesproken van een prikaccident met een hoog risico. Je kunt besmet raken met hepatitis B, hepatitis C en hiv.
Vaccinatie tegen hepatitis B
Om te voorkomen dat je hepatitis B oploopt, kun je je laten vaccineren. Kinderen die geboren zijn na 1 augustus 2011 krijgen een vaccinatie tegen hepatitis B aangeboden via het Rijksvaccinatieprogramma. Tegen hepatitis C en hiv is geen vaccin beschikbaar.
Als je in de mondzorg werkt en risicohandelingen uitvoert, moet je gevaccineerd zijn tegen hepatitis B, zodat je zelf beschermd bent en het virus ook niet kan overdragen op patiënten. Het vaccineren gebeurt via de werkgever. Van elke medewerker die risicohandelingen uitvoert moet in de praktijk een kopie van het vaccinatiebewijs aanwezig zijn en de titerbepaling waaruit blijkt dat er voldoende antistoffen tegen hepatitis B in het bloed zitten. Iemand is beschermd als de titerbepaling meer dan 100 IE/l bedraagt. In 2018 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek onder mondzorgpraktijken gedaan om te zien of medewerkers die risicohandelingen uitvoeren voldoende beschermd zijn tegen hepatitis B. Daaruit bleek dat een groot deel van de praktijken niet kon aantonen dat de titerbepaling van alle medewerkers voldoende was. Totdat aangetoond was dat de titerbepaling in orde was, mochten zij geen risicohandelingen meer uitvoeren.
Accidenten voorkomen
Prikaccidenten kunnen vaak voorkomen worden door geconcentreerd te werken en goed op te letten bij het toedienen van injecties en het schoonmaken van scherpe instrumenten.
Ook als je bij een plaatselijke verdoving wil kunnen bijspuiten, is recappen niet toegestaan. Leg in dat geval de injectiespuit op veilige afstand, het liefst in een tray met een doorzichtig deksel.
Alternatieven voor recappen
Volgens het Arbobesluit moet op plaatsen waar prikaccidenten substantieel voorkomen gebruik gemaakt worden van veilige naaldsystemen, waarbij de naald bijvoorbeeld met een verschuifbare hoes kan worden afgeschermd. Daarnaast kan door het gebruik van naaldcontainers de kans op accidenten verkleind worden. Deze containers moeten zo veel mogelijk binnen handbereik geplaatst worden. Op de markt zijn verschillende alternatieven voor recappen verkrijgbaar die de veiligheid in belangrijke mate vergroten, zoals:
Ultra Safety Plus Twist
Septodont Ultra Safety Plus Twist beschermt zowel de tandarts, het personeel als de patiënt tegen onnodige prikaccidenten en voldoet aan de nieuwste voorschriften, opgesteld door onder ander het WHO. Daarnaast is deze upgrade voorzien van een gepatenteerd intuïtief vergrendelsysteem. Beschikbaar met steriele handvatten voor eenmalig gebruik of met steriliseerbare handvatten, conform de meest recente wetgeving en zonder ingewikkelde leerprocedure.
Safe-Point naaldenverwijderaar
Bij de Safe-Point naaldenverwijderaar wordt de gebruikte spuit in de naaldinvoer gestoken, waarna door een intern mechanisme de naald wordt vastgegrepen en van de spuit wordt losgeschroefd. De naald wordt vervolgens automatisch in de naaldcontainer gedeponeerd.
Miramatic holder
De miramatic holder is een veiligheidshouder waarin de naald verticaal geplaatst kan worden. Zowel het plaatsen als het er weer uitnemen kan met één hand gedaan worden, waardoor er minder risico op prikaccidenten is. Met dit hulpmiddel is recappen veiliger, maar er wordt dus nog wel gerecapt.
Wegwerpspuiten
Tenslotte is het ook mogelijk om met wegwerpspuiten te werpen, waardoor je het probleem van wel of niet recappen helemaal niet hebt. Dit is echter geen duurzame methode en levert veel extra afval op.
NeedleOff
Het Nederlandse NeedleOff biedt een universele, praktische oplossing voor het verbod op recappen. Het invoeren van de gebruikte naald en het vasthouden van de spuit is voldoende. NeedleOff omklemt naald en draait die gemotoriseerd af. Na het uitnemen van de spuit valt de naald veilig in de geïntegreerde Sharptainer. NeedleOff werkt met alle dentale schroefnaalden, en alle injectiespuiten met bereikbare naaldhub en een rechte aansluiting.
Wat te doen na een prikaccident?
Als je je ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch prikt, dan moet je het volgende doen.
Laat het wondje goed bloeden door het uit te knijpen.
Spoel het wondje uit met water en desinfecteer het.
Neem zo snel mogelijk contact op met een (arbo)arts (bij voorkeur binnen 2 uur, maar uiterlijk binnen 72 uur).
Noteer zoveel mogelijk gegevens van de ‘bron’ van het bloed.
Geef het accident door aan je werkgever, die het vervolgens bij de Arbeidsinspectie moet melden.
Richtlijn prikaccidenten
De RIVM heeft een Richtlijn prikaccidenten opgesteld, waarmee op gestructureerde wijze kan worden ingeschat wat het risico is op infectie met hepatitis B, hepatitis C en hiv na het accident. Aan de hand van het geconstateerde risico worden hierin vervolgens maatregelen geadviseerd om je tegen de infectie te beschermen.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2012/11/Alternatieven-voor-recappen-om-prikaccidenten-te-voorkomen.jpg230400Anita test Testhttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgAnita test Test2021-06-14 00:00:002024-06-07 16:02:11Alternatieven voor recappen om prikaccidenten te voorkomen
Door systematisch documenteren van verrichtingen, is er een goed beeld ontstaan van de manier waarop het revascularisatieproces na een transalveolaire transplantatie van gebitselementen met een open apex idealiter kan verlopen. Verslag van de lezing van Edwin Eggink over revascularisatie: casussen en procedure.
Leren van indicaties, het behandelproces en resultaat
Met het aanbreken van het AVG-tijdperk lijkt het administreren en documenteren van de patiëntenbehandeling meer een last dan een lust geworden. Maar door ons handelen netjes vast te leggen, kunnen we leren van de indicaties, het behandelproces en het resultaat op de lange termijn. Revascularisatie is van de huidige behandelmodaliteiten een lastig te doorgronden proces in de endodontologie. Door bij de verwijspraktijk Proclin Rotterdam de verrichtingen systematisch te documenteren, is er een grote bron aan informatie opgebouwd. Op basis hiervan is er inmiddels een goed beeld ontstaan van de manier waarop het revascularisatieproces na een transalveolaire transplantatie van gebitselementen met een open apex idealiter kan verlopen. Dat helpt ons om afwijkingen in het verloop van een revascularisatie sneller te onderkennen en maatregelen te nemen, zodat de kans op een positieve uitkomst uiteindelijk voorspelbaar wordt.
Hans Genet was een belangrijke man voor de ontwikkeling van de endodontologie.
Hij stond voor drie hoofdzaken:
Het verbeteren van de kwaliteit van de endodontische behandeling in de algemene praktijk. Dit deed hij door het bedenken van een simpel behandelprotocol wat op de universiteiten onderwezen werd.
Goed (postacademisch) onderwijs.
Toepasbare en goed uitgevoerde klinische studies.
Hans Genet overleed toen Edwin Eggink zijn tandheelkundestudie begon. Hij zorgde ervoor dat de endo ‘van hocuspocus gedoe met rare chemicaliën’ een frisse en efficiënte behandeling werd. Genet was voorstander van practice based research: onderzoek wat we direct in de praktijk kunnen toepassen.
Bij Proclin Rotterdam, waar Eggink werkzaam is, wordt ook aan practice based research gedaan. Zij proberen zo veel mogelijk data te verzamelen van patiënten en dit te gebruiken om hier conclusies aan te verbinden. Bij iedere patiënt wordt in de kaart middels een # en een steekwoord, bijvoorbeeld #autotransplantatie, aangegeven om wat voor behandeling het gaat . Zo kan in het systeem makkelijk gezocht worden en zijn de patiënten wat meer gestructureerd in beeld. Het bestand bestaat nu uit ongeveer 60.000 patiënten.
Eén van de onderwerpen waar zij gegevens over verzamelen is de revascularisatie. Binnen de praktijk komen ze dit op twee manieren tegen:
Na een trauma
Bij autotransplantatie
Casussen trauma en revitalisatie
Een casus over trauma en revitalisatie wordt besproken.
Casus
Een jongen die gevallen is. Er was sprake van een ongecompliceerde kroonfractuur van de 21. De tandarts heeft het afgebroken stukje weer teruggezet en de tijd daarna bleef de 21 erg gevoelig bij koude. De tandarts heeft een afwachtend beleid aangehouden. De koude gevoeligheid nam af, maar werd vervangen door gevoeligheid bij bijten. De patiënt werd verwezen voor een endodontische behandeling van de 21.
Op de solo is een zwarting te zien en een onafgevormde radix van de 21. De diagnose die gesteld werd, was een pijnlijke parodontitis apicalis. De therapie die gekozen werd, was de revascularisatie.
Het element werd geopend, gespoeld met natriumhypochloriet (NaOCl), vervolgens met EDTA en daarna werd het afgesloten met cavit en glasionomeer.
Zes maanden later werd een nieuwe solo gemaakt waarop te zien was dat de radiolucentie verdwenen was en dat de apex verder af werd gevormd. Daarnaast is obliteratie van het kanaal zichtbaar. Op de controle na twee jaar is het volledige element geoblitereerd.
De revasculatisatie is nu een ‘hot topic’ waar de tijdschriften mee vol staan, maar de eerste artikelen hierover zijn al uit de jaren 60. Een voorbeeld is het artikel van Nygaard Ostby uit 1961. Zij verzamelden een aantal niet afgevormde elementen met een parodontitis apicalis. Deze werden intern gereinigd, gespoeld met EDTA, een apicale bloeding werd geïnduceerd en daarna werden ze afgesloten.
De verschillende elementen werden op verschillende tijdstippen geëxtraheerd. Bij de elementen die relatief snel getrokken werden, zagen zij dat de bloedprop werd vervangen door granulatieweefsel. Later werd dit omgezet in fibreus bindweefsel en bij de elementen die jaren gefunctioneerd hadden, werd zelfs tertiair dentine gevonden.
Na 2 maanden
Na 6 maanden
Na 12 maanden
Na 24 maanden
Het element werd geopend, gespoeld met natriumhypochloriet (NaOCl), vervolgens met EDTA en daarna werd het afgesloten met cavit en glasionomeer.
Zes maanden later werd een nieuwe solo gemaakt waarop te zien was dat de radiolucentie verdwenen was en dat de apex verder af werd gevormd. Daarnaast is obliteratie van het kanaal zichtbaar. Op de controle na twee jaar is het volledige element geoblitereerd.
Geen obliteratie ingroei bot, 0 maanden
Geen obliteratie ingroei bot, 36 maanden
De revasculatisatie is nu een ‘hot topic’ waar de tijdschriften mee vol staan, maar de eerste artikelen hierover zijn al uit de jaren 60. Een voorbeeld is het artikel van Nygaard Ostby uit 1961. Zij verzamelden een aantal niet afgevormde elementen met een parodontitis apicalis. Deze werden intern gereinigd, gespoeld met EDTA, een apicale bloeding werd geïnduceerd en daarna werden ze afgesloten.
De verschillende elementen werden op verschillende tijdstippen geëxtraheerd. Bij de elementen die relatief snel getrokken werden, zagen zij dat de bloedprop werd vervangen door granulatieweefsel. Later werd dit omgezet in fibreus bindweefsel en bij de elementen die jaren gefunctioneerd hadden, werd zelfs tertiair dentine gevonden.
Wat is revascularisatie nu precies?
Er is vaak verwarring over wat revascularisatie nu precies is. Er zijn dan ook meerdere termen die door elkaar gebruikt worden, maar die wel andere betekenissen hebben.
Regeneratie is een procedure om op een biologische manier beschadigde tandstructuren (waaronder dentine en de pulpa) te vervangen
Revascularisatie is het opnieuw laten ontstaan van de bloedvoorziening in (onafgevormde) elementen
Revitalisatie is de ingroei van weefsel wat niet hetzelfde hoeft te zijn als het weefsel wat verloren is gegaan
De European Society of Endodontologie (ESE) heeft in haar ‘position statement’ ervoor gekozen om de term ‘revitalisatie’ te gebruiken en dit te zien als een alternatief voor de apexifikatie van onafgevormde elementen.
Bij het uitvoeren van de revitalisatiebehandeling kunnen verschillende uitkomsten gevonden worden. Zo wordt in 90% van de gevallen apicale genezing gezien. Dit wil zeggen het verdwijnen van een eventuele zwarting aan de apex met bijbehorende klachten. In ongeveer 80% van de gevallen wordt apicale afvorming gezien en bij 75% wordt enige mate van obliteratie gevonden.
Procedure revitalisatie
De procedure van de revitalisatie in stapjes doorgenomen:
– Het element openen zonder anesthesie
Dit omdat je een apicale bloeding wilt creëren en de vasoconstrictie als gevolg van de verdoving niet wenselijk is. Daarnaast wordt het makkelijker om zo de juiste lengte te bepalen en kan rekening gehouden worden met vitaal weefsel wat apicaal nog aanwezig kan zijn.
– Op werklengte spoelen met NaOCl (minder dan 3% oplossing)
Deze concentratie zorgt voor het behoud van stamcellen en heeft voldoende desinfecterende werking om bacteriën aan te pakken.
– Bij een element met symptomen (fistel of pusafvloed) wordt calciumhydroxide (Ca(OH)2) ingesloten
Dit wordt met name ingesloten als de infectie al langer bestaat. Belangrijk is dat de Ca(OH)2 op waterbasis is, omdat siliconenbasis heel lastig uit het kanaal te verwijderen is.
– Tijdelijke afsluiting (voor drie weken) met cavit en glasionomeer
– Opnieuw openen en uitgebreid de Ca(OH)2 wegspoelen met steriele zoutoplossing of EDTA 17%
Kies hiervoor geen NaOCl omdat dit toxischer is voor de eventuele stamcellen die apicaal aanwezig zijn. De laatste spoeling moet altijd met EDTA gebeuren. Dit heeft namelijk de eigenschap om door decalcificatie van het dentine collageen vezels bloot te leggen en groeifactoren te stimuleren, waardoor nieuwe cellen zich tot odontoblast-achtigen kunnen differentiëren.
– Creëren van een apicale bloeding
Hierdoor vult het kanaal zich met een bloedstolsel. Dit dient als matrix voor de ingroei van nieuw weefsel.
– Afsluiten van het element
Dit kan met Biodentine of MTA , maar deze twee willen nog wel eens verkleuring geven. Daarom als alternatief cavit en glasionomeer.
– Controle na 3 maanden
Als het goed is, is nu een start van de apicale genezing zichtbaar. De zwarting moet in ieder geval weg zijn.
– Ieder half jaar opvolgen
Laten slagen revascularisatie
Om de behandeling te laten slagen zijn twee effecten van belang:
Desinfectie van het kanaal.
Demineralisatie van het dentine en daardoor het vrijkomen van eiwitten die stamcellen helpen te differentiëren.
In Amerika wordt in plaats van Ca(OH)2 triple antibiotic paste (TAP) in het wortelkanaal aangebracht. Dit wordt middels een medium en een lentulo naald in het kanaal aangebracht. Het voordeel van Ca(OH)2 is dat het ook zorgt voor demineralisatie, wat TAP niet doet. Daarnaast is Ca(OH)2 veel makkelijker weg te spoelen uit het kanaal. Van de TAP blijft 80% achter in het kanaal aangezien één van de gebruikte antibiotica met het dentine bindt.
Niet alle elementen komen in aanmerking voor revascularisatie.
Een aantal spelregels:
Elementen die dusdanig beschadigd zijn waarbij een stiftopbouw nodig is, zijn ongeschikt.
Hoe groter de apicale diameter, hoe groter de kans op succes.
Hier zijn stamcellen in grotere mate aanwezig.
Hoe langer de infectie bestaat, hoe kleiner de kans op succes.
Het resultaat is het beste in de eerste paar weken na het trauma. Wanneer weken maanden worden, wordt de kans steeds kleiner.
Het kan zijn dat, ondanks een zwarting, apicaal en nog wel vitaal weefsel in het element aanwezig is. Daarnaast bevinden de meeste stamcellen zich in de apicale papilla.
Door Lovelace werd aangetoond dat de stamcellen uit deze papilla zich ook bevinden in het bloedstolsel apicaal wat gecreëerd wordt tijdens revascularisatie. Hij behandelde een aantal kinderen met een apicaal probleem. Hij maakte de elementen intern schoon en behandelde deze vervolgens met TAP. Dit werd in de tweede zitting verwijderd met fysiologisch zout en hij creëerde de apicale bloeding. Vervolgens nam hij samples van het fysiologische zout waarmee gespoeld was, van de bloeding apicaal en hij nam bloed af uit de arm. Hij testte vervolgens of er celmarkers aanwezig waren die kenmerkend waren voor de stamcellen uit de apicale papilla. Hij vond deze in het fysiologische zout, maar nog veel meer in de apicale bloeding. Hiermee toonde hij aan dat de cellen het wortelkanaal in bewegen.
Revascularisatie bij autotransplantaten
Revascularisatie speelt niet alleen bij trauma een rol, maar ook bij het uitvoeren van autotransplantaten. In 1990 werden hier al onderzoeken naar uitgevoerd door Andreasen en hieruit weten we dat deze het beste slagen als de apex 2/3 tot ¾ afgevormd is.
Zo werd er een onderzoek gedaan bij apen waarbij een aantal elementen werden getransplanteerd. Er werd een onderscheid gemaakt tussen niet afgevormde, afgevormde en volwassen elementen. Ze werden allemaal ongeveer 18 minuten buiten de mond bewaard en daarna terug geplaatst. Na acht weken werden de elementen geëxtraheerd. Bij de onafgevormde elementen zagen ze vervolgens zeven tot acht millimeter ingroei van pulpaweefsel. Bij de volwassen elementen zagen ze geen ingroei.
Laureys bedacht toen dat bij afgevormde elementen een deel van de apex weg gehaald kon worden, zodat opnieuw een open apex ontstaat. Uit dit onderzoek bleek dat als de apex groter was dan drie millimeter er al sprake was van weefsel ingroei. Dit bleek in de praktijk toch niet helemaal te kloppen. Veel van deze elementen vertoonden klinisch apicale zwartingen.
Skoglund en Tronstad deden een onderzoek waarbij 65 onafgevormde eenkanalige elementen werden geëxtraheerd en getransplanteerd.
Zij vonden na vier dagen bij het foramen gevasculariseerd weefsel, na tien dagen in het onderste 2/3 deel, na 30 dagen was het hele wortelkanaal gerevasculariseerd en na 180 dagen vonden ze ook ingroei van alveolair bot. Bijzonderheid was dat wanneer de bloedvoorziening na vier dagen hersteld was, het element zich identiek gedroeg als de controle elementen. De apex werd normaal afgevormd alsof er nooit iets gebeurd was.
Obliteratie volledig, 0 maanden
Obliteratie volledig, 6 maanden
Obliteratie volledig, 12 maanden
Obliteratie volledig, 28 maanden
Als het mis gaat
Het gaat ook wel eens mis. Eén van de dingen die mis kan gaan is het optreden van externe ontstekingsresorptie. Daarom is opvolging ook zo belangrijk. Bij het zien van deze resorptie zal direct ingegrepen moet worden middels een endodontische behandeling.
Edwin en zijn collega’s hebben inmiddels een database opgericht met daarin alle gevallen van autotransplantatie. Daarin houden zij bij wat de indicatie was en registreren ze onder andere de obliteratiegraad.
In totaal zitten er nu 145 bovenpremolaren in deze database met een transplantatiedatum van meer dan twee jaar geleden. Dit waren allemaal onafgevormde elementen.
Hiervan hadden zij van 92 gevallen ook een opvolging na twee jaar.
De obliteratie verdeelden zij in meerdere categorieën:
tot 1/3
1/3 tot 2/3
meer dan 2/3
volledig geoblitereerd
In de meeste gevallen zien zij een volledig geoblitereerd element.
In een enkel geval is er zelfs kaakbot in het element gegroeid. Er zit daarbij een parodontaal ligament aan de binnenkant van het element tussen het ingegroeide kaakbot en het dentine. Deze elementen zijn niet ankylotisch en kunnen nog normaal orthodontisch verplaatst worden.
Grafiek: obliteratie premolaren database
Op het moment dat een autotransplantaat niet slaagt, zal er een zwarting apicaal ontstaan. Er wordt dan alsnog geprobeerd apexcificatie te krijgen door revascularisatie. Mocht ook dit niet lukken dan wordt de Ca(OH)2 in het kanaal vervangen voor MTA.
Conclusie: is revascularisatie voorspelbaar?
Ja, als je je houdt aan de juiste spelregels:
Het moet een onafgevormd element zijn
Het element moet restauratief goed te behouden zijn
De procedure moet op de juiste manier gevolgd worden
Er moeten adequate controlemomenten plaats vinden:
– na drie tot zes weken treedt de eerste eerste genezing op
– na drie maanden is meestal de eerste afvorming zichtbaar
– na één jaar
Edwin Eggink rondde in 1994 zijn studie tandheelkunde af om vervolgens in 1997 af te studeren als tandarts-endodontoloog, beide aan het ACTA in Amsterdam. Tot 2009 heeft hij zijn verwijspraktijk voor endodontologie gecombineerd met een algemene praktijk. In maart 2009 startte hij EndoRotterdam, een verwijspraktijk voor endodontologie waar zowel tandarts-endodontologen als tandartsen met een specifieke affiniteit voor de endodontologie werken. Daarnaast ontstond er een nauwe samenwerking met de Kliniek voor Parodontologie Rotterdam en PRO-Rotterdam, wat heeft geleid tot de oprichting van Proclin Rotterdam. In de loop der jaren verzorgde Edwin diverse lezingen, cursussen en publicaties, gezamenlijk met zijn collega’s Dick Barendregt, Manfred Leunisse en Marcel Linssen, helemaal gewijd aan het autotransplanteren.
Verslag voor dental INFO door tandarts Paulien Buijs van de lezing van Edwin Eggink tijdens het NVvE-congres De endo start.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2020/01/genezing.jpg230400anitatesthttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svganitatest2021-06-07 15:32:032021-06-07 16:16:14Is genezing na revascularisatie in de endodontie voorspelbaar?
De ‘COVID-19 geschiedenis’ en alle voortdurende ontwikkelingen heeft ervoor gezorgd dat een gepland symposium ‘Deep dive abnormale tandontwikkeling’ van maart 2020 op de langere termijn is verschoven. SCEM wilde de doelgroep van o.a. preventieassistenten toch van relevante beroepsinformatie voorzien en organiseerde begin van het jaar, op donderdag 7 januari 2021 een webinar.
Als gepromoveerd psycholoog met paramedische kennis als praktizerend mondhygiënist mocht ik nader ingaan op de psychische gevolgen van abnormale tandontwikkeling voor het kind en zijn of haar omgeving.
Voor wie is het een probleem en wat is de impact?
Bij een probleembenadering, in dit geval abnormale tandontwikkeling en psychische effecten, rijst de vraag: “Voor wie is het een probleem en wat is de impact?
In eerste instantie is het van belang om zowel de door anderen geobserveerde als de door het kind zelf ervaren gebitssituatie inzichtelijk te maken. De volgende vraag is dan welke reacties dit oproept en hoe dit van invloed kan zijn op het kind en de omgeving. Een kort interactief reflectie-moment volgde, waarbij enkele deelnemers via de chat hun gedachten verwoorden over welke problemen of impact een kind dat een abnormale tandontwikkeling heeft volgens hen zou kunnen ervaren. ‘Een teruggetrokken houding’, ‘stilletjes of verlegen zijn’, ‘verdrietig of licht depressief’, ‘angstig’ en ‘pesten’ passeerden de revue. En op de vraag wat zij dan zouden doen of reageren als een kind met een afwijkende mondsituatie in de praktijk komt, werden ‘vragen naar het kind’, ‘luisteren’ en vooral ‘positief benaderen en complimenteren’ genoemd.
Buiten-gewoon gebit casus
Om een kijkje te geven in een bijzondere ervaring uit de praktijk van tandarts Khee Hian Phoa, deelde hij deze buiten-gewoon gebit casus via een video-boodschap.
Een jongetje met zijn ouders meldde zich bij mij op het Centrum voor Bijzondere Tandheelkunde met de vraag of ik iets aan zijn haaientanden kon doen. Hij was 11 jaar oud en zou binnenkort naar een nieuwe middelbare school gaan en hij kreeg nu toch best wel vaak opmerkingen over zijn tandjes.
Hij bleek Ectodermale Dysplasie te hebben, dat is een syndroom wat in 1:100.000 gevallen voorkomt. Het gaat gepaard met missende gebitselementen en de gebitselementen die er wel zijn hebben ook een conische vorm, er is een kleinere zweet functie, er is vlassig haar, de nagels zijn ook anders en er is vaak een puilend voorhoofd.
We besloten – mede gezien zijn leeftijd – met zo min mogelijk slijpen “normalere” tanden te gaan maken door middel van het aan brengen van composiet vulmateriaal.
Intussen zijn er meerdere mooie minimaal invasieve behandel technieken gekomen.
Op latere leeftijd (vanaf 18 jaar) kan dan eventueel een definitiever plan gemaakt worden met implantaten en veneers.
Dat hij er blij mee was, was erg fijn, maar in een gesprek gaf hij aan, dat hij een ander jongetje geworden was. Op de vraag wat hij daarmee bedoelde zei hij: “Ik ben een beter jongetje geworden.” Dat emotioneerde mij enorm, want daarmee zei hij dat hij vóór de behandeling feitelijk een slechter jongetje was, wat er zeker op zou kunnen duiden, dat hij met zijn haaientandjes behoorlijk gepest was.
Je hoeft geen psycholoog te zijn voor begeleiding
De casuïstiek liet zien dat je als tandarts, mondhygiënist of als preventieassistent bij de begeleiding van kinderen die een abnormale tandontwikkeling hebben, geen psycholoog hoeft te zijn.
Vanuit een persoonlijke ervaring lichtte ik toe waarom ik een ‘mondzorgpsycholoog’ ben geworden:
“Mijn fascinatie voor het gebit begon toen ik als jong meisje op mijn tanden was gevallen. Een voortand ging dood, werd pikzwart en uiteindelijk kreeg ik als puber een kroon. Dankzij de vele pijnlijke behandelingen en de schaamte die ik toen ervoer, weet ik nu hoe belangrijk een mooi en gezond gebit is voor iemands welbevinden.” (https://www.psynip.nl/uw-beroep/werken-als-psycholoog/de-psycholoog-in-de-spotlight/maak-kennis-mondzorgpsycholoog/)
“De mond straalt uit wat je denkt, hoe je je voelt en wie je bent”
Er zijn verschillende soorten psychologen
Een sociaal psycholoog kijkt naar het gedrag van het individu; hoe een mens in de wereld staat; hoe een persoon anderen waarneemt en met hen omgaat, én kijkt ook naar het gedrag in en van groepen.
Een klinisch psycholoog kijkt naar de geestelijke/mentale gezondheid (psychopathologie) van de mens.
Een ontwikkelingspsycholoog kijkt naar de psychologische veranderingen bij toenemende leeftijd; ‘levenslooppsychologie’
Wat te doen bij kinderen met abnormale tandontwikkeling in de praktijk?
Wanneer er kinderen met een abnormale tandontwikkeling in de praktijk komen, dan zijn vaardigheden als ‘bejegening, observeren, luisteren, steunen en motiveren’ de meest belangrijke competenties voor passende zorg en begeleiding.
Maak contact en bouw een vertrouwensrelatie op. Volgens de contacttheorie is meer contact, kennismaking en communicatie tussen mensen of groepen goed voor wederzijds begrip én naarmate men elkaar beter leert kennen vooral ‘negatieve’ houdingen en vooroordelen uitblijven danwel verminderen.
Observeer, luister en stel vragen die nodig zijn om te achterhalen in hoeverre er een echte hulpvraag is:
Wat is het probleem?
Waarom is het een probleem?
voor Wie is het een probleem?
Er zijn verschillende vormen van steunen, en afhankelijk van wat een persoon nodig heeft pas je sociale steun toe:
Emotionele steun: liefde, emotionele zorg, empathie en vertrouwen geven.
Waarderingssteun: informatie verstrekken waarmee iemand zichzelf kan waarderen.
Informatieve steun: informatie verstrekken die persoonlijke of omgevingsproblemen oplost.
Instrumentele steun: helpen met taken, voor iemand zorgen.
Een centraal en veelgebruikt begrip in de gezondheidszorg is ‘motiveren’. Meestal is er zonder motivatie geen hulpvraag, behandelplan, interventie, actie en resultaat. Bovendien is het lastig een antwoord te geven op de vraag hoe je kunt ‘motiveren’. Veelal klinkt het vriendelijk, maar in de praktijk wordt het door de patiënt/cliënt meestal ervaren als ‘overhalen’ of ‘bekeren’. ‘Motiverende gespreksvoering’ wordt dan eerder als aversief beleefd.
Enkele tips
Je eigen levensverhaal bepaalt je kijk op het leven en op het leven van anderen.
Durf te vragen en geef Waardering en Feedback.
Heb een Luisterend oor of bied een arm om de schouder.
Geef Praktische steun en hanteer een Positieve benadering.
Geef Feitelijke informatie, heb Vertrouwen, Geduld en Kalmte.
Pas Sociale vaardigheden toe en ben Bereidheid om te leren.
Leer ‘Lezen’: …kijk en luister naar subtiele aanwijzingen over de huidige stemming en de persoonlijkheid.
Het is de kunst om te relativeren…, een filmtip hiervoor is de film Wonder: August “Auggie” Pullman is een jongen van 9 jaar, die geboren werd met een misvormd gezicht en zijn draai probeert te vinden in een nieuwe school Film-trailer hieronder
Door:
Yvonne Buunk-Werkhoven, gepromoveerd sociaal psycholoog en mondhygiënist, en Khee Hian Phoa, tandarts-MFP (NVGPT), Restauratief tandarts (NVVRT).
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/05/Abnormale-tandontwikkeling-Wat-normaal-is-voor-de-één-is-afwijkend-voor-de-ander.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-06-07 15:30:022021-06-08 10:10:08Abnormale tandontwikkeling: Wat normaal is voor de één, is afwijkend voor de ander
Parodontitis is een complexe multifactoriële aandoening, maar in élke patiënt met parodontitis is plaque aanwezig, omdat er anders geen parodontitis kan ontstaan. Het is van groot belang te identificeren welke risicofactoren daarnaast aanwezig zijn, omdat deze per individu verschillen (bijv. roken, stress, diabetes, etc.). Biologische sleutel-componenten die, naast de risicofactoren, medeverantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van parodontitis zijn microbiële disbalans en een hyper-inflammatoire host response.
Genetische prepositie kan aangepast worden; door gedragsverandering kan het risico verlaagd worden en de waarschijnlijkheid dat iemand parodontitis ontwikkeld, ook verlaagd worden.
De risicofactor is geen statisch gegeven, geen feit. Gedurende het leven, en bij grote life-events, kan het risico veranderen.
Trap van parodontale zorg “P.R.I.C.E.”
P -> Populatie: dit omvat preventie, educatie, bewustwording, zelfzorg en mondhygiëne.
R -> Risico-inschatting: Voorgeschiedenis van de patiënt, Oral Health Risk Assesment, zorgplan, instructies voor verbeteren van de mondgezondheid.
I -> Interventie: vroege interventie, professionele reiniging van supra en sub-gingivale biofilm, tandsteenverwijdering, aanvullende therapie.
C -> Controle: hoe reageert de gingiva op de ingestelde behandeling, hoe hoog is het individuele risico? De plekken die niet reageren op eerdere behandeling, mogelijk chirurgisch behandelen.
E -> Exit: levenslang parodontaal ondersteunende nazorg, rehabilitatie en extractie.
Stappenplan parodontale behandeling
Vooraf
Voordat gestart wordt met de parodontale behandeling, worden de parodontaal verloren elementen geëxtraheerd.
Stap 1
Uitleg van de ziekte aan de patiënt en vaststellen van risicofactoren. Dit houdt in dat wordt bepaald hoe vatbaar een bepaald individu is voor het ontwikkelen van parodontitis. De patiënt wordt vervolgens ingedeeld in hoog/gemiddeld/laag risico. Daarna volgt een instructie van mondhygiëne, een op het individu toegespitste gedragsverandering (verbeteren zelfzorg, stoppen met roken, verandering van dieet en verminderde koolhydraatinname, gewichtsverlies), PMPR (professional mechanical plaque removal), supra-gingivaal scalen, verwijderen van plaque-retentie factoren en profylaxe. Wanneer een patiënt al álles aan plaqueverwijdering doet, dan is het verstandig te focussen op eliminatie van risico-factoren.
Deze stap is ook van belang om parodontale gezondheid te béhouden en om patiënten met gingivitis te behandelen. Van álle stappen zorgt stap 1 voor de grootste afname van aantal aangedane plekken in de mond door parodontitis.
Risico-inschatting en gedragsverandering zijn hierbij de belangrijkste punten, het implementeren van gedragsverandering vereist een individuele aanpak.
Stap 2
Professionele tandsteen verwijdering sub- en supragingivaal, herhalen van mondhygiëne instructies en belang van zelfzorg, en aanpak van risico-factoren.
Na 3 maanden volgt Stap 3:
Stap 3
Diepe parodontale reiniging, met name van de niet-responderende plekken, opnieuw instructies voor zelfreiniging, overwegen aanvullende therapie (bijv. specifieke medicatie of mondspoeling) en chirurgie. Deze stap wordt vaak uitgevoerd door tandarts of parodontoloog.
Na 3 maanden volgt Stap 4:
Stap 4
Onderhoudsfase, hierbij wordt ondersteunende zorg geboden, voor behoud van pockets van 4 mm of minder.
Recall
Bij parodontaal gezonde patiënten, en bij patiënten met gingivitis geldt een recall-termijn van 6 maanden. Als het een hoog-risico patiënt betreft of een patiënt met een systemische aandoening, geldt er een recall-termijn van 3 maanden.
Primaire preventie
Voorkomen dat iemand met gingivitis uiteindelijk parodontitis ontwikkelt.
Secundaire preventie
Voorkomen dat iemand die in het verleden parodontitis heeft doorgemaakt en hiervoor succesvol is behandeld, dit opnieuw ontwikkelt. Hierdoor voorkom je dat er vérdere botafbraak plaats vindt.
Effectiviteit
Hoe effectief is elke stap van de therapie? Elke volgende stap van de therapie neemt af in mate van effectiviteit (gemeten in afname van aangedane plekken) en neemt toe in kosten.
Echter, wanneer iemand een hoog risico-profiel heeft voor het ontwikkelen van parodontitis en deze patiënt krijgt de juiste behandeling en ondersteuning, dan gaan er gemiddeld 1.9 elementen verloren in 12 jaar. Dit is best redelijk.
Bij patiënten met diabetes mellitus wordt vaak een verstoorde wondgenezing gezien en een toename aan ontstekingsreacties. Verder wordt er vooral bij patiënten met een ongecontroleerde diabetes mellitus, een grote toename aan aanhechtingsverlies gezien.
Bij patiënten die roken ontstaat er een slechtere doorbloeding, waardoor er een slechtere lokale afweer (fagocytose en diapedesis), slechtere genezing (fibroblasten-functie) en een toename in ontsteking is. Wanneer het aantal “packyears” toeneemt, neemt ook het klinisch aanhechtingsverlies toe. Dit laat een klassieke dosis-response verhouding zijn bij rokers.
Het is een complexe ethische discussie of (stevige) rokers voor parodontitis moeten worden behandeld, omdat behandeling zeer waarschijnlijk niet zal leiden tot stabilisatie van het ziekteproces en ook niet tot behoud van de gebitselementen, tenzij de patiënt stopt met roken. Het is belangrijk dit gesprek met de patiënt aan te gaan, en een informed consent te bereiken. Het is mogelijk een soort “palliatieve parodontale zorg” te verlenen, waarbij niet al te veel tijd wordt besteed aan worteloppervlakte therapie. Bij rokers wordt afgeraden om parodontale chirurgie uit te voeren, vanwege de slechte wondgenezing. Chirurgie kan in dit geval de situatie juist verérgeren.
Bij patiënten met parodontitis wordt het gebruik van een elektrische tandenborstel aangeraden, omdat sommige elektrische tandenborstels een iets betere plaquecontrole opleveren. Echter moeten in de overweging ook de economische (kan een patiënt het betalen?) en de milieu-technische aspecten mee worden genomen. Flossen wordt niet aangeraden als eerste keus van interdentale reiniging bij patiënten die voor parodontitis zijn behandeld, en in het onderhoudsprogramma zitten. Dit, omdat de ruimtes vaak te groot zijn en flossen hierdoor niet effectief is en rageren wel. Mochten er plekken in de mond zijn waar géén rager doorheen past, dan wordt daar het gebruik van flossdraad weer wél geadviseerd.
Spreker: Ian Needleman, professor of periodontology and evidence-informed healthcare bij UCL Eastman Dental Institute in London, Verenigd Koninkrijk
Verslag door Jacolien Wismeijer, tandarts, voor dental INFO van de lezing van prof. Ian Needleman tijdens de EFP Virtual PerioSession.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/04/Praktische-tips-voor-behandeling-van-parodontitis-fase-I-III-400x230-.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-06-07 15:28:222023-11-08 13:49:06Praktische tips voor behandeling van parodontitis fase I-III
Een diagnose op basis van een röntgenfoto bij kleuters zit er bijna één op de drie keer naast. Vaak is een visuele controle al voldoende om de juiste behandeling te bepalen.
Dat blijkt uit een onderzoek dat recentelijk werd gepubliceerd in BMC Oral Health. Volgens de onderzoekers wordt bij ongeveer 30% van de melktandoppervlakken onnauwkeurige laesies gediagnosticeerd na het gebruik van tandheelkundige röntgenfoto’s.
Dat suggereert dat dergelijke röntgenfoto’s mogelijk niet nodig zijn voor het opsporen van tandbederf bij jonge kinderen. Klinische richtlijnen met betrekking tot de diagnose van cariës moeten daarom mogelijk opnieuw worden bekeken, schrijven de auteurs.
Analyse en resultaten
“Een gelijktijdige combinatie van visuele inspectie en röntgenfoto’s levert bij het opsporen van cariës bij kleuters meer nadelen dan voordelen op. Daarom moet in de reguliere klinische praktijk alleen een visuele inspectie worden uitgevoerd”, aldus de onderzoekers, geleid door Dr. Laura Regina Pontes van de afdeling kindertandheelkunde aan de School voor Tandheelkunde van de Universiteit van São Paulo.
Zij analyseerden de diagnoses van 4383 proximale en occlusale oppervlakken van de babykiezen van 216 kinderen van 3 tot 6 jaar. In 70% van de gevallen kwamen de diagnoses van de visuele inspectie van de tandarts en de röntgenfoto overeen. Maar in 30% leverde de inspectie van de röntgenfoto een andere diagnose op.
Zoals in bovenstaande tabel te zien is, onderschatte de röntgenfoto de cariës in 26% van de gevallen. Op basis van deze diagnose zou de cariës dus niet (intensief) genoeg behandeld worden. In 5% van de gevallen overschatte de röntgenfoto de cariës juist. In die gevallen zou de cariës te intensief behandeld kunnen worden. Het totaal komt uit op 101% als gevolg van afronding.
Meest voorkomende aandoening
Cariës is de meest voorkomende aandoening van de mondgezondheid. Onbehandelde gaatjes in melktanden treffen ongeveer 500 miljoen kinderen, waardoor het de meest voorkomende chronische ziekte in deze populatie is. Een goede diagnostische methode is dus belangrijk.
De traditionele klinische richtlijnen schrijven voor dat tandbederf bij kinderen het beste gediagnostiseerd kan worden door een combinatie van visuele inspectie en röntgenfoto’s. Deze richtlijnen worden vaak gevolgd uit angst om carieuze laesies aan de occlusale en proximale oppervlakken van de achterste kiezen te missen.
Meer schade dan voordelen
Nu zijn er dus aanwijzingen dat deze combinatie niet optimaal is. Het kan zelfs schadelijk zijn, aangezien de röntgenfoto vaak tekort schiet. Bovendien leverden de röntgenfoto’s vaker een vals-positief op dan de visuele inspecties uit de analyse (respectievelijk 17 tegenover 3).
Daar komt bij dat de röntgenstraling van een gebitsfoto schadelijk kan zijn. Uit een rapport eerder dit jaar blijkt dat herhaalde blootstelling aan straling gebruikt om tandheelkundige röntgenfoto’s te maken verband houdt met een verhoogd risico op schildklierkanker en meningeoom. Genoeg reden voor de onderzoekers om te adviseren de klinische richtlijnen rondom tandbederf aan te scherpen.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/06/Röntgenfoto’s-schieten-tekort-bij-diagnosticeren-cariës-bij-kleuters.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-06-07 15:18:382021-05-17 09:44:19Röntgenfoto’s schieten tekort bij diagnosticeren cariës bij kleuters
Ongeveer de helft van de kinderen in Duitsland begint tussen hun zevende en achttiende een orthodontische behandeling. Duitse onderzoekers bekritiseren start behandeling bij kinderen vanaf 7 jaar en zeggen dat men langer zou moeten wachten omdat het gebit zich spontaan kan herstellen op zo’n jonge leeftijd.
Dit en meer blijkt uit een lopend onderzoek namens de hkk-zorgverzekering.
Gegevens van zorgverzekeraar
Onder leiding van sociale wetenschapper Dr. Bernard Braun van de Universiteit van Bremen en Greifswald-orthodontist Dr. Alexander Spassov werden de gegevens van 2920 kinderen en jongeren geanalyseerd. De studiegroep bestond uit 54,8% meisjes en 45,2% jongens die allen bij hkk verzekerd zijn en in 2018 een orthodontisch behandelplan kregen.
Behandelingen starten bij (te) jonge kinderen
De meeste kinderen (69,4%) waren tussen de 10 en 14 jaar oud toen hun behandeling startte. Echter start het vaak al eerder, bij kinderen vanaf 7 jaar. De onderzoekers bekritiseren dit en zeggen dat men vaak langer zou moeten wachten omdat het gebit zich spontaan kan herstellen op zo’n jonge leeftijd.
Spontane correctie
Dr. Spassov zegt hierover: “Dat weten we al uit het langetermijnonderzoek […] dat bijvoorbeeld een eenzijdige kruisbeet vaker wordt waargenomen bij jongere kinderen dan bij oudere. Deze daling duidt op een spontane correctie.”
Informatie voor ouders
Dit wordt bevestigd door de vergaarde data: zo’n 32% van de 7-jarigen heeft kruisbeet tegenover 10.4% bij de 11-jarigen. Dr. Braun eist daarom dat ouders eerst worden geïnformeerd over de mogelijkheid van zelfcorrectie voordat een orthodontische interventie wordt gestart.
Onnodige ingrepen voorkomen
Hij wil het niet hebben over “Behandeling ja of nee” maar “Behandel onmiddellijk of wacht en observeer tot de kinderen 11 jaar oud zijn”. Zo kunnen onnodige ingrepen worden voorkomen wat gewaardeerd wordt door het kind en de verzekeraar die de interventie moet financieren.
Kostbare aanvullende diensten
Verder bekritiseren Barun en Spassov de kostbare aanvullende diensten die rechtstreeks aan de orthodontist worde gefactureerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld minder zichtbare of betere beugels die geen wetenschappelijk bewezen voordeel hebben.
Medische noodzakelijkheid
Volgens hen is er geen hulp om je op de medische noodzakelijkheid te oriënteren en zo een weloverwogen (financiële) keuze te kunnen maken. Dr. Braun zegt hierover dat we “dringend behoefte [hebben] aan meer transparantie en een onafhankelijk beoordelingsorgaan dat ouders in staat stelt de medische voordelen van aanvullende diensten correct te classificeren”.
Studie tot 2023
De studie registreert het verloop van orthodontische behandelingen over een periode van vier jaar in Duitsland. Het eindrapport is gepland voor 2023.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2017/02/beugel-e1591172747779.jpg230398anitatesthttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svganitatest2021-06-07 15:15:342021-06-02 12:03:57Orthodontische behandeling op jonge leeftijd: wacht op spontaan herstel volgens onderzoekers
Er zijn diverse systemen om in de partieel betande kaak de relatie te beschrijven tussen diasteem en pijlerelement(en). De New Yorkse tandarts dr. Edward Kennedy heeft al in 1923 een systematiek voorgesteld, die in 1928 in boekvorm (Partial Denture Construction) is verschenen. Dit systeem, de Kennedy-classificatie, is nog steeds actueel en wereldwijd het meest gebruikte systeem.
Verslag van de lezing van Ludovic Beckers, Hoofd Tandtechniek bij laboratorium Uni-Dent, gelieerd is aan de KU Leuven, over de ontwerpregels voor het voorspelbaar ontwerpen en opstellen van een frameprothese.
Een frame prothese is een partiële prothese (pp), bestaande uit een gegoten metalen skelet en kunstharszadels met kunstelementen. Aan het metalen skelet onderscheidt men ankers, een of meer zadelrasters, een links-rechtsverbinding (major connector) en enkele verbindingselementen (minor connectoren) die de ankers met de major connector of het zadel verbinden. Door middel van de ankers wordt de verbinding met de pijlerelementen tot stand gebracht. Voor steun, retentie en stabiliteit is de frameprothese in grote mate van deze verbinding afhankelijk Bron: De partiële prothese: Uitgangspunten bij de diagnostiek en de behandeling van het gemutileerde gebit, Dr. P.G.F.C.M. Battistuzzi et al. Tweede herziende druk
Classificatie Kennedy ontwerp van het frame
Uitneembare prothese (RPD)
Kauwkrachten en trekkrachten (+/-)
Tandvleesgesteund (resiliëntie 1000μ)
Tandgesteund (ligament 50μ)
Implantaatgesteund (bot 10μ)
Biomechanica
Classificatie van Kennedy (1923)
De classificate is ontwikkeld voor:
Communicatie omtrent toestand van orale caviteit
Opmaken van een combinatielijst tussen tanden en diastemen
Aanleren van de ontwerpregels, als hulpmiddel
Opstellen van een goed behandelplan om op de moeilijkheden, eigen aan ieder specifiek ontwerp, beter te anticiperen
Maken van een adequate prothese die voldoet aan specifieke occlusale belasting
Wanneer toe te passen?
Partieel edentate kaken
Gevallen waarbij tanden ontbreken
Groepering per diasteem
Vereisten van een classificatie
Visualisering van partiële betanding
Differentiatie tussen tand-gesteunde en tandvlees-gesteunde protheses
Doet dienst als leidraad of gids voor het type ontwerp
Universeel aanvaard
Oorzaken van tandverlies
Cariës
Marginale parodontale aandoeningen
Cariës en marginale paropathologie
Trauma
Orthodontische achtergrond
Prothetisch behandelplan
Gekipte en geïmpacteerde verstandskiezen
Andere oorzaken
Bron: NTT 2011, D.J. Witter
Classificatie van Kennedy
Klasse I: Bilateraal vrije-eind
Bilateraal ontbrekende elementen
In een boog, tweezijdig
Geen tand distaal van het diasteem
Posterieur zadel
Klasse II: Unilateraal vrije-eind
Unilateraal ontbrekende elementen
In een boog, eenzijdig
Geen tand distaal van het diasteem
Klasse III: Laterale onderbreking
Unilateraal begrensd
Lateraal diasteem
Een of meerdere tanden
Een pijler anterieur en een pijler posterieur
Klasse IV: Frontale onderbreking
Meest voorkomend in de bovenkaak
Diasteem over twee kwadranten, over de anterieure middellijn
Bilateraal begrensd
Onderdelen partiële prothese
Een partiële prothese bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Major connector
Het deel van de uitneembare partiële prothese dat de onderdelen van een boogzijde verbindt met de andere zijde.
Maxilla: palatale plaat, AP beugel, anterieure palatale beugel
Mandibula: linguale beugel, labiale beugel, linguale plaat
2. Minor connector
De verbindingsschakel tussen de major connector of basis van de partiële prothese en de andere elementen van de prothese, zoals klemmen, indirecte ankers, occlusale en cingulaire steunen.
Vereisten
Rigide voor uniforme krachtspreiding
Niet indrukbaar, niet buigbaar
Ieder mucosaal oppervlak op hoogglans
3. Indirect anker
Het deel van een uitneembare prothese dat het actieve anker ondersteunt bij het voorkomen van het loskomen van het distaal of mesiaal zadel bij inwerking van zowel positieve als negatieve krachten
4. Occlusale steun
Met het opvangen van de positieve verticale kauwkrachten van de pp door de pijlerelementen wordt voorkomen dat de prothese in de mucosa wegzakt. Door gebruik te maken van steunpunten over meerdere elementen, worden de kauwkrachten verdeeld over een zo groot mogelijk parodontaal oppervlak. Daarbij is een belasting langs de lengte-as te prefereren omdat de pijlerelementen in die richting de grootste weerstand tegen verplaatsing bieden. Daarnaast zorgt deze steun ervoor dat in verticale zin de relatie tussen restgebit en pp wordt gehandhaafd.
Bron: De partiële prothese: Uitgangspunten bij de diagnostiek en de behandeling van het gemutileerde gebit, Dr. P.G.F.C.M. Battistuzzi et al. Tweede herziende druk
Transfereert kracht naar de pijlertand
Voorkomt resiliëntie (cervicaal)
Stabiliseert de actieve arm in de correcte positie 2.4 mm (gemiddelde klemdikte)
5. Basis
Het deel van de prothese dat steunt op het basaal weefsel en waaraan de tanden worden
bevestigd.
6. Tanden
Functie:
Voorkomen migratie van restgebit
Behoud interocclusale ruimte/afstand
Herstel kauwfunctie
Esthetische aspecten
Fonetiek
7. Actief anker
Geeft retentie en voorkomt dislocatie van de prothese, functie klem: stabiliteit, retentie en
steun.
Pijlerelement
Starre steunarm: boven of op de meetlijn (equator)
Flexibele retentiearm:0,5 mm-1mm onder meetlijn
Meer naar cervicaal
Ontwerpen frames
Bij het ontwerpen van een frameprothese dient met een aantal uitganspunten rekening te worden gehouden. Deze betreffen:
Keuze van de pijlerelementen
Plaats en vormgeving van de verankering
Systematiek van het verankeren
Bron: De partiële prothese: Uitgangspunten bij de diagnostiek en de behandeling van het gemutileerde gebit, Dr. P.G.F.C.M. Battistuzzi et al. Tweede herziende druk
Als dit is bekeken, worden vervolgens worden de volgende stappen doorlopen voor het ontwerpen van het frame.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/06/frameprothese.jpg230400Anita test Testhttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgAnita test Test2021-06-07 15:13:002021-06-07 16:07:44Ontwerpen en opstellen van een frameprothese
Een lager percentage tandartsen in de Verenigde Staten is besmet (geweest) met COVID-19 dan andere eerstelijnsgezondheidswerkers, meer dan een jaar nadat de pandemie daar verscheen. Dit blijkt uit een onderzoek van de American Dental Association Science & Research Institute and Health Policy Institute.
Voortzetting van eerder rapport
De studie is een voortzetting van het eerste grootschalige rapport van incidentiecijfers van COVID-19 onder tandartsen in de VS dat in oktober 2020 werd gepubliceerd. Het onderzoek had als doel de cumulatieve prevalentie van de ziekte onder tandartsen te bepalen, de maandelijkse incidentie te berekenen en de mate van het gebruik van bepaalde infectiebeheersingspraktijken te beoordelen.
Online enquête
De resultaten zijn gebaseerd op online enquêtegegevens die zijn verzameld van 8 juni tot 13 november 2020. 2.196 Amerikaanse tandartsen van privé- en openbare praktijken beantwoordden vragen over de COVID-19-testen die ze hebben ondergaan, de symptomen die ze hebben ervaren en de infectiepreventieprocedures die ze in hun praktijk hebben gevolgd.
2,6 procent
Het cumulatieve infectieprevalentiepercentage was 2,6% over de periode van zes maanden. De incidentiecijfers varieerden van 0,2% tot 1,1% per maand met een gemiddelde van 0,5%. Ter vergelijking: ander onderzoek geeft aan dat de cumulatieve prevalentie voor Amerikaanse gezondheidswerkers varieerde van 3,3% voor in Chicago gevestigde ziekenhuisartsen tot 35,3% voor in de VS gevestigde spoedeisende geneeskunde, volgens de ADA.
Praktijk zelden besmettingsbron
In totaal meldden 57 tandartsen ooit een COVID-19-diagnose te hebben ontvangen. De waarschijnlijke bron van de infectie werd in 23 van die gevallen geïdentificeerd via contactonderzoek door een gezondheidsinstantie of kliniek, waarbij in twee gevallen was de tandartspraktijk als infectieplaats naar boven kwam.
Aerosolgenererende procedures
Omdat veel tandheelkundige procedures aerosolen genereren werd aanvankelijk aangenomen dat het beoefenen van tandheelkunde een hoog risico op SARS-CoV-2 inhield voor tandartsen. Tijdens de onderzoeksperiode steeg het percentage tandartsen dat dergelijke procedures desondanks uitvoerde van 92,8% in de eerste maand tot 98,4% in de laatste maand.
Infectiepreventie
Minstens 99,7% van de tandartsen zei dat ze elke maand uitgebreide infectiepreventie- en -controlestrategieën in hun praktijk toepasten. Veel gemelde maatregelen zijn het screenen van personeel en patiënten op COVID-19, desinfectie tussen patiëntafspraken en het aanmoedigen van afstand tussen patiënten.
Naleven van strikte protocollen
“Deze studie toont een hoge mate van screening van patiënten vóór de afspraak en passende maatregelen voor infectiebeheersing gedurende de onderzoeksperiode, wat aantoont dat het naleven van zeer strikte protocollen voor uitgebreide infectiebeheersing helpt om hun patiënten, hun tandheelkundige team en zichzelf te beschermen”, aldus de hoofdauteur van het rapport.
Toekomstig onderzoek
Toekomstig onderzoek is gericht op de belemmeringen en facilitatoren voor het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) volgens de aanbevelingen van de U.S. Centers for Disease Control and Prevention. Ook willen de onderzoekers de beschermingsniveaus tegen COVID-19 te bestuderen die worden geboden door verschillende niveaus van PBM-gebruik en infectiebeheersingsprocedures.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/05/Tandartsen-hebben-nog-steeds-minder-vaak-COVID-19-dan-andere-gezondheidswerkers.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-06-03 09:00:132021-05-31 12:37:57Tandartsen hebben nog steeds minder vaak COVID-19 dan andere gezondheidswerkers
Patiënten staan open voor het krijgen van algemene medische screening bij hun tandarts. De resultaten van recent onderzoek pleiten voor een bredere rol voor tandartsen bij het identificeren van aandoeningen bij patiënten met een hoog risico.
In een enquête onder 573 mensen is 89% bereid om hun tandarts hun bloeddruk te laten meten. 82,9% is bereid laboratoriumonderzoeken te ondergaan voor medische aandoeningen. Dat melden onderzoekers uit Saoedi-Arabië in een artikel dat op 2 februari werd gepubliceerd in het open access-tijdschrift Dovepress.
Grote bereidheid
“In overeenstemming met de bevindingen van andere onderzoeken, ontdekten we dat een groot percentage van de deelnemers bereid was bloeddrukonderzoek, laboratoriumtests en speekselmonsters af te nemen en de resultaten met de tandarts te bespreken”, schrijft de onderzoeksgroep onder leiding van Dr. Azizah Bin Mubayrik van King Saud University in Riyadh.
Het onderzoek werd uitgevoerd om te bepalen of patiënten er open voor staan om meer zorg in tandartspraktijken te krijgen. Onderzoek suggereert dat mensen blij zijn met tandartsen die screening aanbieden voor chronische aandoeningen zoals diabetes en hartaandoeningen. Maar tot nu toe was er minder duidelijkheid over hoe het zou werken voor een breder scala aan aandoeningen.
Voldoende voorlichting nodig
Hoewel er veel potentiële voordelen zijn aan tandheelkundige screening in de praktijk, is het cruciaal dat patiënten daar ook voor open staan, stellen de schrijvers.
“Het implementeren van deze strategie kan helpen bij de vroege diagnose en preventie van ziekten en complicaties, of het vertragen ervan”, schrijven ze. “Patiënten moeten echter voldoende medische voorlichting krijgen over deze aandoeningen en over screening in tandheelkundige klinieken.”
Resultaten enquête
De enquête bevatte ook vragen over demografische gegevens en de bereidheid om bepaalde tests te doen. Het was in de Arabische taal en werd verspreid via Twitter, WhatsApp en andere sociale media. De enquête nam ongeveer vijf minuten in beslag en de meeste respondenten waren jonger dan 51 jaar.
De meeste deelnemers waren eerder naar de tandarts geweest (96,9%) en hadden geen ervaring met het ontvangen van medische consulten in deze setting (83,8%). De onderzoekers vonden de grootste bereidheid van respondenten wat betreft evaluaties van bloeddruk (89%), hypertensieonderzoek (85,7%) en diabetesscreening (83,1%) te ondergaan. De respondenten stonden ook open voor laboratoriumtests, waaronder bloed- en speekselmonsters. Ze meldden minder bereidheid om aidstests (68,9%) en eenvoudige biopsieën (54,6%) te ondergaan.
Ervaring vergroot bereidheid
Een analyse van demografische gegevens toont aan dat respondenten tussen de 41 en 50 jaar eerder open staan voor screening dan de leeftijdsgroep van 20 tot 30 jaar. Eerdere ervaring met huisartsenzorg – een consult, verwijzing of biopsie – bij de tandartspraktijk gaat ook gepaard met een grotere bereidheid.
“Dit kan erop wijzen dat voorlichting en betrokkenheid van de patiënt nodig zijn om de voordelen van deze strategie in te zien”, schrijven Bin Mubayrik en collega’s. “Studies hebben aangetoond dat patiëntenvoorlichting het vertrouwen verhoogt en de mondgezondheid verbetert.”
De auteurs benadrukken de noodzaak van training in medische screening in het tandheelkundige curriculum en door middel van permanente medische educatie. “Er is een sterke behoefte om de voordelen van meer samenwerking tussen tandheelkunde en andere zorgberoepen te benadrukken”, suggereren ze. “Om meer acceptatie van screening in de tandartspraktijk te realiseren, moeten gemeenschapsonderwijsprogramma’s worden geïmplementeerd.”
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/03/Vaccins-Pfizer-en-Moderna-hebben-mogelijk-orofaciale-bijwerkingen.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-06-02 09:00:302021-05-31 09:08:46Medische screening bij de tandarts? Patiënten staan er voor open
De snijtand van een man verplaatste zich tijdens een verkeersongeluk naar een wel erg aparte plek – de kin. Pas na een tweede onderzoek werd het ontdekt en vervolgens operatief verwijderd. Dit benadrukt het belang van secundaire beoordelingen en scans van gezichtstrauma.
Tandverplaatsingen tijdens trauma
Wanneer tanden worden losgeslagen tijdens een trauma blijft het merendeel op de plek van verwonding. Soms komt de tand (deels) in de zachte weefsels terecht, meestal de boven- en onderlip. In zeldzame gevallen vindt de tand zijn weg naar de neusholte, luchtwegen of het maagdarmkanaal. Dit kan tot verschillende complicaties leiden, waaronder wondscheiding, fibrose en overlijden.
Onontdekte tand in kin
Het gebeurt nog minder vaak dat een tand zich door een breuklijn naar de kin verplaatst. Dit overkwam een man tijdens een verkeersongeluk. Dit werd eerst niet ontdekt, maar twee maanden na het ongeluk en daaropvolgende operaties aan zijn maxillofaciale gebieden kreeg de man een zwelling in zijn submentale ruimte die niet reageerde op antibiotica en analgetica. Hierop werd hij doorverwezen naar de afdeling voor mond- en kaakchirurgie.
Röntgenfoto toont oorzaak zwellling
Het vocht uit de zwelling bleek uit bloedige, dunne, geurloze massa cellen te bestaan. Een gedetailleerde röntgenfoto van de gehele mond en kaken toonde een verplaatste centrale snijtand die de zwelling bij de breukplaats veroorzaakte.
Operatieve verwijdering
Kaakchirurgen besloten om de tand met een laagsgewijze dissectie operatief te verwijderen. De tand werd ingesloten door een dikke vezelige bindweefselcapsule die volgens de auteurs in zijn geheel samen met de tand erin naar buiten kwam.
Tweede onderzoek is belangrijk
Het geval van de kin laat zien hoe belangrijk het is om een tweede onderzoek te doen en panoramische röntgenfoto te maken wanneer een persoon de spoedeisende hulp bezoekt met maxillofaciaal trauma, volgens de auteurs. In deze casus werd een secundair onderzoek namelijk waarschijnlijk genegeerd met alle gevolgen van dien.
Gebrek aan kennis
De auteurs speculeerden in hun publicatie in Trauma Case Reports dat de chirurgen de tand tijdens hun eerst onderzoek misten omdat ze niet goed thuis waren in het gebit of niet wisten dat een tweede onderzoek nodig was.
Mond- en kaakchirurgen zijn dus noodzakelijk als onderdeel van multidisciplinaire teams wanneer maxillofaciale verwonden zich voordoen. Een panoramische röntgenfoto “zou deel moeten uitmaken van elk [geval] die te maken heeft met tandheelkundig op maxillofaciaal trauma als aanvullen op de standaard CT-scan”, aldus de auteurs.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2020/05/Tand-verplaatst-naar-kin-van-man-en-toont-noodzaak-om-röntgenfoto-van-volledige-mond-te-maken.jpg230400anitatesthttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svganitatest2021-06-01 09:00:052021-05-31 09:08:19Tand verplaatst naar kin van man en toont noodzaak om röntgenfoto van volledige mond te maken
Voor het eerst is aangetoond dat vapen het orale microbioom verandert. Een nieuwe studie onder leiding van onderzoekers van het NYU College of Dentistry heeft ook ontdekt dat gebruikers hierdoor vatbaarder zijn voor ontstekingen en infecties.
Steeds populairder
Elektronische sigaretten, waarin nicotine wordt geïnhaleerd in een damp, worden steeds populairder als vervanger van traditionele sigaretten. Waar van het laatste de negatieve gezondheidsgevolgen wat betreft tandvleesziektes en -ontsteking algemeen bekend zijn is dit nog niet het geval bij de elektronische variant.
Weinig data over schadelijkheid vapen
Er wordt gedacht dat vapen minder schadelijk is maar er zijn weinig data bekend over de gevolgen met name op de lange termijn. Volgens de onderzoekers is er een groeiend aantal mensen dat ziek wordt of sterft aan ziektes die verband houden met vapen en is het dus essentieel dat we meer leren over het effect van e-sigaretaerosols op het orale microbioom.
Onderzoek naar invloed vapen op microbioom
Ze onderzochten de damp van e-sigaretten en de invloed ervan op het orale microbioom en de gezondheid van het immuunsysteem. Daarnaast evalueerden ze hoe vapen de infectie-efficiëntie van orale pathogenen beïnvloedt met behulp van een nieuwe generator die e-sigaretaerosol kan produceren. Ook hebben ze pro-inflammatoire immuunmediatoren gemeten.
Veel tandvleesproblemen bij (e-)sigarettenrokers
In totaal werd het orale microbioom bestudeerd bij 119 deelnemers uit de groepen gebruikers van e-sigaretten, gewone sigarettenrokers en degenen die nog nooit hadden gerookt. Tandvleesaandoeningen of -infecties ware significant hoger bij sigarettenrokers (72,5%) dan niet-rokers (28,2%). Ook gebruikers van e-sigaretten hadden daar vaker last van (42,5%).
Overwicht van pathogenen
Daarnaast werden bij niet-rokers andere micro-organismes in de mond gevonden dan de andere twee groepen. Het overwicht van parodontale pathogenen bij rokers is een weerspiegeling van de aangetaste parodontale gezondheid zeggen de onderzoekers.
Ook lokale immuunomgeving beïnvloed
Het veranderde microbioom bij gebruikers van e-sigaretten beïnvloedt ook de lokale immuunomgeving van de gastheer in vergelijk met niet- en sigarettenrokers. De concentraties van bepaalde cytokines die betrokken zijn bij ontstekingsreacties waren sterk verhoogd bij vapers. Tenslotte waren epitheelcellen die aan aerosol werden blootgesteld vatbaarder voor infecties.
Verhoogd risico op orale ontsteking en infectie
“Onze studie suggereert dat het vapen van elektronische sigaretten verschuivingen in de orale omgeving veroorzaakt en in hoge mate de kolonisatie van complexe microbiële biofilms beïnvloedt, wat het risico op orale ontsteking en infectie verhoogt,” aldus een van de onderzoekers.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2018/10/Vapen-onder-tieners-kan-opstap-zijn-naar-echte-sigaretten.jpg230400anitatesthttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svganitatest2021-05-31 09:00:372021-05-31 09:07:50Vapen verandert het orale microbioom en verhoogt het risico op infectie
Veel tandartsen weten wel dat ergonomie belangrijk is, maar doen daar vervolgens weinig mee. Voor haar thesis voor de masterstudie Ergonomie onderzocht ergonoom Amber Denekamp hoe tandartsen tegenover ergonomie staan en of er daarbij verschil is tussen startende en ervaren tandartsen. Dental INFO sprak met haar.
Waarom ben je de master Ergonomie gaan doen?
“Ik ben van huis uit bedrijfsoefentherapeut. Ik heb veel trainingen aan bedrijven gegeven en heb me later gespecialiseerd in tandartsen. Omdat ik meer wilde doen dan ‘alleen’ het inrichten van werkplekken en het geven van houdingsadvies, ben ik de master Ergonomie gaan doen. Ergonomie richt zich op veiligheid, gezondheid, comfort en doeltreffend functioneren van mensen in hun omgeving. Mijn specialisatie is daarnaast ergonomisch ontwerp. Dit pas ik toe in het begeleiden van tandartsen, maar ook breder, bij het begeleiden van mensen in andere fysieke beroepen.”
Wat was de reden om je thesis over dit onderwerp te doen?
“Ik zie gemiddeld honderd tandartsen per jaar. Ik merkte dat tandartsen meestal wel weten dat ze meer aan ‘ergonomie’ moeten doen, maar dat dat er in de praktijk niet van komt. Ik was benieuwd wat daar de reden van is. Je kunt zelf wel invullen hoe dat komt: geen tijd, geen zin, geen geld…, maar ik wilde er toch wat meer inzicht in hebben. Ik wilde ook weten of er verschil is tussen startende tandartsen en routiniers.”
Hoe heb je je onderzoek aangepakt?
“Voor het onderzoek heb ik elf tandartsen geïnterviewd tussen de 26 en 57 jaar. Daarvan waren er drie junior en acht senior. Ik heb ze gevraagd hoe ze zelf over ergonomie denken, wat ze er van weten, of ze fysieke klachten hebben en hoe ze denken dat die van invloed zijn op hun inzetbaarheid op de lange termijn.
Daar komt natuurlijk een hele berg data uit die ik heb geanalyseerd en naast bestaande literatuur heb gelegd. Belangrijk om te vermelden is dat mijn onderzoek kwalitatief is en met een relatief kleine sample. Hoewel de bevindingen in lijn zijn met literatuur, is het niet de bedoeling dat de bevindingen geëxtrapoleerd worden over de gehele populatie tandartsen. Wel denk ik dat het een goede en belangrijke inkijk geeft in de rol van ergonomie in de praktijk, en de motivaties die daar aan ten grondslag liggen.”
Wat waren de resultaten?
“De data laten zien dat er een soort ambivalentie is over ergonomie. De tandartsen weten allemaal wel dat het belangrijk is, maar er zijn heel veel andere dingen die ze belangrijker vinden. Bijna alle tandartsen zeggen dat er op de universiteit niet veel aandacht werd besteed aan ergonomie. Ze komen er pas later achter dat het toch wel belangrijk is. Maar dan nog willen ze alleen ergonomische principes toepassen als hun omgeving daar geen last van heeft. De kwaliteit en het tempo van het werk gaan voor. Zelfs als dit willens en wetens ten koste gaat van de eigen gezondheid en het eigen welzijn. Sterker nog, het wordt gezien als een kenmerk van een ‘goede tandarts’ om meer aan de patiënt en de kwaliteit van het werk, dan aan het eigen welzijn te denken. Dit leidt tot een sterke beroepsnorm en sociaal gedrag, wat een negatief effect heeft op het aanleren van gezond werken en het gebruiken van ergonomische principes. Klachten worden als ‘part of the job’ gezien.”
En als ze klachten krijgen?
“Als er klachten zijn, of als tandartsen zich druk maken over hun inzetbaarheid, dan wordt vaak wel snel gedacht aan ergonomie. Dat is die ambivalentie. Ergonomisch werken wordt als bijna onbelangrijk gezien tót er klachten ontstaan, en dan ineens lijkt dat het eerste waar tandartsen naar grijpen. Tandartsen proberen dan de opgedane basiskennis beter in de praktijk te brengen en meer te sporten of te bewegen. Ze passen de werkwijze aan of gaan voorzieningen gebruiken waarvan ze denken dat dit een positief effect heeft, zoals loepbrillen en specifieke stoelen.“
Hoe zit het met de kennis van ergonomie bij tandartsen?
“Het onderzoek wijst uit dat de meeste tandartsen de basisbegrippen wel kennen, maar niet altijd weten hoe ze het moeten toepassen. Vaak is de kennis grotendeels theoretisch, en de vertaalslag naar de eigen praktijk is lastig om te maken. Sommige tandartsen leren graag van enthousiaste collega’s.”
Welke factoren zijn van invloed op de inzetbaarheid van tandartsen?
“Veel tandartsen in mijn onderzoek gaven aan het werk mentaal te weinig stimulerend te vinden. Het werk wordt ervaren als erg praktisch en soms als monotoon. Soms zoeken tandartsen dan ook een andere baan of een hobby naast het werk, om dit uit te balanceren. In relatie tot de duurzame inzetbaarheid wordt dit soms als een probleem ervaren. Sommige tandartsen zien zichzelf daardoor het werk niet volhouden tot aan het pensioen. Vooral patiëntcontact en liefde voor technisch werk wordt dan weer gezien als positieve invloed. Opvallend hierbij is dat in mijn onderzoek op dit vlak weinig verschil was tussen juniors en seniors. Ook juniors ervaren het werk soms als ‘te praktisch’ en monotoon.”
Gedragen juniortandartsen zich wel anders dan seniortandartsen?
“Juniortandartsen geven over het algemeen aan dat ze gewoon veel te druk zijn met het werken aan hun techniek. Het leren om tandarts te zijn kost zoveel energie dat ze eigenlijk helemaal geen tijd hebben om zich bezig te houden met hun eigen werkhouding. Eerst komt het leren van de techniek, dan het zorgen voor de patiënt en daarna pas hun eigen welzijn. Daar beginnen ze vaak pas over na te denken als klachten ontstaan.”
Welke klachten komen het meeste voor?
“Rugklachten, schouderklachten en nekklachten. Daarnaast ook wel klachten aan handen en vingers. Ze komen vaak voort uit houding, techniek en werkdruk, maar ook een goede patiëntplaatsing is essentieel. De klachten ervaar je bijvoorbeeld doordat je verkeerd zit, maar dat je zo zit kan komen doordat je techniek niet goed is, dat je niet de goede hulpmiddelen gebruikt of dat je patiënt niet goed geplaatst is.”
Hoe kunnen klachten voorkomen worden?
“Jonge tandartsen moeten echt de tijd nemen om een goede werktechniek aan te leren. Dat is heel moeilijk, omdat het een complexe motorische vaardigheid is. Als het op een goede manier aangeleerd wordt, voorkomt dat mogelijk klachten op latere leeftijd. Het is belangrijk dat universiteiten daar ook voldoende aandacht aan besteden. Op de universiteit moet mijns inziens niet alleen een vak worden geleerd, maar ook hoe het op lange termijn vol te houden is. Veel (niet alle!) deelnemers ervaarden dat er op de universiteit hier te weinig aandacht voor was. In mijn thesis kwam naar voren dat tandartsen die wel leren over ergonomisch werken, dit later, bijvoorbeeld bij klachten, veel makkelijker kunnen toepassen. Dit is ook mijn ervaring in de praktijk.”
Heb je tips voor tandartsen?
“Een tandarts kan zichzelf bepaalde basisvaardigheden aanleren. Goed kunnen werken met indirect zicht is bijvoorbeeld echt een vereiste. En goed samenwerken met je assistent (four handed dentistry) ook. Dit gebeurt nu vaak veel te weinig. Een ervaring uit de praktijk: assistenten kunnen veel beter samenwerken dan tandartsen. Ik denk dan ook dat het van belang is dat in het behandelteam veel meer overleg is. Dit komt beiden ten goede. Probeer ook voldoende afwisseling te zoeken in je werkzaamheden. Wissel zittend en staand werken af, maar zorg ook voor afwisseling in soorten behandelingen (door een goede agendaplanning). Daarnaast is het belangrijk om goed materiaal te hebben en ergonomische principes toe te passen. Volg daar zo nodig een cursus in.”
Interview door Yvette in ’t Velt met ergonoom Amber Denekamp over haar thesis How and why do the knowledge, beliefs, and practice towards ergonomics differ between junior and senior dentists and how is this perceived to influence sustainable employability?
Iedere tandarts wordt regelmatig geconfronteerd met problemen aan reeds eerder endodontisch behandelde gebitselementen. In dit verslag worden de meest voorkomende oorzaken van het niet-genezen van periapicale ontstekingen op een rijtje gezet, zodat u de indicatie voor de herbehandeling nauwkeuriger kunt bepalen.
De uitkomst van een wortelkanaalbehandeling is vooraf vaak goed in te schatten. Geen wonder, want de kanaalbehandeling kent een hoog succespercentage. Toch wordt iedere tandarts regelmatig geconfronteerd met problemen aan reeds eerder endodontisch behandelde gebitselementen. De oorzaak van die problemen is meestal gelegen in een tekortkoming van de vaak jaren eerder uitgevoerde behandeling. In dit verslag worden de meest voorkomende oorzaken van het niet-genezen van periapicale ontstekingen op een rijtje gezet, zodat u de indicatie voor de herbehandeling nauwkeuriger kunt bepalen en u met meer vertrouwen een endodontische revisie uit kunt voeren.
Doel endodontologie
Over het algemeen wordt gedacht dat de endodontologie zich met name richt op het behandelen of voorkomen van een parodontitis apicalis. Dat klopt, maar het is meer dan dat. Endodontologie richt zich namelijk op een langdurig behoud van een element. Door een endodontische (her)behandeling uit te voeren wordt de prognose/levensduur van het gebitselement bevordert.
Succespercentage wortelkanaalbehandeling
Eriksen et al. (2008) keek in zijn onderzoek naar het succespercentage van de wortelkanaalbehandeling. De resultaten, gebaseerd op klinische studies, lieten zien dat het succespercentage hoog is: bij meer dan 86% verdwijnt de apicale radiolucentie (of, wanneer deze vooraf niet aanwezig was, ontstond deze niet). Opvallend aan deze studie is dat er in de afgelopen 60 jaar weinig vooruitgang is geboekt. Daarnaast is het opvallend dat het succespercentage, gebaseerd op de resultaten van de epidemiologische onderzoeken (dus niet op de klinische onderzoeken), veel lager ligt (namelijk op 63%).
De Cleen et al. (1993) deed onderzoek aan de hand het bestuderen van van OPT’s van 184 patiënten en concludeerde dat bij 50% van de wortelkanaalbehandeling sprake was van onvoldoende kanaalvulling, daarnaast toonde 40% van de endodontisch behandelde elementen een zwarting. Peters et al. (2011) deed een vergelijkbare studie waarbij de OPT’s van 178 patiënten bestudeerd werden. In haar studie had 56% van de endodontisch behandelde elementen onvoldoende kanaalvulling, waarvan 24% een apicale zwarting toonde.
Postoperatieve periapicale pathologie
Oorzaak van postoperatieve periapicale pathologie
Postoperatieve periapicale pathologie komt dus vrij vaak voor. Wat is hiervan de oorzaak? Mogelijke oorzaken zijn:
Persisterende infectie van het wortelkanaalstelsel
In een studie van Molander et al. (1994) werden 99 endodontisch behandelde elementen met apicale zwarting onderzocht. Bij 65 elementen (66%) was er sprake van een infectie. In totaal werden er 109 verschillende bacteriestammen geteld, waarvan 61% facultatief anaeroob en 39% obligaat anaeroob.
Infectie door coronale lekkage (reïnfectie)
Ray et al. (1995) concludeerde aan de hand van zijn resultaten dat de kwaliteit van de restauratie een grote invloed heeft op het slagen van de wortelkanaalbehandeling (goede endo, goede restauratie = 9% zwarting; slechte endo, goede restauratie = 32% zwarting; goede endo, slechte restauratie = 56% zwarting; slechte endo, slechte restauratie = 82% zwarting). Bij endodontologie gaat het dus niet alleen om een goede kanaalvulling maar ook om een goede restauratie, oftewel: het waarborgen van het kanaal.
Extraradiculaire infectie
In een studie van Sunde et al. (2002) werden 36 elementen met een persisterende periapicale laesie onderzocht. Van deze elementen waren 35 apicale laesies positief voor micro-organismen (148 verschillende bacteriestammen, 67 species, 51% anaeroob, 80% gram-positief). Soms ligt de oorzaak van deze apicale laesies dus buiten het wortelkanaal, in die gevallen is curettage (apexresectie) geïndiceerd.
Vreemdlichaamreactie
Bij het onderzoeken van het weefsel na apicale chirurgie komt het wel eens voor dat er cholesterolkristallen en cholesterolspleten worden gevonden, dit is een vreemdlichaamreactie.
Apicale cyste
De aanwezigheid van een radiculaire cyste kan ook de oorzaak zijn van een persisterende zwarting.
Apicaal litteken
Bij laterale bovenincisief is de kans op de aanwezigheid van een apicaal litteken het grootst, dit is een gevolg van de anatomie.
Verticale wortelfractuur
Een verticaal wortelfractuur kan ook een oorzaak zijn van een persisterende infectie.
Andere afwijkingen (carcinomen)
De aanwezigheid van carcinomen komen gelukkig zeer zelden voor. Het is echter wel belangrijk hier bedachtzaam op te zijn.
Gebruik van CBCT
Het is vaak lastig om aan de hand van een standaard röntgenfoto de kwaliteit van de wortelkanaalbehandeling te beoordelen omdat je te maken hebt met een tweedimensionaal beeld. Een CBCT geeft in de meeste gevallen een beter beeld. Met de inzetbaarheid van een CBCT kan er makkelijker een diagnose worden gesteld en er beter beoordeeld worden of er een herbehandeling geïndiceerd is.
Succes endodontische herbehandeling
Vaak is een persisterende infectie van wortelkanaalstel of een infectie door coronale lekkage (reïnfectie) de oorzaak van een persisterende zwarting. Ng et al. (2011) onderzocht de kans op genezing na het uitvoeren van een niet-chirugische endodontische herbehandeling. De resultaten lieten zien dat de kans op genezing groot is (77%).
Lastigheid bij endodontische herbehandeling
Endodontische herbehandelingen zijn vaak lastiger dan primaire wortelkanaalbehandelingen. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van factoren die het onmogelijk maken het kanaal goed schoon te maken. Daarnaast is de bacterieflora bij een herbehandeling vaak veel hardnekkiger.
Indicaties voor herbehandeling
Doornbusch et al. (2002) deed een interessant onderzoek. Voor zijn studie werden 300 röntgenfoto’s van patiënten die waren verwezen voor apicale chirurgie beoordeeld door een kaakchirurg, algemeen practicus en een tandarts-endodontoloog. Zij moesten beoordelen of het betreffende element ook anders behandeld kon worden. De resultaten lieten zien dat volgens de kaakchirurg 41% van de elementen herbehandeld moest worden, de algemeen practicus vond dat bij 67% en de tandarts-endodontoloog bij 80%. De behandelkeuze is dus afhankelijk van het specialisme van de behandelaar.
Reit et al. (1984) vroeg voor zijn onderzoek 33 ervaren tandartsen om 35 röntgenfoto’s van endodontisch behandelde elementen te beoordelen. Zij moesten per element het volgende aangeven: 1-geen behandeling geïndiceerd; 2-monitoren, controle over 1 jaar; 3-herbehandeling; 4-chirurgie; 5-extractie. Uit het onderzoek kwam naar voren dat geen enkel element hetzelfde werd beoordeeld en daarnaast was er geen enkele tandarts die hetzelfde dacht als een van zijn of haar collega’s. Kortom: de bril waar je door kijkt heeft invloed op je behandelkeuze.
Herbehandeling versus apexresectie
Del Fabbro et al. (2008) publiceerde een Cochrane review waarin de resultaten van de herbehandeling werden vergeleken met die van de apexresectie. Zijn studie liet zien dat er maar drie studies konden worden geïncludeerd, waarvan twee studies waren uitgevoerd door dezelfde onderzoeker (zelfde onderzoeksgroep).
Kvist & Reit (1999) vergeleken de succespercentages van de apexresectie met die van de herbehandeling. Patiënten werden ingeloot per groep (groep 1: apexresectie; groep2: endodontische herbehandeling). In de eerste periode na het uitvoeren van de behandeling leek de apexresectie de beste behandelresultaten te hebben. Na vier jaar was er echter sprake van een vergelijkbaar succespercentage. Het verschil in succes in de beginperiode kan worden verklaard doordat het behandelresultaat na een apexresectie sneller te zien is op een röntgenfoto. Het is goed om te beseffen dat de geïncludeerde patiënten van dit onderzoek ongeveer 30 jaar geleden werden behandeld, er is momenteel nog geen vergelijkbare studie verschenen.
Een recentere studie Torabinejad van et al (2009) liet de succespercentages zien van de apexresectie en de endodontische herbehandeling na 2-4 jaar en na 4-6 jaar. De resultaten lieten zien dat in eerste instantie de apexresectie de beste behandelkeuze lijkt te zijn (succes: apexresectie 77,8%; herbehandeling 70,9%). Echter op lange termijn is het succespercentage van de herbehandeling hoger (succes: apexresectie 71,8%; herbehandeling 83%). Het is goed om te weten dat de verschillen tussen de behandelmethodes niet heel groot zijn en dat deze niet zijn gebaseerd op recente onderzoeken.
Bovenstaande studies geven de behandelaar een handvat om de juiste behandelkeuzes te maken voor de patiënt. Het is echter erg belangrijk om te beseffen dat veel onderzoeksresultaten niet recent zijn en niet zijn gebaseerd op de nieuwste technieken (o.a. gebruik van microscoop, CBCT). De keuze moet dus niet alleen gebaseerd worden op wat bekend is uit de literatuur, er moet ook gekeken worden naar patiënt- en element gebonden factoren, de kennis en kunde van de behandelaar en de wens van de patiënt (o.a. kosten/verzekering).
Michiel de Cleen studeerde tandheelkunde aan de UvA. Na zijn afstuderen in 1988 was hij tot 1995 als (gast)docent verbonden aan de vakgroep Cariologie en Endodontologie van ACTA. Hij voert nu 20 jaar een full-time endodontische praktijk in Amsterdam. Naast zijn klinische werkzaamheden is hij zeer regelmatig spreker op binnen- en buitenlandse congressen en is hij cursusdocent op het gebied van de endodontologie en tandletsels. Hij publiceert regelmatig in (inter)nationale vakbladen.
Verslag voor dental INFO door Marieke Filius, tandarts, van de lezing van Michiel de Cleen tijdens het congres De endodontische herbehandeling van Bureau Kalker.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2016/06/wortel-400.jpg230397anitatesthttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svganitatest2021-05-25 15:28:172021-05-31 10:08:28Van feilen leren: de indicatie voor de endodontische herbehandeling
Wat is de invloed van de vitamine D-status in het lichaam op de mondgezondheid van kinderen? Dat onderzochten studenten Mondzorgkunde aan de Hogeschool Utrecht, Ada van Kooten en Emma de Klonia, in hun afstudeeronderzoek.
Met hun literatuuronderzoek wilden Van Kooten en De Klonia antwoord verkrijgen op hun hoofdvraag: “Wat is de invloed van vitamine D-status in het lichaam op de mondgezondheid van kinderen?” De hoofdvraag is opgedeeld in harde en zachte weefsels in de mond van het kind vanaf de embryonale fase tot 19 jaar oud. Met de resultaten kan aan (mond)zorgprofessionals en patiënten evidence-based informatie worden gegeven.
Engelstalige literatuur
Er is gezocht naar relevante Engelstalige literatuur, gepubliceerd vanaf 2020 in de databanken Medline, Dentistry and Oral Sciences en Embase. Er is gezocht naar randomized controlled trials, controlled trials, case-control-, cohort-, cross-sectionele en case studies. Er is geselecteerd op een patiëntdoelgroep vanaf embryo van de zwangere vrouw tot gezonde kinderen van 19 jaar. Als interventie is gezocht op vitamine D suppletie en/of uitkomst hoeveelheid vitamine D in het lichaam (indicator: 25-hydroxy vitamine D; afgekort 25(OH)D).
De verkregen resultaten zijn onafhankelijk en individueel gescreend en geselecteerd op basis van titel, abstract en full-text. Wanneer de studiepopulatie kinderen vanaf de embryonale fase tot 19 jaar oud betrof met als interventie vitamine D suppletie of serum 25(OH)D-uitkomstwaarden en uitkomst mondgezondheid, werden ze geïncludeerd en beoordeeld op methodologische kwaliteit aan de hand van de beoordelingsformulieren van het Joanna Briggs Institute.
Van de 134 artikelen die werden gescreend voldeden er 11 aan de gestelde criteria en werden geïncludeerd in dit literatuuronderzoek. De uitkomsten cariës, glazuurafwijkingen en aften werden onderzocht binnen de geïncludeerde studies.
Reductie van cariës en glazuurafwijkingen
Uit de resultaten blijkt dat serum 25(OH)D-waarden boven de grens van 30 nmol/L significant (P<0,05) geassocieerd waren met een reductie van cariës en glazuurafwijkingen. Wat betreft zachte weefsels bleken de serum 25(OH)D-waarden significant lager bij recidiverende afteuze stomatis dan de gezonde controlegroep (P=0.002).
Uit dit onderzoek is gebleken dat het waarschijnlijk is dat 25(OH)D-niveaus boven de grens van 30 nmol/L een positief effect hebben op de mondgezondheid van kinderen. Vanwege de methodologische heterogeniteit in de verschillende onderzoeken zijn er nog gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoeken en longitudinale studies van hoge kwaliteit nodig om een definitieve aanbeveling te kunnen doen.
Poster ontwikkeld door:
Ada van Kooten en Emma de Klonia, studenten mondzorgkunde, Hogeschool Utrecht
Deze posters werden beoordeeld met een cijfer 7 of hoger en zijn een selectie uit de gemaakte posters die interessant zijn voor werkzame mondhygiënisten.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/01/Poster-de-invloed-van-vitamine-D-op-de-mondgezondheid-van-kinderen.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-05-25 15:27:262021-05-25 09:13:09Poster: de invloed van vitamine D op de mondgezondheid van kinderen
Mondhygiënist Annemarie Frederiks zette uit frustratie het bedrijf Denti Bianchi op, dat een abonnement op mondzorgproducten aanbiedt. Patiënten krijgen zo de juiste producten thuisbezorgd en kunnen niet meer vergeten om op tijd nieuwe te kopen. dental INFO vroeg haar hoe dit werkt.
Kun je iets over je bedrijf vertellen?
“Ik ben mondhygiënist, al 28 jaar nu, en kindertandverzorgende. Daarnaast ben ik voorzitter van de Stichting Goed Gebekt, schrijfster van MOND! magazine en sinds 2017 heb ik mijn tweede bedrijf Denti Bianchi. Denti Bianchi (witte tanden) is begonnen als een shop-in-shop in mijn eigen stadje Haastrecht. Daar verkocht ik de mondzorgproducten die ik in mijn praktijk adviseerde, maar moeilijk verkrijgbaar waren. Dit om te voorkomen dat mijn patiënten de verkeerde mondzorgproducten gingen gebruiken met dito resultaat. Uiteindelijk is deze kast, want meer was het niet, uitgegroeid tot een volwaardig bedrijf. Naast losse verkoop van de producten heb ik een abonnement ontwikkeld op maat. Heel belangrijk, want elke mond is anders en vraagt ook om andere producten. Niets is standaard. Waar de één raagt, stookt de ander en een derde doet beide. Waar de één uit de voeten kan met een normale fluoridetandpasta, heeft de ander behoefte aan een tandpasta voor een droge mond. Elk pakketje is dus anders. Veel werk, maar ‘doe het goed of doe het niet’.”
Waarom ben je begonnen met een abonnement met mondzorgproducten?
“Heel eerlijk gezegd, uit frustratie. Omdat bleek dat ondanks de shop-in-shop men nog niet op het idee kwam om op tijd nieuwe voorraad te kopen. Dat ging ten koste van mijn behandelresultaat. Heb je je patiënt net lekker op de rit, komen ze met de huismerkragers aan, of plastic! Of, ook heel herkenbaar: “Het ging heel goed, maar toen waren de tandenstokers op.” Ook werd er vaak gevraagd waar de producten te koop waren en bleek dat niet iedereen even gecharmeerd is van online kopen. Ik zit als behandelaar echt boven op de thuiszorg en ben toen gewoon een paar patiënten dat gaan sturen wat ze nodig hadden om drie maanden door te komen. De termijn van drie maanden heb ik gekozen omdat een tandenborstel maar drie maanden meegaat.”
Voor wie is het abonnement bedoeld?
“Eigenlijk voor iedereen, elke patiënt. Een stabiele parodontale situatie is wel handig. Je hebt er niets aan als je iedere maand de maat ragers moet aanpassen. Maar omdat alles op maat, en dus heel persoonlijk is, maakt dat het abonnement voor iedereen toegankelijk en kan je als behandelaar eigenlijk iedere patiënt ontzorgen.”
Hoe werkt het?
“Heel eenvoudig: de patiënt geeft op welke mondzorgproducten gebruikt worden en welke hij/zij wenst te ontvangen. Denti Bianchi maakt er een brievenbuspakketje van en zorgt ervoor dat het op tijd bij de patiënt in de brievenbus ligt. Er is ook een route voor de behandelaar, waarbij de behandelaar een ‘winkelwagentje’ klaarzet voor zijn/haar patiënt en vandaaruit neemt Denti Bianchi het over. Als behandelaar kan je zo je eigen praktijk bij je patiënt thuisbrengen en extra service verlenen. Met als beloning een beter behandelresultaat en leukere behandelingen. Uiteraard staat daar een compensatie vanuit Denti Bianchi tegenover.
Overigens zit niemand aan een abonnement vast. Als een patiënt ermee wil stoppen, dan vinden wij dat jammer maar stoppen we ook echt direct de toezending. Er is geen opzegtermijn.”
Wat is je ervaring tot nu toe?
“Heel goed! Ik zie een duidelijk verschil in thuiszorg. Behalve dat mijn patiënten de goede producten hebben specifiek voor hun mond, bevordert het ook nog eens de gedragsverandering. Ragers over na drie maanden? Dan heb je niet op tijd gewisseld!
Naast mijn drukke praktijk waarin ik vier dagen patiënten behandel, is dit bedrijf ook hard aanpoten, maar als ik zie wat het resultaat is, dan steek ik er met liefde nog veel meer uren in. Immers: de beste zorg is zelfzorg!”
Interview door Yvette in ’t Velt voor dental INFO met Annemarie Frederiks, mondhygiënist en eigenaar van Denti Bianchi.
Foto: Annemarie Fredriks met zoon Jeroen Koster, het team van Denti Bianchi.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/05/Annemarie-Fredriks-met-zoon-Jeroen-Koster.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-05-25 15:24:522021-05-25 09:14:07“De beste mondzorg is zelfzorg”
Een week lang ‘afkicken’ van suiker, dat is de Nationale Suiker Challenge. Door een week lang geen suiker te eten wil het Diabetes Fonds mensen bewust maken van hoeveel suiker ze eten. En hen laten zien dat je ook heerlijk kunt eten zonder toegevoegde suikers. Dit jaar gaat de Nationale Suiker Challenge voor de vierde keer van start.
99 suikerklontjes per week
Volgens het Diabetes Fonds krijgen we elke week gemiddeld 99 suikerklontjes aan toegevoegde suikers binnen. Dat kan gezondheidsklachten opleveren. Denk aan darmklachten, vermoeidheid, overgewicht en diabetes type II. Uiteraard wordt ook het gebit ernstig aangetast door suiker. Een goed idee dus om jouw patiënten te wijzen op deze Nationale Suiker Challenge.
Suiker Challenge Magazine
Centraal in de campagne van het Diabetes Fonds staat het Suiker Challenge Magazine. Deelnemers ontvangen dit magazine van 120 digitale pagina’s gratis. Hierin staan recepten en tips om de zeven dagen zonder suiker succesvol door te komen. Zo leren deelnemers suikers in hun dieet te herkennen en vermijden.
Meedoen met de Nationale Suiker Challenge
Als je wilt meedoen met de Nationale Suiker Challenge, kun je je inschrijven via de website van het Diabetes Fonds. Er is dit jaar geen campagnemateriaal beschikbaar om in de praktijk te hangen. Maar dat betekent natuurlijk niet dat je patiënten niet kunt wijzen op de challenge.
Bespreek de campagne bijvoorbeeld tijdens consulten, of geef elke patiënt een kaartje mee met een link naar de campagne-pagina van het Diabetes Fonds. Je kan patiënten ook over de challenge vertellen via je nieuwsbrief of sociale media. Mogelijkheden genoeg dus. Doe jij ook mee?
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/05/De-Nationale-Suiker-Challenge-komt-eraan.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-05-25 15:18:282021-05-17 09:29:07De Nationale Suiker Challenge komt eraan
De lichtomstandigheden, waaronder de kleur van het licht van de scanner, beïnvloeden de nauwkeurigheid van een intraorale scan. Volgens een artikel uit het Journal of Prosthodontics resulteert een scan die gemaakt is met een blauwlichtscanmodus in aanzienlijk nauwkeurigere scans.
Nauwkeurigheid is belangrijk
De nauwkeurigheid van een intraorale scan is belangrijk omdat een scan de eerste stap is in een CAD/CAM-workflow. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt om snel een volledig kunstgebit te dupliceren. Het type scanner, postprocessing-algoritmen en omgevingslicht kunnen allemaal de scannauwkeurigheid beïnvloeden, zo blijkt uit het onderzoek van een groep Turkse onderzoekers.
Verschillende lichtomstandigheden
De nauwkeurigheid van intraorale scans werd onder vier verschillende omstandigheden bepaald: met of zonder plafondlamp van ongeveer 1000 lux aan, en met scanmodi met blauw of wit licht. De lamp was ongeveer even helder als de verlichting in een supermarkt. De studie omvatte twintig vrijwilligers met een volledig gebit die tandheelkundestudenten waren aan de universiteit van de onderzoekers.
Vergelijking tussen scan en gedigitaliseerde afdruk
Nadat een tandprotheticus afdrukken van de gebitten maakte werden deze gedigitaliseerd met behulp van een 3Shape tandtechnische laboratoriumscanner. De verkregen STL-bestanden werden gebruikt als referentie voor de nauwkeurigheid. Twee extra tandprothetici maakten vervolgens digitale scans van de vrijwilligers onder de vier verschillende omstandigheden. Met behulp van een digitaal softwareprogramma werden uiteindelijk de digitale scans en de gedigitaliseerde afdrukken vergeleken.
Beide factoren beïnvloeden resultaat
Tot de verbazing van de auteurs bleken beide factoren in significant effect op de nauwkeurigheid te hebben. De combinatie van plafondlicht aan en in de blauwlichtmodus leverde scans op met de minste afwijking vergeleken met de referentie. Scans die werden gemaakt zonder licht aan presteerden het slechtst in het onderzoek. De blauwlichtscanmodus leverde altijd betere resultaten dan de witlichtscanmodus.
Advies: maak scans met blauw licht in goed verlichte ruimte
De onderzoekers raden dan ook aan om intraorale scans in een goed verlichte ruimte te maken met de blauwlichtmodus. Ze hopen dat toekomstige studies hun experimenten herhalen en daarbij ook de precisie evalueren – een statistiek die ze niet in hun eigen analyse konden opnemen.
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/03/Maak-intraorale-scans-in-goed-verlichte-ruimte-in-blauwlichtscanmodus.jpg230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-05-20 09:00:252021-05-11 10:45:39Maak intraorale scans in goed verlichte ruimte in blauwlichtscanmodus
Vergeleken met mensen die slechts één keer per dag of helemaal niet poetsten, hadden degenen die twee keer per dag poetsten 3 procent minder kans op diabetes.
Vaak tanden poetsen kan het risico op diabetes verminderen, suggereert nieuw onderzoek. Met behulp van gezondheidsdossiers en rapporten van de Koreaanse overheid verzamelden onderzoekers gezondheids- en gedragsgegevens van 188.013 mannen en vrouwen (gemiddelde leeftijd: 53 jaar, vrij van diabetes). Meer dan 17 procent had parodontitis. In de loop van de 10-jarige studie ontwikkelden 31.545 mensen diabetes.
Mensen met parodontitis hadden een verhoogd risico van 9 procent op het ontwikkelen van diabetes. Dat ontdekten de onderzoekers na een weging op leeftijd, geslacht, sociaaleconomische status, roken, alcoholgebruik, fysieke activiteit, lipide niveaus, hypertensie en andere factoren.
Verlaagd risico op diabetes
In vergelijking met mensen die niet, of slechts één keer per dag poetsen, liepen degenen die twee keer per dag poetsen 3 procent minder risico op diabetes. Degenen die driemaal per dag hun tanden poetsen liepen zelfs 8 procent minder risico. Daarnaast blijkt uit hetzelfde onderzoek dat tandverlies het risico op diabetes eveneens verhoogd. Het verlies van 15 of meer tanden ging gepaard met een 21 procent verhoogd risico op het ontwikkelen van diabetes.
De auteurs van het onderzoek, dat gepubliceerd werd in Diabetologia, zeggen dat deze studie niet het exacte mechanisme onthult dat mondhygiëne verbindt met de ontwikkeling van diabetes. Maar ze voegen eraan toe dat tandbederf, vooral als het verergert, kan bijdragen aan chronische en systemische ontsteking, en de productie en circulatie van ontstekende biomarkers kan verhogen. Eerdere studies hebben al aangetoond dat dit verband houdt met insulineresistentie en de ontwikkeling van diabetes.
Ze concluderen: “Frequent tandenpoetsen kan het risico op diabetes verminderen, en de aanwezigheid van parodontitis en een groter aantal ontbrekende tanden kunnen dat risico vergroten. Over het algemeen kan verbetering van de mondhygiëne gepaard gaan met een verminderd risico op het optreden van diabetes.”
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2020/03/Onderzoek-vindt-nieuw-verband-tussen-tandenpoetsen-en-diabetes.jpg230400anitatesthttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svganitatest2021-05-18 09:00:022021-05-11 10:44:30Onderzoek vindt nieuw verband tussen tandenpoetsen en diabetes
Het aantal tandheelkundige praktijken in Nederland neemt in aantal af, maar groeit in omvang, zo blijkt uit onderzoek van ABN AMRO. Binnen de mondzorg neemt – onder invloed van een jonge generatie tandartsen – het werken in teamverband en daarmee taakdifferentiatie toe.
– Eén op de tien Nederlandse tandartspraktijken is onderdeel van een keten
– 40 procent van alle tandartsen gaat binnen tien jaar met pensioen
– Grotere mondzorgcentra en ‘nul-praktijken’ sterk in opkomst
ABN AMRO maakte een analyse van de mondzorgmarkt. Lees hieronder de belangrijkste punten.
Tandartspraktijken onderscheiden steeds meer verschillende functies, zoals preventie-assistenten en mondhygiënisten. Ook ontstaan grotere mondzorgcentra die verschillende tandheelkundige disciplines en specialisaties onder één dak aanbieden. Door de schaalvergroting en taakdelegatie is er meer ruimte voor een bedrijfsmatige aanpak. Zo is het aantal praktijken dat deel uitmaakt van een keten ook in 2020 verder gegroeid, ondanks de coronacrisis. Op dit moment is ruim één op de tien praktijken onderdeel van zo’n keten. Deze ketens richten hun pijlen overwegend op hetzelfde type middelgrote praktijken, waarbij het soort praktijk, de potentie en geografische ligging vaak doorslaggevend zijn. Dit zorgt voor een prijsopdrijvend effect. Verwacht wordt dat de gemiddelde omvang van tandartspraktijken en hun patiëntenbestand zal blijven groeien, terwijl het aantal solisten in de komende jaren verder zal afnemen.
Vergrijzing zorgt voor veranderende zorgvraag
Door de vergrijzing staan veel tandartspraktijken in Nederland voor belangrijke uitdagingen en krijgen zij te maken met een veranderende zorgvraag. Zo kan het tekort aan gekwalificeerde tandartsen en andere mondzorgprofessionals de groei van veel praktijken belemmeren. Jaarlijks stromen 210 tandartsen in op de arbeidsmarkt, terwijl er 300 met pensioen gaan. In de komende tien jaar zal 40 procent van alle tandartsen met pensioen gaan, waardoor maatregelen nodig zijn om de mondzorg toegankelijk te houden. Veel jonge tandartsen blijven na hun studie bovendien graag in of rondom de grote faculteitssteden werken. Mede hierdoor is het voor kleinere praktijken in krimpgebieden lastiger om hun praktijk te verkopen. Daarnaast stijgt de vraag naar complexe mondzorg door de vergrijzing flink. Oudere patiënten, maar ook anderen, kiezen steeds vaker voor een uitgebreide behandeling om hun gebit te behouden en minder snel voor een gehele of gedeeltelijke gebitsprothese.
Sterke groei aantal nul-praktijken in 2020
Middelgrote en grote tandheelkundige groepspraktijken die werken in een team met verschillende specialismes zijn beter overdraagbaar en meer toekomstbestendig. “Er is sprake van toenemende samenwerking binnen de mondzorg. Grotere mondzorgcentra met verschillende tandheelkundige disciplines en specialisaties onder één dak sluiten beter aan op de huidige zorgvraag en zijn bovendien economisch interessanter. Daarnaast werkt de jonge generatie tandartsen bij voorkeur ook met anderen in zo’n middelgrote of grotere praktijk samen”, zegt Thera Evers, Sectorspecialist Medische Beroepen van ABN AMRO. “Sinds vorig jaar zijn echter ook de zogenoemde nul-praktijken – met name opgestart door zzp’ers – aan een opmars begonnen. Het starten van zo’n praktijk zonder een patiëntenbestand over te nemen, is om verschillende redenen in opkomst. Onder meer de concurrentie van ketens, het tandartsentekort en het vertrouwen van financiers in zulke initiatieven maakt een eigen nieuwe praktijk aantrekkelijk. Een praktijk van ‘scratch’ af opzetten biedt veel kansen, maar er zijn óók risico’s, zoals het vinden van een geschikte locatie en de werving van patiënten. Gedegen marktonderzoek en een goed doordacht plan zijn cruciaal om een praktijk met succes op te zetten.”
Cijfers & trends mondzorg in 2021
Patiënten gaan gemiddeld één keer per 8 maanden naar de tandarts
Er zijn 9.502 actieve tandartsen
46% van de actieve beroepsgroep is vrouw
3 mld uitgaven aan de mondzorg per jaar
Er zijn ca 4.725 praktijken in Nederland
69% van alle studenten tandheelkunde is vrouw
Jaarlijks stromen er ongeveer 210 tandartsen in op de arbeidsmarkt
300 tandartsen gaan jaarlijks met pensioen
Ruim 10% van de praktijken maakt onderdeel uit van een keten
De vraag naar complexe mondzorg stijgt door de vergrijzing
De gemiddelde omzet per patiënt is EUR 250
79% Van de volwassenen heeft een aanvullende verzekering voor tandheelkundige zorg
40% van alle tandartsen gaat de komende tien jaar met pensioen
Het gemiddeld aantal stoelen per praktijk is 2,8
80% van de bevolking bezoekt jaarlijks de tandarts
36% van de patiënten van 12 jaar en ouder bezoekt jaarlijks de mondhygiënist
De tandartsratio kent grote regionale verschillen. Noord-Holland heeft een ratio van 1.350 inwoners per tandarts
En Zeeland heeft een ratio van 2.505 inwoners per tandarts
Landelijk ligt de tandartsratio op 1.820 inwoners per tandarts
https://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2021/05/abn-amro-mondzorg-rapp-400.gif230400Redactiehttps://www.dentalinfo.nl/wp-content/uploads/2024/06/Logo-Dental-info-wit-2.svgRedactie2021-05-18 00:02:382021-05-18 12:00:22Aantal tandartspraktijken neemt af, maar groeit in omvang
Voor een optimale gebruikerservaring maakt dental INFO gebruik van cookies. Als u deze site blijft gebruiken, gaat u akkoord met het gebruik van cookies.